Oorlog om een moeras Vijftig jaar marinevliegkamp Valkenburg (MVKV) 3 I aw-' m vT De deur uit Er is steeds meer VIP-verkeer op vliegveld Valkenburg. Hier begroet koningin Beatrix koning Hoessein van Jordanië. FOTO ANP Het marinevliegkamp Valkenburg heeft in de vijftig jaar van zijn be staan heel wat nut- en noodzaakdis cussies overleefd. Sluiting, verhuizing, burgerluchtvaart, woningbouw, en bosbouw zijn allemaal enige tijd meer of minder serieus overwogen. Inmid dels is het voortbestaan van het vlieg veld met zijn huidige functie tot 2015 verzekerd. Anno 1997 is het MVKV de thuisba sis voor het 320 en 321 squadron van de Marineluchtvaartdienst (MLD), goed voor een kleine duizend werkne mers en 13 Lockheed Orions (maritie me patrouillevliegtuigen). De MLD, die volgende week de tachtigste ver jaardag viert, heeft ook 22 Lynx heli kopters. Die staan op vliegveld De Kooy bij Den Helder en voor een deel op schepen. Specialiteit van de Orion is, naast langzaam vliegen (minder dan tweehonderd kilometer per uur), het opsporen en bestrijden van on derzeeboten. Dat gebeurt met behulp van zogeheten sonoboeien, die onder water geluid waarnemen, een magne tic anomaly detector (mad), die ver storingen in het aardmagnetisch veld meet, en een radar. In vredestijd worden de Nederland se Orions onder meer ingezet voor verkenningsvluchten boven de Atlan tische Oceaan, de Noordzee, het Ka naal, de Noorse Zee, de Middellandse Zee, de Nederlandse Antillen en Aru ba. Ze hebben ook een milieutaak: het opsporen van illegaal geloosde olie of overboord geslagen gevaarlijke stoffen. Daarnaast leveren ze een bij drage aan de kustwacht in Nederland, op de Antillen en Aruba, onder ande re met de bestrijding van de drugs handel. Ook staat in Valkenburg altijd een vliegtuig plus bemanning klaar om zonodig te assisteren bij red dingsacties. Een andere functie van het Valken- burgse vliegveld is die van het VIP- verkeer. De ligging en de kleinschalig heid maken het daarvoor bij uitstek geschikt. Zo was in maart 1994 PLO- leider Arafat te gast. „Die heeft hof gehouden op Valkenburg. Dat had nergens anders gekund. Schiphol is absoluut niet in die mate te beveili gen", zei WD-kamerlid Blaauw des tijds. Gedurende de eerste helft van dit jaar was er, als gevolg van het Neder landse voorzitterschap van de EU, meer VIP-verkeer dan ooit. Bezoeken de regeringsleiders, maar natuurlijk vooral Kok en Van Mierlo, waren ge regeld op Valkenburg te gast. Daarnaast is het een van de belang rijkste vliegvelden voor het koninklijk huis. Vorig jaar werd zelfs beweerd dat Koningin Beatrix, toen de discus sie over woningbouw weer oplaaide, zich persoonlijk zou hebben ingezet om het vliegveld open te houden. if H -J-*1- "N **,3 ..V 'J l t let Marinevliegkamp Valkenburg viert eigende week feest. let is dan vijftig jaar lieden dat het in tl jj?brink werd genomen jpor de Koninklijke larine. Maar het eliegveld bestaat al iat langer. Na een fgin als jjerkverschaffings- roject werd het in de orlog door de Duitse pzetters afgebouwd en ikele jaren gebruikt. iar ging een hevige 'ijd aan vooraf, irugblik op de meest Mrbulente periode uit i historie van het 'fiegiield. Oegstgeestenaar Har Eradus (85) maakte in mei 1940 deel uit van het vierde regiment infanterie, dat'tot taak had het vliegveld Valkenburg te verdedigen. Hij was gelegerd in het semina rie in Katwijk-binnen. „Op 10 mei om kwart over drie 's ochtends werd ik wakker van het lawaai. Ik liep naar buiten en zag grote zwar te vliegtuigen vlak over het seminarie sche ren richting vliegveld. Ik naar de slaapplaats van de commandant. 