Leidse dieren in Limburgse schoonheidssalon 'Het gaat goed met Leidse jongeren' I ZATERDAG 20 SEPTEMBER 1997 'en frisgewassen struisvogel kijkt toe 10e een geborstelde leeuw een horde föhnde bavianen achtervolgt. Plaats m handeling: het atelier van Leon iiten (48) in Venlo. De preparateur is 'oor het Nationaal Natuurhistorisch Museum in Leiden uitverkoren de rijwel complete collectie opgezette •ren een opknapbeurt te geven. Daar ten eeuwenoude en uiterst zeldzame exemplaren tussen. Hij heejt er nu drieduizend ierhanden genomen. Hoeveel er nog Igen is hem niet bekend. „Ik weet niet hoeveel geld ze nog hebben bij het Museum..." oit gehoord van een quagga? Bij m preparateur/vellenbereiderij Bouten Zoon hadden ze dat oor kort evenmin. Totdat de eerste zen- opgezette dieren uit Leiden arriveerde, daarbij het vriendelijke doch dringende iek vooral het pronkstuk van de collectie e grootst mogelijke voorzichtigheid te idelen. Dat bleek dus de quagga: een zebra, die al eeuwenlang is uitgestor- was eigenlijk niks moois, bekent Leon n achteraf. Het beest had maar een trepen en dan moest je nog goed kijken geef hem dan maar de blauwbok. Een titig getekende antilope die helaas even- niet meer op deze aardkloot ronddar- 'Iet exemplaar dat hij opkalefaterde, was )5 gesneefd. Toen moet het al een van atst levende blauwbekken zijn geweest, iagga en blauwbok zijn inmiddels weer ansport gesteld naar het Nationaal Na- ïistorisch Müseum. Als nieuw, want zijn medewerkers maken er zich met een Jantje van Leiden van af. Zorg en liefde dieren - zeldzaam of niet - die voor een onheidsbehandeling naar Venlo komen, len met zorg en liefde omringd. Of het oogdieren, vogels, vissen of amfibieën onderscheid wordt niet gemaakt, erst gaan ze onder de douche. Daarna len ze te drogen gelegd in een bak zaag- Vervolgens wordt er-de föhn opgezet tslot worden ze geborsteld." Ze krijgen aet geen watergolfje. ik de voetstukjes worden van een lik verf ien. Behalve de onderkant. Dat is ten jste verboden. Wetenschappers hebben in de loop der tijden vaak aantekenin- op gekriebeld en die mogen absoluut verloren gaan. In Leiden wordt de histo- koesterd. Inu toe heeft Bouten ruim drieduizend zette dieren onder handen genomen. El- fy iee weken rijdt er een vrachtwagen voor verse voorraad. Het is iedere keer weer Preparateur Leon Bouten in zijn atelier tussen de opgezette dieren van het Nationaal Natuurhistorisch Museum Leiden. FOTO GPD JEAN PAUL KUIT Opknapbeurt voor de have van het Natuurhistorisch Museum een verrassing wat er uit de laadruimte komt. chimpansees en orang-oetangs. beide gevallen ging het om een hoogbejaard Het grootste probleem waar Bouten op De laatste zendingen bestonden vooral uit De dode have blijkt trouwens kwetsbaar, aapje. Ze stortten voor zijn ogen in. „Als een stuit bij het opknappen van de gehemelde apen. Het bedrijf van Bouten, een doolhof Tot twee keer toe moest Bouten het Natio- plumpudding zakten ze in elkaar. Ik keek er fauna, is de conditie van het vulsel. Stro en van loodsen, schuurtjes en aanbouwsels, naai Natuurhistorisch Museum laten weten alleen maar naar. Ze waren met de beste wil zaagsel kruipen waar het niet gaan kan of wordt momenteel bevolkt door gorilla's, dat een beest niet meer te redden was. In van de wereld niet meer te herstellen." lekken uit de naden. Hij lost dat op door de dieren te injecteren met houtlijm. In een mum van tijd hebben ze dan hun oude figuur weer terug. Het Nationaal Natuurhistorisch Museum eist van Bouten dat hij voor elk dier apart op papier zet wat hij er precies aan heeft opgelapt. Ook moet hij foto's maken, één van voor en één van na de behandeling. En als er een oogje wordt vervangen, dient hij het oude kraaltje bij te sluiten. „Ze kijken me echt op de vingers. Maar dat begrijp ik wel. Het is tenslotte een unieke verzameling." Het meest imposante beest dat in Venlo zijn opwachting maakte, was een bizon. Oli fanten, giraffen en neushoorns komen nog aan de beurt. Maar deze kolossen krijgen een behandeling op locatie omdat