Verliefd op de Leidsch iÜfe Dagblad Simon Carmiggelt, Wim Kan, Koos van Zomeren, Jan Siebelink... Zij deelden hun liefde voor de Posbank. FOTO JURJEN DRENTH Er zijn plaatsen in Nederland, die een bijzondere schilder Goedvriend mijmerde hier vaak met zijn aquareldoosje en zijn kleurkrijt. Maar ook schrij vers als Jan Siebelink, Simon Carmiggelt en Koos van Zomeren en cabaretier Wim Kan kwamen er vaak. De brand die het vijftig jaar oude eethuis enkele aantrekkingskracht hebben op kunstenaars. Waar jaren geleden vernietigde, maakt van veel verhalen inspiratie wordt opgedaan of die worden gebruikt als decor voor een schilderij of verhaal. Simon Car miggelt had zo'n plek. En Wim Kan. Maar ook Jan Siebelink en Koos van Zomeren. Ze deelden hun liefde voor de Posbank. In het gelijknamige restau rant op die Veluwe-heuvel - in de buurt van Arn hem - mijmerden ze over het leven, keken ze ver liefd naar vriendinnetjes of dronken ze een kopje thee. Maar het zijn herinneringen aan herinnerin gen. De uitspanning - verwoest door brand - zal niet meer worden herbouwd. Nooit meer zal de eenzame wandelaar bij het na deren van het hoogste punt van de Veluwe het ka rakteristieke rieten dak van restaurant 'De Posbank' zien opdoemen vanachter de glooiende heuvels. Einde van een tijdperk. Niet alleen voor de stadse tippelaar op zondag of het minnekozende paartje dat op een zomerse dag een plekje zocht op het ter ras, maar ook voor ar- Posbank tiesten. De (bij de s een herinnering. Niemand kan nog eens op het terras gaan zitten, riiemand kan zich binnen nog eens laten aanstaren door de dode ogen van het opgezette wild. Natuurmonumenten, daarbij geholpen door de brand, heeft het boek van restau rant 'De Posbank' gesloten. Simon Carmiggelt en Wim Kan hadden het al voorspeld. In het voorjaar van 1951 zaten de twee vrienden in hotel 'De Engel' in De Steeg (gesloopt voor de bouw van het Rhedense gemeentehuis) te mijmeren: ...'Ach Wim', zei ik. "Wij zijn oude mannen die nostalgisch treuren, omdat ze ons decor aan het af breken zijn. Maar aan de bossen mogen ze niet ko men, want die zijn van Natuurmonumenten.'Hoe lang?' vroeg hij. 'Nou nog een vierbaansweg door de Onzalige Bossen, een stoeltjeslift naar de Posbank en een pretpark bij de Imbos en het afscheid nemen van dit leven zal zeker minder moeilijk worden dan wanneer alles in stand bleef zoals het eenmaal Niets blijft. Maar in tegenstelling tot de veronder stelling van Carmiggelt en Kan is het niet de voor uitgang die de teloorgang van 'De Posbank' in de hand heeft gewerkt, maar de poging die Natuurmo numenten in het werk stelt het gebied zoveel mo gelijk terug te brengen in z'n oorspronkelijke staat. Een restaurant dat veel publiek (en dus ook auto's) trekt, past niet in zo'n beleid. Maar juist zonder die auto's zou een prachtig verhaal (de novelle 'Troost') van Jan Siebelink vermoedelijk nooit zijn geschreven. Het speelt zich af tijdens de kerstdagen van (waarschijnlijk) begin jaren tachtig en de au teur beschrijft daarin hoe Hans Dorrestein hem opbelt om te zeggen dat hij genoeg heeft van het leven en van het balkon zal springen. Voor Dorrestein was niet alleen het leven te zwaar en de eenzaamheid onverdraaglijk, maai ook waren de vrou wen die hij tegen kwam bij het bood schappen doen 't( mooi, te ongenaak baar...' Siebelink haast zich onmiddel lijk naar zijn vriend en wordt daar gecon fronteerd met een Marokkaans meisje dat even tevoren door haar partner het huis is uitgezet. Dor restein en Siebelink ontfermen zich over haar en besluiten in de auto van Jan een ritje te gaan maken: 'We verlieten de stad. Hans naast mij, het meisje achterin. Ik besloot naar café-restaurant 'De Posbank' te rijden. De weg er heen, door een bosrijke omgeving, zou ons allemaal kalmeren. Nadat we Velp en Rheden gepasseerd wa ren, zagen we het al liggen, hoog, in romantische verlichting. Op het parkeerterrein stond geen enkele auto. Om ons heen, op dit honderd meter hoge pla teau, gevormd in de laatste