SINGAPORE is een grote leugen' Honderd gulden 195 Burgemeesterszoon Nol van Fenema, uitgever in een tropische stadstaat e zon is net onder. Acht uur 's B avonds op Orchard Road, win- keiparadijs op aarde. Vochtig, oèiërig en bladstil. Het is ver boven de der- At# «graden. Duizenden Singaporanen schuife- ;se n voetje voor voetje over de boulevard vol t,zi htreclames. Zweet dringt door het hagel- leks jtte overhemd. Eettentjes onder de tiental- n winkelcentra verspreiden een scala aan ensgeuren. L -'Singapore, smetteloze stadstaat met een nnder-economie die voornamelijk stoelt op jjj .,en uitvoer van producten. Het welvarende ygi [andje 42 bij 24 km in de zuidelijkste int van- Malakka is als een komeet om- mg geschoten op de lijst van rijkste landen ovi r wereld. Veertig jaar geleden een koloniale indelspost, vandaag de dag een strakmo- ime metropool. Dat is vooral het werk ge- eest van Lee Kuan Yoeh, die 31 jaar lang re- i iringsleider was. Singapore, het voorbeeld at de vrije markt en een dictatoriaal regime kaar niet bijten. Of? Alexander Park, een buitenwijk in Singapo- Ver buiten het stadsgewoel. Glooiende antjes en koloniale officierswoningen. Erfe- lii s uit de tijd dat Engelse militairen er het wind voerden. Twee vervaarlijk uitziende inden blaffen dreigend, lo! Nol van Fenema (55), opgegroeid in Zand- i. iort en Bentveld en veertien jaar geleden bar de voormalige provincie van Maleisië rtrokken, steekt zijn hand uit. „Vanmorgen lelde ik me toch zo beroerd. Komt van die lemo-kuur. Ik ben een beetje ziek geweest imoet nog wat aansterken", excuseert hij ch. Twee zitbanken met zachte kussens recht genover elkaar. Onder de zwoele sterrenhe- el zit Nol van Fenema, avonturier, lucht- j| artdeskundige, maar vooral uitgever van (tijdschriften over fotografie, luchtvracht de schoonmaakbranche. „Zo lang er pa- iris, ben ik uitgever." ferbazing op zijn gezicht als de pluspun- t vswanfie welvaartspolitiek ter sprake wor- n gebracht. De economische groei, de vol ljg|e werkgelegenheid, geen criminaliteit, lis (veiligheid, de geringe inflatie, de bijna on- loofvvaardig nette straten. Dat moet toch droom van elk land zijn? Ook Nol's vrouw 'ce, net binnen met volle glazen frisdrank, >rt de lofzang aan. „Maar Singapore is één grante leugen, 't Is één groot pretpark", I, irptze tegen. Nol van Fenema knikt, Alles heeft zijn keerzijde", zegt hij terwijl zijn knieën voorzichtig optrekt. „Wat mij ort is dat de integriteit van de journalistiek dit land wordt aangetast. Er bestaat geen hi jheid van meningsuiting. Opvattingen van ra ;enstanders van het regime van premier ihChok Tong worden de kop ingedrukt. Er i h censuur als het gaat om religie, politiek en jo; moen..." Nol maant zijn blaffende hond („hij hoort in lijnbaar iets") tot stilte, Joyce maakt zijn ;1t 1 af: „De manier waarop ze hier schrijven er het voormalige Birma en Zuid-Afrika, je iet gewoon niet wat er nou echt gebeurt, tde buitenlandse kranten gebruiken ze al- m datgene dat van pas komt. Nol vult aan: „Die selectieve keuze moet n politieke opvattingen ondersteunen. Ze va en stakingen in Australië zien, zwervers op /Ar th Avenue in New York en claimen vervol- ij ns dat zij het gelijk aan hun kant hebben, rati lar er zijn in toenemende mate irritaties bij ijfli Singaporanen. Ze beginnen in te zien dat id kranten met hun gekleurde informatie iter en alleen voor propaganda worden isbruikt." Kritisch het eerste gezicht lijken de ruim drie mil- n onderdanen gezagsgetrouw, gehoor- im en volgzaam. Wat hebben ze ook te 5 gen met een