ze niet in de vrachtwagen passen. Binnenkort reist Bouten daarom met borstel en föhn af naar Leiden. Op de vraag hoe lang hij nog met dit beest achtig karwei bezig denkt te zijn, moet hij het antwoord schuldig blijven. „Ik weet niet hoe veel geld ze nog hebben bij het Nationaal Na tuurhistorisch Museum. Het moet allemaal worden betaald uit een subsidiepot en die raakt natuurlijk een keer leeg. Maar dit jaar zingen ze het nog wel uit." Zelf doet hij niet geheimzinnig over het bedrag dat tot op he den naar zijn rekening is overgemaakt. „Ga maar uit van een gemiddelde van 120 gulden per dier." Zo'n vier ton derhalve. Ondanks alle drukte houdt Bouten nog tijd over om zich te wijden aan wat hij het echte werk noemt: het prepareren van dieren. Op zetten vindt hij nu eenmaal een stuk span nender dan opknappen. Aan opdrachten heeft hij geen gebrek. Klanten moeten een wachttijd van dik een jaar voor lief nemen. Even is hij bang geweest dat de klad in zijn handel zou komen. Jagers, per traditie kind aan huis bij preparateurs, hebben het mas saal laten afweten. Volgens Bouten is dat het gevolg van het feit dat de jacht onder vuur ligt. „Een jachttrofee aan de muur of op de schoorsteenmantel kan tegenwoordig eigen lijk niet meer. De publieke opinie veroordeelt dat. Jagers lopen daarom liever niet meer met hun buit te koop." Maar tot vreugde van Bouten heeft zich een nieuwe klantenkring aangediend. Dat zijn de particulieren die geen afscheid willen of kunnen nemen van hun ontslapen hond of poes. „Steeds meer mensen laten hun huis dier opzetten. Dan komen ze hier in tranen binnen. Meestal hebben ze ook nog een po- laroidje van het beest bij zich. Zo als ie hier op staat, moet ie worden, zeggen ze dan." Bouten klaart zo'n droevige klus voor om en nabij de vijfhonderd gulden. Bijzondere klanten Zijn beste klant is onlangs zelf overleden. I lat was mevrouw Blom uit Amsterdam, bijge naamd het 'kattenvrouwtje'. Zij had een heel huis vol poezen. Als er eentje doodging, legde ze hem in de diepvries. Die bleef daar liggen totdat hij gezelschap had van nog drie of vier lotgenoten. Dan stopte mevrouw Blom de hele, stijf bevroren handel in een boodschap pentas en nam de trein naar Venlo. Tot de clientèle van Bouten behoort ook een enigszins bizarre Duitser. Het is een kun stenaar uit Keulen die een paar jaar geleden voor het eerst de zaak betrad met een merk waardig verzoek. Hij wilde een kangoeroe met koeienkop. Omdat de klant koning is zo lang hij maar betaalt, ging Bouten aan de slag. De kunstenaar was over het resultaat zo tevreden, dat hij meteen een tweede bestel ling plaatste: een vos met een pauwenstaart. Met deze vreemde creaturen maakt de Duit ser nu onder eigen naam goede sier op expo sities in binnen- en buitenland. Voor zover bekend heeft het Nationaal Na tuurhistorisch Museum in Leiden nog geen belangstelling getoond (Vervolg voorpagina) k W gaat nog een stapje verder dan zijn Leid- se collega's. „Ik beschouw het niet als mijn taak om het gebruik van genotsmiddelen te gen te gaan. Ik weet wel dat de samenleving dat wil maar ik vind het niet reëel om van mij en m'n collega's te verwachten dat we ten strijde trekken tegen een verschijnsel van deze tijd. Ik zit hier om voor te lichten, te informeren over de risico's zo dat jongeren zelfstandig keuzes kunnen maken." De Groot: „Ouders moeten er gewoon van uit gaan dat ook hun kinderen ermee in aanraking komen, of ze er nu op uit zijn of niet. Als je 15, 16 bent, bieden ze je hasj aan, in je vriendenkring zit altijd wel één roker en in menig gezin zijn het de ouders zelf die de kinderen leren kennismaken met alcohol. Door goede informatie over de risi co's proberen we de scholieren weerbaarder te maken." De twee vrouwen laten zich niet vastpinnen op streefcijfers. De persberichten van hun collega's van de GGD'en van de Rijnstreek en de Bollen streek wekken de indruk dat het landelijk gemid delde toch een beetje als streefcijfer wordt gezien. „Nauwelijks verschillen met de landelijke gemid delden", luidt de bijna