iet kwetsbare verleden van een NSB-jong Binnenland „DAG 10 FEBRUAR11997 ANP Algemeen Nederlands Persbureau GPD Geassocieerde Pers Diensten 'Toen dacht ik: waar héb ik het in godsnaam over, waar ben ik mee bezig I? e Een NSB-jong dat de baas wordt bij een voormalige verzetskrant. Zó hard klonk het meermalen tijdens de carrière van Sytze van der Zee, oud-hoofdredacteur van Het Parool. Zelfheeft hij het allemaal verwerkt. s Toch moest er nog een boek komen, een boek over dat kleine puntje in de geschiedenis. AAP WAGENAAR „Ja", zegt Sytze van der Zee, „ik woel aardig wat los, meer dan ik had verwacht." Onlangs verscheen het boek 'Pot gieterlaan 7'. Het is de herinne ring van Van der Zee aan zijn kin dertijd en jongensjaren in een Hilversums gezin, waarvan de va der lid van de NSB is geweest en het uniform van de WA heeft ge dragen en de oudste zoon bij de Jeugdstorm zat. Het is ook het verhaal van hoe in korte tijd zijn moeder, vader en oudste broer overleden; gebeur tenissen die de schrijver reflecties bezorgen over zijn leven met hen, gedomineerd als het werd door die twee jaren dat zijn vader bij de NSB was en het ene jaar dat hij als straf zat opgesloten. Zijn vrouw en kinderen bleven ont redderd in de woning Potgieter laan 7 achter en trotseerden de hoon van de buurt. Voorts beschrijft Van der Zee hoe betrekkelijk heelhuids de zonen hun jeugd hebben overleefd: de oudste werd secretaris van de Raad van Kerken, de middelste correspondent van De Telegraaf in Londen en de jongste hoofdre dacteur van Het Parool. „Vorige week zaterdag", zo geeft Sytze van der Zee een voorbeeld van het losgewoelde, „kwam er een dame bij ons aan de deur, die mijn vrouw vroeg of hier soms ene Sytze woonde. Zo ja, dan wil de ze die man heel graag even spreken. Ik ben naar voren ge gaan om te vragen wat ze precies wilde. Ze was gekomen om me te complimenteren met een stuk dat ze over mij in haar krant had gelezen. En vervolgens zei ze: 'Ik ben ook een NSB-kind, dus daar wil ik graag eens met je over pra ten'. Ik schrok een beetje. Ik voel daar eigenlijk niks voor, maar ik heb toch maar een afspraak ge maakt." „Ik had wel reacties verwacht, maar niet zulke. Het kruipt op je: reacties, brieven, telefoontjes. Zondag had ik iemand-aan de lijn die meteen begon te huilen en steeds maar herhaalde: 'Houdt 't nou nooit meer op, die oorlog?' Ik vroeg waar ze zo'n moeite mee had. Was ze zelf slachtoffer ge weest? Was haar vader misschien vermoord of was haar vader soms net als de mijne fout geweest? Nee, wat bleek: haar vader was helemaal niks geweest in de oor log. Een grijze muis was die man geweest, meer niet! En daar had ze nou zo'n moeite mee."1 Verdriet „Gisteravond werd ik opgebeld door een joodse vrouw. Die had nooit eerder gesproken met een NSB-er of een NSB-kind, zei ze. Ze had mij op de televisie gezien en wilde nu even met me praten. In de eerste plaats omdat ik vond dat wat met de joden was ge beurd honderdduizend keer erger was dan wat mij was overkomen en, punt twee, omdat ik duidelijk verdriet had en boos was om wat mijn ouders hadden gedaan. De vrouw had wel eens meer NSB-kinderen op de televisie ge zien, zei ze, maar die verzandden altijd zo in zelfbeklag, die zeur den maar raak over alles wat er na de oorlog met ze was gebeurd. Maar toen ze mijn verdriet zag, had ze gedacht: die moet ik toch maar even bellen. 'Meneer', zei ze toen, 'wat heeft een rotjeugd beleefd, wat heeft een rotleven gehad!' Tja, toen heb ik gezegd: 'Mevrouw, het was misschien een rotjeugd, maar ik heb géén rotle ven gehad, het viel allemaal best mee'. Toch curieus, dat blijkt dat joodse mensen zich met je kun nen identificeren. Ze stellen ken nelijk toch vast dat ik op de een of andere manier ook iemand ben die net als zij tegen zijn wil door het leven is meegesleurd." Sytze van der Zee is 57 jaar en als journalist tijdelijk in ruste. Op 4 oktober vorig jaar stapte hij op als hoofdredacteur van Het Parool, na een lange strijd te hebben ver Sytze van der Zee: „Joodse mensen stellen kennelijk toch vast dat ik op de een of andere manier ook iemand ben die, net