'De tijd is aangebroken dat u voor de troepen moet verschijnen', zei ik. Hij raakte behoorlijk overstuur en ik moest hem eerst weer tot bedaren brengen. 'Rustig. Kalmte is noodzakelijk. U kunt zo niet naar beneden', zei ik.' Uiteindelijk begreep de comrhandant wat hem te doen stond en nam hij zijn verant woordelijkheid, maar spannend was het wel even. Althans, volgens Eradus die in zijn jeugd op een steenworp afstand van de ka zerne aan de Morsstraat in Leiden woonde. Hij mocht er als kind altijd spelen en zag de militaire stoet elke ochtend naar Katwijk ver trekken, de kapel voorop. „Ik verlangde echt naar de dienst", zegt hij'daar nu over. Toen het zover was heeft zijn vader nog pogingen gedaan om hem onder de dienstplicht uit te laten komen door een beroep te doen op broederdienst, maar tevergeefs. Ook in de ja ren na zijn dienstplicht moest Eradus in het bloemeqbedrijf van zijn vader nog vaak wor den gemist, wanneer hij werd opgeroepen. Zo ook in 1939 tijdens de mobilisatie. Hij werd met een vierhonderd man grote com pagnie in Katwijk gelegerd. Bijna alle solda ten van het vierde regiment infanterie waren afkomstig uit Leiden en omgeving. Niet af Ten tijde van de Duitse inval was het vlieg veld nog niet af, het was een soort moeras. Er waren geen startbanen, er stonden geen vliegtuigen, de hangars waren nog niet bruikbaar en elke vorm van luchtafweer ont brak. Wel was er een sectie mitrailleurs ge stationeerd en waren er aan de noordkant schuttersputten gegraven. De verdediging stond dus niet met lege handen. De Duitse parachutisten die op 10 mei 1940 op en rond het landingsterrein neerkwamen, gevolgd door tientallen Junker transportvliegtuigen, zouden dat snel ondervinden. „Om vijf uur waren de troepen georgani- 1, t- V1. l.».' - W .vi- eerste Duitse vliegtuigen wierpen om ongeveer half vier hun bommen en parachutisten af. De eerste dagen van vliegveld Valkenburg 'Veel van de toestellen lagen met hun romp op de grond. Ze zakten er zelfs in weg.' seerd en rukten we op naar het vliegveld. Daar werd toen al gevochten. Er waren zelfs al twaalf man van ons regiment gesneuveld", herinnert Eradus zich. „Het was ongedrai- neerde grond waarop de Duitsers landden. Veel van de ongeveer veertig toestellen die toen geland waren, lagen met hun romp op de grond. Ze zakten er zelfs in weg. Maar ze leenden zich daardoor ook voor de Duitsers om zich achter te verschansen. De Duitse manschappen waren compleet gedesorgani seerd. Zodra ze met hun parachutes geland waren, renden ze naar de hangars." Even waren er plannen om het vliegveld direct weer terug te veroveren. „De bevel voerend officier, Majoor Mallinckrodt, wilde doorzetten. Ik ben toen als verbindingsman samen met twee officieren met dat verzoek naar de luitenant-kolonel gestuurd, die zat in de Jozefschool in Katwijk. We moesten wachten op antwoord. Hij belde naar Den Haag, waar het verzoek werd afgewezen. We moesten consolideren. En je dacht natuur lijk: wat heeft dat nou voor zin? Ik weet niet of ik diep in mijn hart had willen meemaken dat die Mallinckrodt verder gegaan was. Ik kan dat niet als militair specialist beoorde len, maar achteraf geloof ik inderdaad wel dat we toch hadden verloren, omdat we moesten vechten tegen een overmacht die