juichende aanhef. De Groot en Tielen konden dat niet bovenaan hun persberichten zetten omdat de jongeren in hun werkgebied voor de tweede achtereenvolgende keer de grootste gebruikers van het land blijken te zijn. Toch klinkt ook iets van triomf in hun stemmen door als ze erop wijzen dat de 'Leidse' cijfers iets minder ver boven de landelijke gemiddelen liggen dan in 1992. „Maar de landelijke gemiddelden mogen natuurlijk geen streefcijfer zijn want die stijgen ook. En natuurlijk willen wij, als medewer kers van een gezondheidsdienst, dat er minder wordt gedronken, gerookt en geslikt. Want los van de verslavingsproblematiek zijn alcohol, tabak en pillen gewoon slecht voor je gezondheid." De Leidse wethouder voor zorg, onderwijs en emancipatie, PvdA'er Hans Baaijens, is ook al 'niet erg geschrokken' van de GGD-cijfers en hij voegt eraan toe dat de landelijke gemiddelden van hem wél 'een beetje streefcijfer mogen zijn'. „Leiden ligt immers niet geïsoleerd van de rest van Neder land en jongeren, Leidse en niet-Leidse, trekken door het hele land." De wethouder telt vervolgens zijn zegeningen. „Het gebruik van heroïne en cocaïne is landelijk gezien gestegen en in Leiden gelijk gebleven. Bo vendien is het aantal gokkende scholieren terug gedrongen. Dat laatste is het succes van het Leid se gokkastenbeleid (uitsluitend in kroegen zijn nog gokkasten toegestaan; maximaal één per kroeg, red.)". Dat Leidse scholieren tot de fanatiekste blowers van het land behoren, kost de wethouder niet zijn nachtrust. Dat zou wel het geval zijn, zegt hij, als de''circuits van hard- en softdrugs niet langer ge scheiden zouden zijn'. Baaijens: „Ik heb de neiging om het gebruik van alcohol negatiever te beoordelen dan dat van soft drugs maar dat is in Nederland nog altijd een minderheidsstandpunt." Stan van der Meel van Centrum Zeestraat (verslavingszorg) vindt dat een heel rake opmerking van de wethouder: „In de be leving van het publiek heb ik, als ik ladderzat van de barkruk afglijd een gezellige avond, maar als ik apestoned over de Leidse singels zweef, heb ik een probleem." Baaijens zit nog het meest in over het gebruik van alcohol en de kalmerings- en slaapmiddelen. Pasklare oplossingen heeft hij niet. „Dat er meer wordt gedronken is een culturele trend, een ge volg van de economische groei. Ik erken dat de gemeente boter op haar hoofd heeft. Die berust er in dat het Leids Vrijetijds Centrum en sportclubs, waar veel jongeren komen, voor een belangrijk deel afhankelijk zijn van de baromzet." „Stuitend", noemt hij de verviervoudiging (in vergelijking met 1992) van het gebruik van slaap- of kalmeringsmiddelen. „De wereld die daar ach ter ligt, is een onbekende. Ik overweeg een nader onderzoek." Dat de Leidse regio qua slaap- en kalmerings middelen, softdrugs en alcohol andermaal boven de landelijke gemiddelden uitkomt, is ook voor de GGD'ers De Groot en Tielen nier 'extra verontrus tend'. Ze hebben er, net als vijf jaar geleden, geen verklaring voor en tonen zich ook niet bijster geïn teresseerd in de oorzaken. „De verschillen met de landelijke cijfers zijn sinds 1992 afgenomen en in middels' zo klein geworden dat er onvoldoende gronden zijn om aan te nemen dat in deze regio wel eens iets heel gevaarlijks aan de hand moet zijn." De Groot: „Uit ander cijfermateriaal, afkomstig uit hetzelfde onderzoek, blijkt juist dat het goed gaat met de Leidse jongeren. Ze zijn niet depres siever dan andere jongeren, ze vormen geen pro bleemgroep. Integendeel, 70 procent sport regel matig en veruit de meesten zijn blij met hun ou ders en de school waar ze op zitten. De jeugd wordt steeds sneller groot. Niet alleen letterlijk in lengte. Meisjes menstrueren op steeds jongere leeftijd, jongens laten hun stemmen al op de basisschool een paar octaven zakken. Het ge drag van jongeren lijkt sneller dan ooit tevoren op dat van volwassenen. Maar dat wil nog niet zeg gen dat het fenomeen van de blowende kleuter aanstaande is."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1997 | | pagina 39