als zij, tegen zijn wil door het leven is meegesleurd." loren over de manier waarop dit bedreigde Amsterdamse dagblad moet worden voortgezet. Van der Zee heeft in zijn mooie huis in Amstelveen een ruime werkkamer. Op zijn bureau ligt het ochtendblad van die dag opengeslagen bij een pagina die over hem en zijn pas verschenen boek gaan. Een kop over zeven kolommen: 'NSB-kind als hoofd redacteur verzetskrant' „Kijk nou toch", schampert Sytze van der Zee, „alsof het hier groot nieuws betreft! Het boek gaat toch zeker over méér dan alleen het kind van de NSB-er dat hoofdredacteur van Het Parool is geworden? Dót feit is toch niet de essentie van het boek?" Hij heeft het zelf naar een van de laatste pagina's van zijn boekver- drongen. Daar schrijft Sytze van der Zee dat hij eind 1987 na zijn benoeming bij Het Parool door een vriend werd opgebeld, die zei: 'Een NSB-jong dat hoofdre dacteur wordt van een voormali ge verzetskrant, heb jij daar al bij stilgestaan?' Nee, dat had hij niet, het was niet bij hem opgekomen, eigenlijk schokten de woorden van zijn vriend hem een beetje. Onzeker Toch een merkwaardige blinde vlek voor een geroutineerde jour nalist, ruim dertig jaar in het vak. Net zo vreemd als de verbazing over die krantenkop. Van der Zee kijkt wat onzeker bij deze opmer king. „Er zijn twee dingen die spelen", zegt hij, „ik heb als leerling-jour nalist bij een kopblad van Het Pa rool gezeten, dat was het Nieuw Utrechts Dagblad. Ik had toen een zeker gevoel van trots: ik zat toch maar bij een afgeleide van een verzetskrant, dót had ik in elk geval bereikt. En punt twee is dat Het Parool in de tijd dat ik jong was als dé krant van Nederland gold, daar hebben hele generaties journalisten met grote bewonde ring naar gekeken. Maar toen ik in 1986 terugkwam uit Amerika, waar ik correspon dent van NRC Handelsblad was geweest, en ik Het Parool weer zag, kreeg ik er een soort compas sie mee: die prachtige krant van de jaren vijftig en zestig bleek in middels behoorlijk in de vernie ling te zijn geraakt." Ander boek In 1987 werd Van der Zee ge vraagd werd om hoofdredacteur van de krant te worden. „De paar mensen die ik heb geraadpleegd en die wisten dat mijn vader bij de NSB was geweest von den het een prachtige uitdaging voor me. En omdat ik ook graag wilde heb ik het toen gedaan. Pas in de laatste anderhalfjaar van het gevecht om Het Parool is de gedachte aan mijn afkomst een keer bij me opgekomen. Dat was nadat ik een paar goede aanbie dingen kreeg waardoor ik gerief lijk weg kon. Maar toen dacht ik toch: dit NSB-jong laat de krant niet in de steek! Maar die gebeur- j tenissen horen thuis in een ander boek. Als ik dat nu erbij had ge nomen, was het boek twee keer zo dik geworden. Het gaat nu in de eerste plaats over drie dode mensen, mijn vader, mijn moe der, mijn broer, en wat voor rol ze hebben gespeeld in mijn jeugd." i Nooit zegt Van der Zee te hebben stilgestaan bij de mogelijkheid dat een kwaadaardig iemand de hoofdredacteur van de voormali ge verzetskrant wel eens met het I NSB-lidmaatschap van zijn vader j achterna zou komen. „En als ik al bang zou zijn ge- j weest, dan was het toch voorna- j melijk omdat zoiets mijn ouders pijn zou kunnen bezorgen. Dat was al eerder gebleken. Op een I gegeven moment is mijn moeder opgebeld nadat mijn broer Wim als secretaris van de Raad van Kerken in een radio-uitzending een nogal pittige discussie had gevoerd met een rabbijn. Een anonieme man zei toen door de j telefoon: 'U wilt toch zeker niet I dat naar buiten komt dat uw zoon Wim bij de Jeugdstorm is geweest en dat u en uw man bij de NSB hebben gezeten?' Mijn moeder was flink van streek, ze trok zich die bedreiging heel erg aan. Toen heb ik mijn broer opgebeld en gezegd: 'Wim, een beetje dimmen!' Maar bij mijn oudste broer heb ik toch steeds het gevoel gehad dat hij tamelijk wild bezig is geweest. 