ijstijd, heerste een ver pletterende verlatenheid. Onder het maanlicht te kenden zich de scherpe lijnen van de stuwwallen af. De verlatenheid binnen was even groot. Niets van feestelijke drukte. Maar een luchter met echte kaar sen wierp donkere schaduwen tegen het gewelfde plafond van eiken planken. Ze leken op reusachtige nachtvlinders. En in de open haard brandde vuur. Buiten hoorden we een scherpe windvlaag die kla gend overeen dakrand veegde Om ons heen, te gen de betimmerde wanden, grijnsden tientallen hertenkoppen met imposante geweien. Hans stem beefde, toen hij opmerkte dat die beesten eens had den geleefd en heerlijk in de bossen rondom de Pos bank hadden rondgezworven...' De ober herkent Dorrestein en wrijft de op dat mo ment enigszins suïcidale tekstschrijver nog wat zout in de wonde door zich hardop af te vragen of hij niet die man was 'die dat plaatje had gemaakt van Liederen van Wanhoop en Ongeloof. Hij was niet de eerste kelner die de klandizie met zijn en thousiasme dwars zat. Zo was Simon Carmiggelt in de zomer van 1967 in een buitengewoon boze bui in het restaurant gearriveerd, omdat een collega een venijnige recensie had gebrouwen over een boekje van een wederzijdse kennis. 'Toen we de grote uitspanning hadden bereikt en op het terras neerstreken voor de usantiële thee, was mijn woede op kookhitte. Ik zei: 'Nu ga ik bij het buffet een ansicht kopen voor Karei, ik schrijf er op: 'Na dat stinkstuk over Kees kun je, wat mij betreft, verder doodvallen', ik plak er een postzegel op en gooi'm vervolgens, dddr in de brievenbus... (Zo gezegd, zo gedaan. Carmiggelt koopt een an sicht, zet zich aan zijn tafeltje en begint te schrij ven. De bestelde consumpties worden gebracht). 'Hier zijn we met de thee', riep de kelner. 'Een lek kere pot thee. Da's het beste tegen de dorst, hoor me neer. Ik zeg altijd: als het heet is, moet je thee drin ken. Al die mensen zitten maar van die kouwe fles sen naar binnen te schrokken. Da's toch dom me neer. Daar gaan ze nog veel meer van zweten. Thee is beter, want thee... (Carmiggelt voelt zich hevig gestoord door die 'cau seur met omlijnde denkbeelden'. Als hij zijn bood schap uiteindelijk op papier heeft staan, vraagt hij een telefoonboek van Amsterdam om het adres op te zoeken. De ober brengt een telefoonboek van Rotterdam). ...'Ik scheurde de kaart in stukken en wierp ze op de grond. Ik wist genoeg. Eerst verhinderde die vent me de kwade tekst fris van de lever neer te schrijven en De kelners hadden in drukke tijden een dankbare taak. In witte winters offreerden ze langlaufers dampende koppen soep of vette pannenkoeken; in de herfst kwamen culinaire genieters af op wild zwijn in cranberrysaus (op de wijnkaart pronkte zelfs een echte Mouton Rothschild) en tijdens de lente en 's zomers zat het terras overvol met zonge- nieters en bestelden mannen in te strakke en te op vallende fietskledij een biertje. De beklimming had den ze achter de rug, naar huis was het alleen nog maar bergafwaarts; één pilsje kon geen kwaad. De schrijver en columnist Koos van Zomeren heeft zelfs nog in het restaurant gewoond. Tenminste in zijn fantasie. Tijdens een wandeling vanaf de Rhe dense begraafplaats 'Heiderust' ziet hij in de verte de glooiingen van 'De Posbank' en het donkere rie ten dak van de drink- en eetgelegenheid: 'Voor mij is dit de ontmoeting met een oude vriend allemachtig jij hier, en je geeft elkaar een hand met de warmte van een omhelzing. Toen ik vijf tien was, had ik als kind mijn ouders verloren. Ik was, mede door het bezit van enkele autofabrieken, onvoorstelbaar rijk. Ik leed aan ziekten die de rid- derlijkste gevoelens deden ontwaken bij de meisjes van school. Ik speelde beter dan Coen Moulijn en was altijd beschikbaar voor het Nederlands elftal. Ik was bevriend met God. Ik woonde op de Posbank... (In het echt woonde Van Zomeren in Velp. In zijn roman 'De Witte Prins' laat hij de hoofdpersoon Ri chard eveneens in dat dorp wonen, bij zijn oom Karei. Het is 