Gassen-remmen op Gooimeerlaan Aan de arrivé wordt de prijs uitgereikt, niet halverwege' Mensenlief Leiden Regio Zeilwedstrijden op recreatiepias Kandag 25 augustus 1997 CHEF HANS JACOBS, 071-5356414, PLV -CHEF u >ORSCHOTENZeilers in splashes en lasers kwa- i en gisteren tegen elkaar uit op het water van het 3( creatiegebied Vlietland. In totaal deden ongeveer 15 boten, verdeeld over vijf klassen, zaterdag en indag mee aan de wedstrijden die onder ideale eersomstandigheden konden worden gehouden. e wedstrijd was georganiseerd door het Water sportcentrum Vlietland. Onder de deelnemers be vonden zich cursisten van het watersportcentrum, eigenaren van boten die hun thuishaven bij Vliet land hebben en leden van de watersportvereniging De Vlietzeilers. FOTO MARK LAMERS Voor verkeersdeskun- digen is het misschien wel het neusje van de zalm, maar voor weggebruikers die onbekend zijn met het kruispunt van de Gooimeerlaan en de Ketelmeerlaan blijft het toch een beetje puzzelen. Voorrang of geen voorrang: dat is de kwestie hier aan het eind van de Ketelmeerlaan. FOTO MARK LAMERS LEIDEN MARCEL SMEETS Voorrang of geen voorrang: dat is de vraag. Hetzelfde geldt voor de Veenbes en de daaropvolgende zijweg van de Gooimeerlaan. „Verkeerstechnisch is het voor mij een uitrit, want er staan nergens borden die iets anders doen vermoe den." De gemeente kent het probleem en is druk op zoek naar een oplossing. Merenwijker G. Krol laat via Internet we ten dat hij het kruispunt en de situatie bij de verderop gelegen dwarsstraten 'volstrekt onduidelijk' vindt. Komend vanuit de richting van de Groenoordhal- len kan de automobilist op de Gooimeer laan, waar de voorrangsregel geldt, kie zen tussen rechts afslaan richting win kelcentrum De Kopermolen via de Ketel meerlaan, of links voorsorteren om 'rechtdoor' over de Gooimeerlaan te gaan. Vlak voor het kruispunt staat in de lin kerberm een voorrangsbord en een ver- keersschild dat de Gooimeerlaan aan duidt als doorgaande weg en de Ketel meerlaan als zijweg. Wie besluit de Ke telmeerlaan te nemen, komt vanachter bomen en vlak voor de zijweg tot zijn verrassing een stopdriehoek tegen. Im mers, verkeer dat vanaf het kruispunt op de Gooimeerlaan vanuit de richting van de brandweerkazerne de Ketelmeerlaan inrijdt, heeft voorrang op rechts. Eerder hebben die automobilisten op hun beurt weer voorrang moeten verle nen aan het verkeer dat vanaf de Groen- oordhallen over de Gooimeerlaan rijdt in de richting van de brandweerkazerne en dus vóór het kruispunt links heeft voor gesorteerd. „Als men rechtsaf gaat, de Ketelmeerlaan op, moet men ineens het verkeer van links voorrang geven, terwijl ik op een voorrangsweg rijd. Als ik op de Gooimeerlaan rijd, komend vanaf de brandweer en ik wil richting winkelcen trum de Ketelmeerlaan op, dan moet ik verkeer dat van rechts komt voorrang ge ven. Totdat ik het kruispunt half over ben. Dan heb ik ineens weer voorrang", meent Krol. Volgens H. van Zeijl, ambtenaar van de gemeentelijke dienst verkeer, sluit het al lemaal als een bus: „De Gooimeerlaan is de doorgaande weg en heeft dus voor rang. De Ketelmeerlaan is eigenlijk be doeld als een toevoerweg voor het win kelcentrum en heeft dus een lagere func tie in dit geval." Vroeger was het mis schien iets duidelijker, omdat de Ketel meerlaan toen nog op een dijk lag. „Maar met de komst van het winkelcen trum hebben we die op gelijk niveau ge bracht", verduidelijkt Van