'Niets deert mij, niets raakt mij, ik ben onaan tastbaar', zo deed Wim vaak. Maar natuürlijk waren we niet onaantastbaar, onze kwetsbaar heid was het verleden van mijn vader." Bij de bevrijding in mei 1945 was Sytze van der Zee bijna zes jaar oud. „Ik heb zelf niets kwaads aangericht tijdens de bezetting", zegt hij ten overvloede, „ik stond erbuiten. Ik draag er geen enkele verantwoordelijkheid voor dat mijn vader een foute keus heeft gemaakt. Als mensen dat feit later tegen mij gebruikt zouden heb ben, dan had het waarschijnlijk een boemerangeffect gekregen. Dat was dan op die mensen te- ruggeknald met het verwijt dat je iemand niet iets op zijn bordje kunt schuiven, waar hij zelf niets aan kan doen." Omdat hij onthulling van zijn NSB-afkomst niet vreesde, heeft Van der Zee zich als journalist nooit ver van het onderwerp oor log en bezetting gehouden. „Ik heb in feite zelfs altijd op de rand van de vulkaan gedanst", zegt hij, „want ik heb bijna dertig jaar ge leden al een boek over de Neder landers in de SS geschreven en la ter een boek over prominente Nederlandse gevangenen in het concentratiekamp Buchenwald. Maar niemand heeft me ooit naar mijn verleden gevraagd, of naar wat mijn vader in de oorlog heeft gedaan. Als iemand zo'n vraag wel had gesteld, dan had ik een eerlijk antwoord gegeven. Maar als fk daar vervolgens op afgere kend zou zijn geworden, dan was dat naar mijn gevoel wel een be hoorlijk schandaal geweest." In zijn boek beschrijft Van der Zee een redactiebespreking bij het weekblad Elsevier, waar hij kort heeft gewerkt. Er wordt voor gesteld om in het blad ook eens aandacht te besteden aan de pro blematiek van kinderen van NSB- ers. Iemand doet daar echter smalend over en de hoofdredac teur, op de hoogte van Van der Zee's jeugd, hamert het onder werp weg. Maar wat vond Sytze van der Zee eigenlijk zelf van het voorstel? Praatgroep „Ik vond dat het wel kon", zegt hij nu, „het leek me een aardig onderwerp. Er was in feite weinig bekend over NSB-kinderen. Maar ik wilde dat niet zeggen omdat ik toch als een betrokkene gold. Ik heb overigens nooit overwogen om me bij zo'n club aan te slui ten. Afgezien van dat ik geen type voor een praatgroep ben, zie ik mezelf ook absoluut niet als slachtoffer. Ik heb het verwerkt. Maar ze bestaan dus, die groepen kinderen van foute ouders. Ze hebben bijeenkomsten, er zijn ook gespreksessies samen met kinderen van slachtoffers uit het verzet en van de jodenvervolging. Maar met name aan de joodje kant vind je nogal wat menseh die er moeite mee hebben om kinderen van NSB-ers als slacht offer te zien. Dat kan ik me heel goed voorstellen. Het was voor ons, die NSB-kinderen, wel een beroerde tijd maar, tja. Ik bedoel: een paar weken gele den was er op de Duitse televisie een programma over Eichmann, een heel harde en wrede docu mentaire. Je zag op een gegeven moment ook hoe joodse kinderen een concentratiekamp binnen gaan. Toen dacht ik: waar héb ik het in godsnaam over, wat lui ik nou toch, waar ben ik mee bezig? Ik kreeg grote twijfels over mijn boek, ik kon er niet van slapen. Maar op een zeker moment heb ik bedacht dat mijn verhaal welis waar een kléin puntje in de ge schiedenis van die oorlog is, maar, vond ik, het hoort er wel bij." Grijze muizen „Mijn vader heeft een verkeerde keus gemaakt. Hij had nooit bij de NSB mogen gaan. Ik heb het hem altijd kwalijk genomen. Mijn boosheid wordt niet zozeer inge geven door hoe het ons is ver gaan na de oorlog, als wel dat mijn vader dat had aangericht. Ik beschuldig hem, niet die mensen in onze buurt. Dat die geen me dedogen hadden met NSB-kinde ren kan ik ten dele wel begrijpen. Ten dele ook niet trouwens, voor al dat het maar bleef dóórgaan, dat je op een gegeven moment een soort paria werd. Dat begreep ik niet." Inmiddels heeft Van der Zee dat begrip wel. Hij zegt: „Wij bleven al die mensen met onze aanwe zigheid steeds maar herinneren aan de oorlog. Voor de meesten was dat een periode geweest waarin ze geen vinger hadden uitgestoken. Er waren natuurlijk wel mensen die veel hadden gele den of verzet hadden gepleegd, maar het gros van de Nederlan ders bestond nu eenmaal uit grij ze muizen. En die hadden soms een slecht gewetën omdat ze niets gedaan hadden. Als ze mij zagen, werden ze geconfronteerd met dat slechte geweten. Dus ei genlijk zagen ze