niet te verslaan was. Maar op het moment dat je daar zit, dan tril je. Je ziet die Duitsers landen, rennen en wegduiken, dus dan wil je wel. Maar dat zijn woorden, hoor, geen da den." Kaartje Eradus was van oorsprong verbindingsman, maar functioneerde in die dagen als foerier, oftewel bevoorradingsman. „Ik was overal en elders", luidt zijn eigen functieomschrijving. „Toen de facteur geraakt was, nam ik zijn taak over als postbode en ging ik met een stapeltje brieven op de fiets naar Katwijk- binnen. Daar gaf ik ze aan iemand die ze weer naar Leiden bracht, naar de familie van de infanteristen. Dat was voor hem ook ge vaarlijk. Je was op dat moment nergens meer veilig." Ook ving hij, met drie collega's, een Duitse parachutist op. „Ik haalde achter z'n mouw zo een kaartje van Valkenburg vandaan. In derdaad had ik in de jaren daarvoor wel eens mensen foto's zien maken. Dat had ik ook gemeld, maar er werd toen niets mee ge daan. Die Duitser had ook een kleine borst- mitrailleur bij zich. Gelukkig had ik dat snel door, anders waren we er misschien alle vier geweest. Zijn mes heb ik laatst aan mijn dochter moeten afstaan, maar een soort ploertendoder van hem heb ik nog steeds. Die ligt in mijn kamer, naast mijn bed." Tegenaanval In de eerste gevechtsuren werden aan beide zijden forse verliezen geleden. Om half acht, toen het vliegveld geheel in Duitse handen was, waren twintig Nederlandse militairen gesneuveld. De Duitsers, ongeveer duizend in getal, trokken verder richting Wassenaar, Katwijk aan den Rijn en de brug bij de Haag se Schouw. Vluchtende infanteristen die door hun munitie heen waren, werden krijgsgevangen gemaakt en in de Neder lands-hervormde kerk van Valkenburg opge sloten. Tegelijkertijd zette de Nederlandse artillerie vanuit de duinen de tegenaanval in. Met hulp van twee bataljons die uit Noord- wijk moesten komen, slaagde het vierde regi ment infanterie erin aan het eind van de eer ste oorlogsdag het vliegveld te heroveren. De Duitsers hadden zich toen in het dorp Valkenburg en in de duinen tussen Katwijk en Wassenaar teruggetrokken. Valkenburg veranderde met de aanwezigheid van zes honderd Duitsers in een vesting, waar hon derden militairen en nog meer burgers ge vangen zaten. De dagen daarna deed het Ne derlandse leger alles om de vijandelijke troe pen te verdrijven. Het dorp werd vanuit Kat wijk en Oegstgeest langdurig door Neder landse artillerie onder vuur genomen. Maar vele honderden granaten konden de bezetter niet tot overgave dwingen. Wel raakte een groot deel van de gemeente verwoest en kwamen 22 burgers om het leven. De kerk was een puinhoop van kapotgeschoten meu bilair, lijken en uitwerpselen. In die ellende kwam op 14 mei het bericht door dat Rotter dam brandde en dat Nederland gecapitu leerd had. Op het vliegveld waren de lijken inmiddels geruimd. Eradus werd afgevoerd naar een schoolgebouw in Noordwijk. „Ik was gauw weg, hoor. En als ik niet vrij was gelaten, was ik hem ook gesmeerd. Ik heb altijd weten te ontsnappen aan de verplichte arbeidsinzet en aan de krijgsgevangenschap. De rest van de oorlog heb ik in het verzet gezeten, bij de groep Strijdend Nederland, waar ik al snel bij verzeild raakte. We deden wel eens een over valletje, voor bonnen bijvoorbeeld. En we waarschuwden mensen. Je speelde wel 'ns met je leven. Mijn vader zei altijd: je waagt je gezin eraan." In totaal kwamen in de eerste vijf oorlogs dagen bij de gevechten