gemiddeld inkomen van tus- i de 5000 en 7000 gulden netto, volle win- s en een belastingtarief van rond de tien icent. Alleen de absolute topverdieners be- Nol van Fenema (55), voormalig hoofd public relations van Fokker, verbrandde begin jaren tachtig alle schepen achter zich en reisde op goed geluk naar Singapore. De zoon van ex- burgemeester Hector van Fenema van Zandvoort is in de tropische stadstaat (3,3 miljoen inwoners) uitgever van tijdschriften over fotografie, luchtvracht en de schoonmaakbranche.En zolang er papier is, blijf ik uitgever." Dit is de eerste aflevering van een serie over Nederlandse avonturiers op het welvarende eilandje tussen Maleisië en Indonesië. talen 29 procent. Maar de laatste jaren, sinds de economische groei stagneert, durven meer en meer Singaporanen kritiek te spuien op het autoritaire overheidsgezag. Met gevaar voor hun eigen toekomst, zo heeft de psycholoog Chee Soon Juan aan den lijve ondervonden. De tegenstander van het regime kreeg onlangs een boete van ruim dertigduizend gulden omdat in zijn artikel over de gezondheidszorg een fout stond. „Er is per ongeluk een cijfer weggevallen", zei hij. „Het is expres gebeurd", meende de staat. Chee is zijn baan en huis kwijtgeraakt na eerder verloren processen. De regering blijft voortdurend bezig een -wig te drijven in Chee's democratische oppositiepartij. Zo lang de meeste Singaporanen werk, geld en een dak boven hun hoofd hebben, komt het verzet niet echt van de grond. Joyce van Fenema, schrijfster, journaliste, .kunstkenner: „Chinezen zijn zo pragmatisch ingesteld." Nol: „Ze nemen alles voor lief zo lang ze maar te eten hebben. Toch steken die irritaties in toenemende mate de kop op. Singaporeanen beginnen steeds meer te rei zen en mensen met geld laten hun kinderen in het buitenland studeren. Daardoor doen ze andere ideeën op en krijgen ze een kriti scher kijk op hun eigen land." Toonkamer Torenhoge boetes voor relatief kleine vergrij pen 'en lijfstraffen en in sommige gevallen zelfs de doodstraf voor zware criminaliteit, daarmee boezemt Goh Chok Tong, voorman van de Peoples's Action Party (PAP) angst in. Maar dat heeft tot gevolg dat de stad, met zijn efficiënte vervoerssystemen zoals de wonderschone metro, in staal en glas opge trokken kantoorgebouwen en uitermate schone straten overkomt als een toonkamer waarin niet wordt geleefd. „Desondanks heb ik nog geen moment spijt gehad dat ik naar Singapore ben geko men", zegt Nol van Fenema. In de beginjaren tachtig verbrandde hij alle schepen achter zich en vertrok op goed geluk. In Nederland was hij hoofd van de persdienst van Fokker. „Een fantastische baan. Reizen over de hele wereld. Ik was verantwoordelijk voor alles wat met public relations te maken had. Ik had een club van dertig man. Op een bepaald moment kreeg ik een bureaubaan, zat ik er op te letten of mensen op tijd binnenkwa men. Ik kon niet meer weg. Terwijl ik reizen zo fantastisch leuk vond." „Loop ik op een dag bij een boekhouder binnen. Die vertelt mij dat ik opslag krijg om dat een jaar ouder was geworden. Hij wist mij ook precies te vertellen hoeveel ik zou verdienen in 2005. Beangstigend. In die tijd waren er twee kampen bij Fokker. Dat van Frans Swarttouw, de bestuursvoorzitter en dat van de commerciële man Daan Krook." „Die interne strijd binnen Fokker was bijna structureel. Ik hoorde bij de groep Swart touw. Ik stelde voor een kantoor te openen in Singapore of Hong Kong. Omdat ik wist dat er kansen lagen in Zuid-Oost Azië, maar Krook vond het niets. Wees mijn voorstel van