Zeijl. Op de burelen van de afdeling verkeer zien ze dus graag dat de Gooimeerlaan een doorgaande voorrangsweg is. Maar hoe zit het nu precies bij de Veenbes en de zijweg tegenover de bus- en taxihalte? „Dat is inderdaad een probleem", be kent Van Zeijl. De Veenbes, onder het witte gebouw tegenover de brandweer, is in de ogen van de verkeersambtenaar een in- of uitrit. „Je moet dan kijken of de stoep wel of niet is doorgetrokken", zegt Van Zeijl. Bij de Veenbes is wel de gelijk sprake van een stoeplijn, maar die ligt verraderlijk verzakt. „De Gooimeer laan heeft daar dus voorrang op rechts." De volgende dwarsweg echter heeft noch doorgetrokken stoep noch verkeersbor den in de berm. „Daar hebben we het probleem ook al gesignaleerd. Het ziet er nu uit als een normale zijweg, waar rechts dus voorrang heeft", geeft Van Zeijl toe. Dat er iets gaat gebeuren, staat voor de ambtenaar als een paal boven water. Hoe en wat, moet nog worden uitegdokterd. „Ikzelf heb in elk geval een voorkeur voor de Gooimeerlaan als voor rangsweg", zegt hij. Wanneer de ge meente de situatie gaat wijzigen, is nog niet bekend. Jacques Kerstjens 55orthopedisch maatschoenmaker te Leiden Kerstjens hoort praten, waant zich 17 teen weer 'met een boekske in een don- hoekske' en hoort de 'loehende klokken Limburg mi land' weer beieren. Al ja- lang woont Jacques in de Leidse binnen- maar zijn vocabulaire is nog niet nterd door de ronde, Leidse r. „Ik ben toren inVenlo", zegt hij. „We waren is met zijn twaalven: vader, moeder, ik, broers en zes zusjes. Mijn moeder is ttien keer in verwachting geweest. We Iden altijd dienstmeisjes, want mijn teder werkte mee in de zaak. Elke dag d er gewassen. In de kelder werd die ai s te drogen gehangen. Een vloot van on- x broeken en hemden, ja, dat kun je wel jen. Mijn moeder was een rooms-rode ie, zo geëmancipeerd als de neten. Ze d alles. Net een mijnwerkersvrouw, tnt ar bij mijn vader had ze weinig te zeg- ijn vader was maatschoenmaker. Net als Hij maakte orthopedische schoenen, ar ook maatschoenen voor mensen met Zo'n schoen paste als een tweede d. Die schoenen moest ik naar de gegoe- lui toe brengen. Soms kreeg je wat. 'Eens kijken of ik nog een oud dubbeltje ir je heb'. Ik zag al snel de kloof tussen en rijk. Er waren in Venlo veel mensen jis Ivan die inteelt-afwijkingen; zij moesten schoenen zelf komen ophalen. Zo ging Mijn vader was geen zakenman. Maar kon zowel met arme mensen als met rij- goed omgaan. Hij schakelde zo over. Je it wel zeggen dat hij tot de notabelen iVenlo behoorde." ïnlo groeide in die tijd snel. Al vlak na de !U log kwamen de Duitsers weer bood- appen doen, terwijl de stad toch in de ntlinie had gelegen. Maar ja, van hun rken was niemand vies. Mijn vader ook Hij liet overigens nooit merken dat de «n goed gingen. Vakantie was er voor 30 s niet bij. Ja, om de beurt mochten we rweken naar de boer." heb al snel geleerd om voor mezelf te gen. Toen ik een jaar of zestien was, im ik in contact met een man die han- de in dumpgoederen van het Ameri- inse leger. Wij hadden toen voetballen t van die leren stukken, van die dingen je met een veter moest dichtmaken. Hij kocht patentballen, die glad waren aan buitenkant. Het moeilijkste was om de ,a tste naad in die ballen dicht te maken 'pekdraad. Dat deed ik dus, een handig- dje. Honderden van die ballen heb ik kocht. Ik liep als jonge snuiter met een S "m pak geld op zak, geld dat ik voor invader moest