in en om het vlieg veld Valkenburg 61 militairen van het vierde regiment infanterie en 34 van andere regi menten om het leven. Zij worden nog ieder jaar op Hemelvaartsdag herdacht door de bond van oud-strijders, ooit mede opgericht door Eradus, en inmiddels opgegaan in de Bond van Wapenbroeders. Het vliegveld, in de economische malaise van de jaren dertig begonnen als werkverschaffingsproject voor werklozen, vergelijkbaar met de Amsterdam se Bosbaan, werd tijdens de oorlog door de Duitsers afgebouwd. Deze bleven het nog tot 1943 gebruiken. Ook de bebouwing langs de Wassenaarseweg, die overigens de komende jaren tegen de vlakte gaat, werd in die jaren door de Duitsers neergezet. Desillusie Na de oorlog kreeg Eradus het verzetskruis aangeboden. Hij weigerde. „Het was voor mij allemaal één grote desillusie. Ik raakte al snel na de bevrijding verbitterd, bijvoorbeeld door die overdreven gevoelens tegen de Duitsers. Die liepen ook maar achter Hitier aan. Ik heb dat zelf ook nog hoor, dat ik ze met voetbal graag zie verliezen. En ik verwijt niemand iets. Maar laat het rusten, zou ik zeggen. De bevrijding zelf was ook een desil lusie. De dag na de bevrijding werd ik op het Rapenburg ontboden. Daar werd mij verteld dat ik mijn auto moest inleveren op de Morssingel bij een dokter die er geen had. Het was een leuk wagentje, een omgebouw de T-Ford. Die wilde ik op zich best afgeven. Maar ik kreeg ook te horen: het is tijd om de handen uit de mouwen te steken. Van een kereltje van tweeëntwintig! Toen heb ik mijn pistool op tafel gegooid en ontslag aange vraagd. Ik was zo verbitterd dat ik ook het verzetskruis heb geweigerd. Dat is stom ge weest. Want ik zit hier nou te kletsen. Maar ik had dat toch graag aan mijn kinderen en kleinkinderen laten zien." ZATERDAG 6 SEPTEMBER 1997 HELEEN CRUL begint vandaag in deze krant met een wekelijkse co lumn waarin zij haar zeer persoon lijke kijk op het leven van alledag zal geven. Op dat terrein heeft zij de af gelopen jaren brede ervaring opge bouwd met columns in dag- en weekbladen, veelal op het gebied van relaties en de actualiteit. Heieen Crul heeft daarnaast verschillende publicaties op haar naam staan waaronder de boeken 'Wij willen kinderen'. 'Kijk op kinderen' en 'Dochters van dertien'. September is het jaar binnengegleden, een nieuw seizoen met een andere licht val, die het leven wat weemoedig kan ma ken. Want dit is ook de tijd dat kinderen op eigen benen gaan staan en het ouderlijk huis hebben verlaten voor een jaartje bui tenland of een studie in een andere stad. Voor het kind dat de deur uitgaat is het alle maal even spannend, het spert de neusga ten wijd open, want het ruikt het grote, ech te leven. Voor haar of zijn ouders is het alle maal even nostalgisch, weer wordt er een fase afgesloten die nooit meer terug komt. 'Niet sentimenteel doen, hè', waarschuwde mijn oudste dochter toen het zover was. We waren aan het bekijken wat ze mee zou ne men van haar kamer thuis: bureautje, bed, posters. Ze zag kennelijk aan mij dat ik in de ban dreigde te raken van het koppig ver langen de tijd te bevriezen. 