de hand. Afrika was de toekomst, zei hij." „Zijn opvatting stond lijnrecht tegenover die van mij. Het vooruitzicht dat ik voorlopig achter mijn bureau zou moeten blijven zitten en een paar andere gebeurtenissen maakten dat ik de knoop doorhakte. Van de ene op de andere dag zegde ik mijn baan op, verkocht mijn boerderij in Noord-Holland en liet de inboedel verschepen naar Singapore. Waar om? Die stad sprak me aan. Goed geregu leerd, met een heerlijk klimaat." Duister De eerste maanden verbleven de Van Fene- ma's met hun twee (aangenomen) kinderen in een goedkoop hotelletje, ,,'t Was een sprong in het duister. Ik had geen baan, geen inkomen, niets. We leefden van de opbrengst van ons huis", zegt Nol. „Ik wilde iets in de luchtvaart blijven doen. Adviseur of zo. Met mijn ervaring moest dat lukken. Maar het ging minder snel dan ik had gedacht." Joyce: „Veel Nederlandse gezinnen worden voor een paar jaar door hun werkgever naar Singapore gestuurd. Ze komen in een opge maakt bedje. School, huis, auto, alles wordt voor ze betaald. Wij konden op niemand te rugvallen. Hadden ook nauwelijks ergens geld voor." Langzaam maar zeker kwamen contacten en contracten van de grond. Nol van Fenema werd vanwege zijn kennis van de werelwijde luchtvaart ingeschakeld om het vliegveld Changi in Singapore te promoten als lucht vrachtcentrum. „Ja, de luchtvaart kende ik, maar luchtvracht? Ik heb me die kennis snel eigen gemaakt en er paar bladen over ge maakt." Opdrachten druppelden gestaag binnen en Nol van Fenema kon zijn eerste kantoor ope De skyline van Singapore. nen. „De inkomsten waren alleen niet in overeenstemming met het werk dat ik aan dat blad had. Daarbij kon ik gelukkig ook pu blic relations werk doen voor KLM, Saab en toch ook voor Fokker. Dat laatste bedrijf be sefte uiteindelijk dat er toch wel degelijk mo gelijkheden waren in Zuid-Oost-Azië. Toen ik tot mijn verrassing door Fokker werd bena derd, zag ik dat als een overwinning." In 1985 rinkelde de telefoon. Een Australiër uit HongKong aan de lijn. Of hij er voor voel de een luchtvrachtblad voor heel Azië op te zetten. „Geen bank die er wilde instappen. Maar we hebben het toch voor elkaar weten te boksen. En het blad, Payload Asia, is uitge groeid tot een gezaghebbend medium. Ik ben uitgever, maar in mijn hart voel ik me nog al tijd journalist." „Bij Fokker had ik altijd de neiging om journalisten meer van dienst te zijn dan noodzakelijk was voor een voorlichter. Pers vrijheid is het hoogste goed en als je die kranten hier ziet, een gruwel. Wat me ook opvalt is dat er nauwelijks creatieve mensen rondlopen. Zelf leren denken wordt nauwe lijks gestimuleerd. Alles krijgen ze voorge kauwd." Afstand Het loopt tegen middernacht. Geen zuchtje wind. In de verte krijst een tropische vogel. „De tok-tok bird", zegt Nol. „Een beest met een grote bek die je boven alles uit hoort." Veronica, zijn dochter van Braziliaanse af komst komt binnen. „Voor haar is Singapore haar thuis", zegt Van Fenema. „Hier is ze op gegroeid, hier heeft ze haar vrienden." „Wij hebben in Singapore alleen kennis sen, geen vrienden", zegt Joyce. „Ik dacht me overal in de wereld thuis te kunnen voelen, maar in Singapore kun je maar moeilijk aard en. Er blijft afstand. Chinezen lajken dwars door je heen. Het is bijna onmogelijk een vertrouwensband met ze op te bouwen." Nol: ,,'t Is een vreemd land. Seks is taboe, maar gewelddadige vechtfilms, daar lusten de Chinezen wel pap van." Joyce: „Terwijl de Indiërs hier weer gek zijn op van die overge- dramatiseerde films. Nol van