verbergen, van het ene naar het andere jasje moest overhevelen." „Op achttienjarige leeftijd ben ik naar Breyl in Duits land gegaan om daar een op leiding tot orthopedisch schoenmaker te volgen. Ik liep stage in een schoenenfa briek, verdiende 48 mark in de maand. Moest er altijd bij klussen. Toen ik besloot om thuis weg te gaan en mijn va der mijn spullen in de gang zag staan, zei hij: 'Wat is dat?' Ik zei: 'Dat zijn mijn spullen.' Ik zal nooit vergeten wat mijn vader toen antwoordde. Hij zei: 'Dat is de eerste fout die je maakt. Het zijn mijn spullen die jij zo lang hebt mogen lenen'. Hij zocht uit wat ik kon meenemen en wat niet." „Ik ging in die tijd nogal veel op stap. Op een keer troffen ze thuis een condoom aan in mijn colbertjasje. Het hele huishouden stond op z'n kop. Ik was een viezerik. Mijn vader hulde zich in een diep en verbitterd stilzwijgen. Dat zijn zoon zo diep was gezon ken! Acht weken lang heb ik „Mijn vader was bestuurslid van de kinderbescherming. Hij besliste samen met de wethouder over zaken als voogdij en uithuisplaatsin gen. Dat paste helemaal niet bij de manier waarop het er bij ons thuis aan toe ging. Voor ons had hij nauwelijks tijd. Hij had zo'n geheimzin nig tasje, waarin de stukken van die kinderbescherming zaten. Daar mocht niemand aankomen. Buiten het gezin was mijn vader een geheel andere man." „Met mijn opa kon ik goed opschieten. Hij had een stuk je land en daar ging ik vaak naar toe. Dan hielp ik hem met het bemesten van de grond. Hij zei tegen me: 'Wees voorzichtig met meis jes. Kijk goed hoe je met ze moet omgaan. Als je het niet goed doet, dan merk je het wel'. Ik mocht wel eens met hem mee naar de kroeg. Dan kreeg ik een kleintje bier en Jacques Kerstjens. Orthopedisch schoenmaker met een hang naar het elegante. Bij hem voor de manke medemens geen schoen die zo lomp is als een strijkbout maar verfijnd maatwerk. Met zijn rossige haar en zijn Limburgse accent is Kerstjens, wiens welriekende eau de toilette hem steevast vooruitsnelt, een bekende verschijning in de Leidse binnenstad. „Leiden is een prachtige stad, maar als je wat bekender bent, dan wordt het een dorp. Een dorp waar de roddels als horzels rondzwermen. Maar goed, om eens een oud-Hollands gezegde aan te halen: ze kunnen beter over je lullen dan van je vreten." moest ik weer snel opdonderen." „Ik had in die tijd een meisje in Duitsland. Kwam bij haar thuis. Ik zag eigenlijk niet zoveel in haar, maar de Bratkartoffeln en de Schweinebraten waren altijd goed. Ik ging met haar om omdat ik mee kon eten. Na derhand kreeg ik een verhouding met haar moeder. Dat meisje wist daar niets van. Ba naal. Het heeft niet erg lang geduurd. Thuis waren ze al tijd erg kieskeurig met wat voor meisje ik kwam aan zetten. Je had het gevoel als of je voor een ballotagecom missie moest verschijnen. Als ze niet kon kaarten, was het al helemaal niks." „Op een dag ging ik weer eens naar huis. Mijn ouders waren niet thuis en ik had mijn sleutel vergeten. Via het dak wilde ik naar binnen klimmen. Toen ben ik naar beneden gelazerd. Behoor lijk ernstig was dat. Negen dagen later kwam ik weer bij in het ziekenhuis. Ik had op sterven gelegen. Naast me, voor een Mariabeeldje met twee kaarsjes, zaten twee nonnetjes te bidden. Wees gegroet, Maria. Onze Vader. Maai- mijn eigen va der kwam maar niet. „Hij was bevriend met de chirurg die mij behandelde. Hij zei tegen hem: 'Laat hem bij jullie maar even tot rust komen'. Hij dacht: dan is hij van de straat af. Ik weet niet of hij er verdriet van heeft gehad dat ik daar lag. Pas met Kerstmis zag ik hem. Hij moest als voorzit ter van de middenstands- vereniging kerststukjes rondbrengen bij zieke men sen. Hij liep daar zo'n beetje macho-achtig rond. 