'Ik Iaat het alle maal maar staan', oordeelde ze ten slotte, want we hadden op zolder nog een bureau, bed en boekenkast die ze mee kon nemen. Het feit dat ze op kamers ging, was geen echte breuk meer in ons bestaan. Want ze was al een jaar naar Amerika geweest en dat was een veel confronterender vertrek. Het moment waarop wij haar voor de pas poortbalie op Schiphol 'vaarwel' kusten, zal ik nooit vergeten. We zagen haar vervolgens weglopen zonder ons, een blonde paarden staart boven een rank nekje, dat zich plotse ling omdraaide en een laatste paniekerige blik op ons wierp, alsof het toen pas tol haar doordrong wat haar vertrek eigenlijk inhield. 'Als een eendje op de snelweg', zei mijn man, aangeslagen door dit beeld van kwetsbaarheid. Ruim zeventien jaar waren we bijna voortdurend in eikaars gezelschap geweest, en nu moesten we haar afstaan aan anderen, aan het leven zelf, aan een continent dat Amerika heet. Maar dat afstaan is nu eenmaal een na tuurwet, zo leert het verschijnsel 'takke- lingen' in mijn tuin. Daar zie ik elke zomer weer hoe jonge vogels met harde hand uit de nestsituatie worden gezet door een on verbiddelijk ouderpaar. Ze kijken onver stoorbaar toe hoe het jonge volkje onhandig en met veel kabaal van tak tot tak ploft, er wordt nog een dag of wat summier bijstand verleend aan flodderige pubers die achter pa en ma blijven aanhuppelen op het gras, soms wordt er nog wat voedsel in klagerig tsilpende bekkies gewurmd, maar vervol gens zijn de ouders opeens spoorloos. De overleving van jonge vogels is kennelijk gediend met het zo snel mogelijk door schade en schande zelfstandig worden. Bij mensenkinderen is die noodzaak er ook wel, maar verloopt het proces als zodanig geleidelijker en daardoor het afkicken van het ouderschap ook. Ook al woont een kind op kamers en heeft het zijn/ haar eigen le ven, het keert toch in weekends en vakantie nog regelmatig terug naar het ouderlijk De positie van weekendmoeder en -vader is in het begin wel even wennen. Niet alleen word je geacht er altijd te zijn als zij thuis komen, maar je moet de eerste maanden ook alle tovertrucs voor een totale revisie in werking stellen. Want ze zijn je drempel nog niet over of ze knappen af van het ver moeiende studentenleven. Vooral na de groentijd krijg je een soort wrak thuis, bleek, uitgeput, hoestend, een kind dat uren in een soort bewusteloze staat in bed ligt. Ook daarna blijft bet een kunst om ze in één weekend weer helemaal op te vijzelen: fysiek (gezonde maaltijden, een tas vol schone was), moreel (begrip, peptalk) en lo gistiek (financiële injectie of andere hard ware). En dan komt de (doordeweekse) dag dat je zomaar eens voor de deur staat van het studentenhuis, omdat je toch in die stad was. 'Jij hier', kreet de dochter, weinig en thousiast. 'Had me dat even laten weten'. Haar schrik gold slechts de rommel op haar kamer. Maar, zo heb ik van andere moeders vernomen, bij verrassingsbezoekjes kun je ook je dochter of je zoon in bed aantreffen met een onbekende geliefde, vernemen dat je kind al een week niet thuis is geweest, of zelfs gestopt is met de studie en een tijdelijk baantje heeft genomen. Aan die onbeschrijflijke puinzooi die er in baar (gemengde) studentenhuis heerste, heb ik overigens nooit kunnen wennen. Aanrechten vol aangekoekt vaatwerk, sta pels stinkende vuilniszakken en dozen, vloeren van gangen die plakten van de pils met wegschietende kakkerlakken, het leek me allemaal erg aantrekkelijk voor de ratten die in de gracht voor de huisdeur klotsten. Het enige waar ik haar hele studententijd door dan ook echt bang voor ben geweest, is dat de pest daar, in dat huis, opnieuw zou uitbreken. HELEEN CRUL

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1997 | | pagina 41