Fenema is de zoon van de voor malige burgemeester van Zandvoort Hector van Fenema. „Dat vind ik zo jammer hè, dat die ouweheer van me ons huis hier nooit heeft kunnen zien." Hij gaat in gedachten te rug naar zijn onbezorgde jeugd. „Zandvoort en Bentveld, daar ben ik opgegroeid. Doordat mijn vader burgemeester was, stond ik overal met mijn eigenwijze neus vooraan." Heimwee kent hij niet. „Als ik er ben voel ik me een toerist die net iets meer weet van het land. Ach, Singapore is mijn thuis of schoon we door de autoriteiten nog altijd als buitenlanders worden beschouwd. Dat bete kent dat we geen recht hebben om een huis te kopen. Deze woning huren we. Een prachthuis maar het kost wel zo'n 7000 gul den per maand. En het is nog maar de vraag of we er in kunnen blijven wonen. Ze zijn van plan de huizen te slopen om op die grond ge bouwen neer te zetten die veel meer opbren gen. Op het eten en de taxi's na is alles schrikbarend duur. Zelfs voor het kleinste autootje betaal je al snel honderdduizend gulden." In een ruime middenklasser rijdt Joyce ver na het middernachtelijk uur, terwijl het nog drukkend warm is, terug naar het centrum. Palmbomen en gemillimeterd gras langs vierbaanswegen. Geen propje vuil op de weg. Nergens 'hinderlijke elementen' als zwervers en straatmuzikanten. Ook niet in de geres taureerde Oosterse uitgaansbuurt rond North Bay Quay en het wereldbefaamde, uit de ko loniale tijd stammende, spierwitte Raffles Hotel. Stiekem Singapore, vormgegeven door de Nederland se architect van de industrialisatie dr. A. Winsemius, vader van de voormalige milieu minister Pieter, staat bekend als één van de schoonste staten ter wereld, pen stad met maar liefst 12.000 openbare toiletten. Maaf die zijn niet altijd even schoon. Goh Chok Tong spoorde daarom de bevolking vorig jaar aan tot correcter openbaar toilettengedrag. Want keurige wc's vormen een, zei hij, „be langrijke gr aadmeter voor de vooruitgang die het land boekt naar een hoffelijke samenle ving." .Als de rode achterlichten van middenklas ser in de duisternis zijn opgelost, klinkt plot seling het geluid van kletterend water. Een fonteintje dat begint te spuiten? Of een tervalletje? Het blijken drie Singaporanen te zijn, die staan te wateren tegen de zijmuur van het hotel. Lallend en waggelend vervol gen zij hun weg. Burgelijke ongehoorzaam heid. Singapore toont stiekem een menselijke gezicht. ZATERDAG 11 JANUAR11997 Onze Taal Af en toe kom je iemand tegen die weer eens beweert dat taal niet lo gisch is. Echt een gespreksonder werp als we verder alles gehad heb ben. Ik ga dan liefst even naar de wc, maar het is niet altijd mogelijk om het te ontwijken. Of ze wachten tot je weer terug bent. Wat vind jij daar nou van? Jij bent toch taalkun dige? Neem nou 'honderd gulden'. Dat zou toch eigenlijk 'honderd gul dens' moeten zijn? Bij 'honderd' hoort toch een meervoud? En het zelfde heb je bij 'vijf jaar', en nog veel meer van zulke gevallen. Onze taal bevat maar rare kronkels. Het gebrek aan logica wordt gezien als een ernstig tekort. Hoewel men een heel eind komt met stra tegisch naar de wc gaan, zijn toch niet alle problemen op die manier te omzeilen. Soms moet men werkelijk antwoorden. Meestal begin ik dan met een tegenvraag. Waarom veronderstel je dat taal logisch is? Waarom zou taal logisch moeten zijn? Dat verwacht je toch evenmin van een witbrood of een grashark? Je moet dus al bepaalde verwachtingen van taal hebben, voordat je met zulke kritiek begint. Dan gaat het er maar om, wat precies je verwachtingen zijn. Misschien