'Dat is mijn zoon', zei hij tegen de andere zieken. Meer niet." „In de zestiger jaren ging ik naar Parijs. Woonde daar concerten bij van mensen als Jacques Brei, George Brassens. Daar droomde je van. Die hartstocht, dat ver driet in die chansons! De weemoed in de fado's van Amalia Rodriguez. Prachtig. Op een keer ging ik naai" Blankenberge aan de Belgi sche kust. Ik raakte bevriend met een Fransman. We gin gen samen naar het casino. Eerst verloren we onze longen, daarna ging het steeds beter. Opeens had ik een hoop munten. Ik wilde doorgaan. Die man zei te gen me: 'Het geld dat je wint moet je nooit FOTO MARK LAMERS een tweede keer uitgeven'. Hij trok me aan m'n oren uit dat casino. Ik ben met hem meegegaan naar Parijs, waar hij woonde. Maakte zijn flat schoon, deed boodschap pen. En daarna ging ik op stap met dames door wie ik me liet fêteren." „Uiteindelijk ben ik in 1969 terechtgeko men in de Annakliniek in Leiden. Maar dat beviel me slecht! Je had er een prikklok en iedereen was als de dood voor de directeur. Elke maandag vertelden ze elkaar wat er op de televisie was geweest'. Verschrikkelijk. Ze voerden echt niks uit. Liepen met een sta peltje papieren onder de arm rond om de indruk te wekken dat ze werkten. Dat beviel mij helemaal niet. Ik kan niet in iemands hol kruipen." „Ik kwam in die tijd vaak in Club 70. Zo te gen twaalven liep die discotheek leeg om dat de bezoekers allemaal een patatje gin gen eten. Ik heb toen samen met de eige naar achter de zaak iets opgezet. Daar bakte ik sateetjes, hamburgers, noem maar op. Dan zette ik iemand met zo'n sateetje aan de bar en in een mum van tijd was het niet meer aan te slepen. Of ik zette de ventilator op zijn hardst zodat de geur door de zaak heen trok. Dat werkte prima. Ze kwamen er als jachthonden op af. Ze noemden me: Jacques van de Broodjes. Ik werkte nog in de Annakliniek maar ben toen al vrij snel voor mezelf begonnen als orthopedisch schoenmaker. Niemands baas, niemands knecht. Heerlijk." „Op een nacht, toen ik door de Haarlem merstraat naar huis liep, werd ik door een meisje in een auto aangesproken. Zij moest naar Oude Wetering. Daar zijn we nog doorgegaan. We werden onafscheidelijk. Het leven was schitterend. Één grote. zon. We kregen een dochter: Michelle. Ik heb haar eerste schoenen gemaakt, blauwe moccasins." „In 1992 kreeg ik het bericht dat mijn vader stervende was. Ik ben naar Venlo gereden. Daar zat die statige man, verschrompeld, in een ziekenhuisbedje. Toen ik hem eens liet zien wat ik als orthopedisch schoenmaker had bereikt en vroeg of hij dat nou niet leuk voor me vond, zei hij alleen maar: 'Ja, jon gen, ik heb het je wél goed geleerd'. In dat ziekenhuis kon hij nauwelijks meer praten. Ik ben anderhalve week bij hem gebleven, dag en nacht. Voordat hij stierf, zei hij: 'Ik ben blij dat je er bent'. Ik moest ineens den ken aan die uitspraak van mijn opa. Hij zei altijd: 'Aan de arrivé worden de prijzen uit gereikt, niet halverwege'. Tja, je wilt als je leeft altijd alles hebben. Maar je krijgt vaak niet eens wat je toekomt."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1997 | | pagina 11