1956. Eisenhower is president van Amerika en Karin Kraaykamp het gezicht van de VARA). ...Die zomer maakten hij en zijn oom er een ge woonte van op zondag naar de Posbank te fietsen. Over een slingerweggetje door het bos omhoog snel ler dan de schaarse auto's die zich op dit traject waagden. Handen op het stuur, zweet in de wenk brauwen... Golvende heidevelden en uitzicht tot aan Elten in de nevelige verten. Van hieruit leek de we reld een bron van onbegrensde mogelijkheden... (Na een van de fietstochten met oom Karei drinken ze op het terras een flesje fris, het in die jaren be kende Joy. Bijen proberen in de flesjes te kruipen). 'Oom Karei gaf hem een knipoogje en zette het Joy- flesje aan zijn mond. Richard zag zijn adamsappel dansen. Plotseling kletterde het flesje op de stenen. Richard zag het glas exploderen. Zijn oom bracht een gesmoorde vloek uit. Hij kwam half overeind, viel neer in het stoffige zand en greep naar zijn keel. Zijn gezicht liep paars aan. Zo onwerkelijk was deze sterfscène dat Richard er eigenlijk nooit in zou gelo- Mocht Van Zomeren er in z'n fantasie hebben ge woond, de cabaretier Wim Kan had er echt een huis. Het kleine, houten woninkje stond aan de voet van de Posbank op de Wildwal in Rheden - en hij verbleef daar geregeld. Kan wandelde vaak op de bospaadjes richting De Posbank, kletste in het voorbijgaan dikwijls met zijn buurmeisje Helma, in zijn ogen een mooie blonde meid. Ze was de dochter van Poshank-uitbater Boelmans ...'In een bijna donker laantje nog even met Helma staan praten. Over eenzaam wonen in het bos'... (Kans dagboek d.d 2 maart 1980). Begin jaren tachtig kwam Wim Kan veel op de Pos bank. Zijn echtgenote Corry Vonk had een beroerte gehad en hij maakte lange zwerftochten. Meestal per fiets. De ziekte van Corry en de groeiende een zaamheid werden de cabaretier uiteindelijk te veel. Na een kort ziekbed stierf hij op 8 september 1983, ruim vier jaar later gevolgd door Corry. Ze is na Kans overlijden nooit meer op de Posbank geweest. Wat er nu voor restaurant 'De Posbank' in de plaats komt, is nog onduidelijk. De starende hertenkop pen zijn in de vlammen verdwenen; 'de oude vriend' van Koos van Zomeren is weg; het 'decor' van Simon Carmiggelt is een stukje verder afgebro ken. Nooit meer het zachte zoemen van het aggre gaat dat het restaurant van stroom moest voorzien; nooit meer op kerstavond de glinsterende guirlan des van lampjes. Voorbij de tijd dat je met je eerste echte vriendinnetje op de Posbank ging dauwtrap- pen om daarna bij de open haard van het restau rant verliefd een kopje thee te drinken. Een nieuwe uitspanning zal ongetwijfeld netjes in het landschap passen. Maar de reuk van zestig jaar komt nooit terug. Net zo min als de tot voor kort tastbare beelden uit de literatuur. Niemand kan meer zeggen: op deze stoel heeft Carmiggelt geze ten en in deze fauteuil bij de open haard heeft Wim Kan geprobeerd zijn kampjaren te vergeten. Natuurmonumenten zal de nieuwe gelegenheid wel functioneel maken: passanten krijgen de moge lijkheid een glaasje tot zich te nemen en wellicht een kleine versnapering. Als er maar niet te veel publiek komt. De sfeer van het oude restaurant heeft de plek de das omgedaan. De mensen kwa men er té graag en met té velen. Om de rust te be waren kan Natuurmonumenten het er nu niet al te leuk meer maken. Literatuur: De citaten uit dit verhaal zijn afkom- - Carmiggelt op Steeg (uitgave van de gemeente Rheden), verhalen eerder gepubliceerd in Het Pa rool onder het pseudoniem Kronkel, 1982). - Winter; Koos van Zomeren (columns, De Arbei derspers), cursiefjes over de natuur eerder ver schenen in NRC Handelsblad, 1993). - De Witte Prins; Koos van Zomeren (roman, De Arbeiderspers, 1985). - Troost; Jan Siebelink (een novelle, uitgegeven door drukkerij De Rijn Dieren, als relatiege schenk, 1995). - De dagboeken van Wim Kan, 1968-1983, de tele- visietijd (uitgeverij Balans, 1989).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1997 | | pagina 41