deugen die verwachtingen niet. Als we eenmaal zover zijn, wordt meestal gezegd dat taal toch eigènlijk regelmatig zou moeten zijn. Wat moeten we daaronder verstaan? Ongeveer dit: als iets zus of zo ge regeld is, dan ook graag overal. Ik werp te gen dat dat waarschijnlijk een verkeerde wens is. Je moet iets beoordelen op grond van waar het voor is. Een witbrood mag men beoordelen op grond van smaak of voedzaamheid, eventueel op grond van de prijs, maar niet op grond van z'n fraaie vorm of op grond van zijn geschiktheid om er iemand mee op zijn hoofd te timmeren. Dat zijn oneigenlijke criteria. Evenzo is niet elke eis die je aan taal stelt, een redelijke eis. Taal moetje beoordelen op grond van bijvoorbeeld z'n geschiktheid om ermee te zeggen wat je zeggen wilt. Neem nou die 'honderd gulden'. Want ik bestrijd iemand graag met zijn eigen wapenen. Wist je, zeg ik dan, dat het nut van 'honderd gulden' en 'honderd guldens' al meer dan 250 jaar geleden heel goed doorzien is? Niet op grond van die rare eis van regelmaat of logica, maar op grond van de uitdrukkingskracht ervan. Lambert ten Kate, die leefde van 1674 tot 1731, schreef in 1723 een grammatica waarin dat al piek fijn uitgelegd staat. Want ook toen al had je mensen die de logica van taal belangrijker vonden dah de zeggingskracht ervan. Laat Ten Kate maar eens spreken: 'Dit is geen gebrek. Onze Voorouderen heb ben meer gelet op de onderscheidingen en regelen, die zuivere denkbeelden verwek ten, dan op de uiterlijke gedaente van schoolse letterlessen. Want bij de substanti- va (zelfstandige naamwoorden) die een ver deelde zaek beteekenen, heeft dit geen plaets; wij zeggen nimmer 'twee brood', maar altoos 'twee brooden', enz. Dog als 't maten, sommen, of gewigten zijn, zo kan men die (1) als verdeelt, of (2) als vermengt en ineengetrokken hebben. Dus zeit men ook, 'Daer is honderd gulden', dog nooit, 'daer zijn honderd guldens', wanneer men ijmand die Somme of waerde in andre geld specie als enkele guldens heeft toegetelt. Dog wanneer men bijzonderlijk opzicht heeft op die muntspecie en 't getal dier en kele guldestukken, zo zeit men altijd, 'daer zyn honderd guldens'. Zeker een edel on derscheid!' Lambert ten Kate zegt het op de manier van zijn tijd, en in de taal van zijn tijd. Maar wat hij zegt, is nog steeds van toepas sing. Bij honderd gulden(s) hangt het er maar van af, of je denkt aan het bedrag (bij voorbeeld te betalen niet een briefje van honderd, of met vier van vijfentwintig; Ten Kate's 'andre geldspecie'), of aan honderd losse guldens. In het laatste geval, als het om de losse guldens gaat, zeggen we een meervoud: honderd guldens. Maar als het om het bedrag gaat, ongeacht hoe dat be taald wordt, desnoods via de giro, dan kie zen we een enkelvoud: honderd gulden. Stel je voor dat de liefhebbers van logica in de taal hun zin kregen, en dat we in beide gevallen een meervoud zouden krijgen, dan zouden we een nuttige onderscheiding moeten missen. Gelukkig heeft de taal zelf maling aan dat soort schijn-logica. Op dezelfde manier betekent 'zes jaar' ge woon iets anders dan 'zes jaren'. Al moet ik erbij zeggen, dat ik niet weet waarom we wel 'zes jaar' zeggen maar niet 'zes week' of 'drie maand'. Toch onlogisch? Of begrijpen we nog niet waar het goed voor is? Er is al zo vaak kritiek geuit op de taal terwijl het la ter bleek zeer vernuftig in elkaar te zitten, dat we beter ons oordeel nog wat kunnen opschorten. universitair docent Nederlands

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1997 | | pagina 41