ons liever hele maal (liet. De buurt uit met jullie! Heel de familie Van der Zee weg!" Sytze van der Zeè wist al in 1966 dat hij eens het boek over zijn jeugd zou schrijven. Met publica tie wilde hij echter wachten tot na de dood van zijn vader en moe der. „Het is een lang proces ge weest", zegt hij. „Ik wilde eerst een soort aanklacht schrijven: hoe hebben ze ons, de kinderen, zo kunnen behandelen! Maar ook met boosheid over hoe ze mijn vader hadden aangepakt, een man die toch êigenlijk nauwelijks iets misdaan had. Naarmate ik me meer verdiepte in die oorlog, erover las, met mensen sprak, verschoof dat per spectief. Zo werd het een heel an der boek. Maar nog steeds was er die grote boosheid over dat uitge scholden worden voor NSB-jong, het feit dat ik vogelvrij was ge weest. Naarmate ik ouder werd, heb ik dat kennelijk toch ver werkt. Anders was ik niet op de stoel van hoofdredacteur van een krant terechtgekomen, en had ik nu waarschijnlijk op de divan van de psychiater gelegen. Herinneringen In de zomer van 1994, tijdens een reis door Vietnam en Maleisië, begon Van der Zee aan zijn boek. „We zaten een paar dagen op een mooi eiland en daar ging ik schrijven. Het spoot eruit, herin neringen, dit uit '46, dat uit '49, kleutertijd, jongensjaren, flarden, schetsen, een heel schrift vol. Kort nadat ik weer thuis was, overleed mijn vader. Toen pas was het tijd om écht aan het boek te beginnen. Ik zou er bij de krant twee maanden vrijaf voor nemen. Maar eind januari 1995 overleed plotseling mijn broer Wim. Toen waren in een vrij korte periode achter elkaar gestorven: mijn va der, mijn schoonvader, mijn broer, mijn vriend Ischa Meijer en een goede collega op de krant. Ik ben een dag of tien naar de Dominicaanse Republiek ge vlucht en daar heb ik aantekenin gen gemaakt over de dood van mijn moeder, mijn vader en mijn broer, wat ik bij hun dood had meegemaakt. Toen ik weer thuis was heb ik lopen piekeren, lange wandelingen gemaakt, fietstoch ten door de polder. Toen kwam het idee om er een soort kladboek van te maken: toen, nu, toen, nu. Zo is het gegroeid. De dood van die drie centrale fi guren, mijn moeder, vader en broer Wim, heb ik gebruikt voor reflecties over ons leven. Maar het boek mocht zeker geen soort therapie zijn. Ik wilde niet dat ze zouden zeggen: die Van der Zee heeft drie overlijdensgevallen ge had en schrijft dat nu allemaal van zich af. Daarom heb ik de dood van die drie mensen naar achteren geduwd, maar er toch als een soort rode draad aan vast gehouden. Ik heb wel zeven versies geschre ven, ik heb er de tijd voor geno men en geprobeerd het boek op armafstand te schrijven. Als er te veel emoties in kwamen, haalde ik ze er weer uit. Ik heb mijn ge voelens wel beschreven maar daarbij geprobeerd dat op een rustige manier te doen. Je kunt met een verhaal als het mijne ook door het hele boek de tranen la ten stromen, of de woede en frus traties permanent laten brullen. Maar dat wilde ik niet, als ik ten minste al woede en frustraties heb overgehouden aan die tijd." Geen onderwerp Wim van der Zee werd secretaris van de Raad van Kerken, Henri correspondent in Londen, Sytze, de jongste, hoofdredacteur van Het Parool met drie boeken op zijn naam. De zonen van de NSB- ouders die aan de Potgieterlaan 7 woonden, zijn niet tot grijze mui zen opgegroeid. „Ondanks of dankzij hen, dat is de vraag", zegt Sytze van der Zee, „herkan ook zo zijn dat we door onze ouders tamelijk in de kou zijn gezet zodat we er zélf aan moesten trekken opdat er nog wat van ons terecht zou komen. Lessen uit het verleden als moti vatie. Dat is niet iets actiefs op het conto van mijn ouders maar eerder iets passiefs. Maar het had ook zo kunnen zijn dat mijn ou ders na die moeilijke tijd na de bevrijding de touwtjes weer aan elkaar hadden geknoopt om dan tegen ons te zeggen: 'Jongens, dit is gebeurd, we hebben iets fouts gedaan, we praten erover en daarna gaan we het met elkaar al lemaal heel goed doen'. Maar zo is het niet gegaan, het verleden was geen onderwerp thuis:"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1997 | | pagina 5