Kekker: wapen tegen meeuwenpoep Een kind of een kruiwagen ZATERDAG 3 JUNI 1995 Einstein moet eens gezegd hebben: 'Ik denk nooit na over de toekomst; het komt allemaal gauw genoeg'. Bij ons thuis werd Einstein echter niet vaak geciteerd. Eerder de christelij ke gezangen. Maar daarin komt de zelfde gedachte voor: 'Wat de toe komst brengen moge, mij geleidt des Heren hand'. Ik zie ook wel ver schil, want Einstein zegt niets over 'des Heren hand'. Maar allebei wei geren ze zich zorgen te maken over de toekomst. Het verstandigste wat je over de toekomst kunt zeggen, is dat je er niks over zeg gen kunt. Daar hoefje geen Einstein voor te zijn, om dat te bedenken. 'Wat de toekomst brengen moge' werd trouwens al geschre ven voordat Einstein in de schoolbanken zat. Ondertussen zou het heel verkeerd zijn als iemand ging denken dat er bij ons thuis vooral dichters en geleerden geciteerd wer den. Verre van dat. Mijn moeders toe komstvisie werd meestal eenvoudiger ver woord: we zullen wel zien wat het wordt, een kind of een kruiwagen. Voor mij is dit dus een heel gewone uit drukking, die ik af en toe ook wel ge bruik, als het zo te pas komt. Maar erg be kend is de uitdrukking niet. Toen we er laatst over te spreken kwamen, bleek nie mand in het gezelschap hem te kennen. Daarom ging ik steun zoeken in woor denboeken. Ik heb er ook een paar boeken over spreekwoorden op nageslagen, maar nergens kon ik 'Een kind of een kruiwagen' vinden. Blijkbaar is de uitdrukking inder daad nogal onbekend. Wel heb ik hem één keer een beetje anders gehoord, toen ie mand zei: 'Een kinderwagen of een kruiwa gen, maar gaan zal-ie!'. Dat viel me toen op, omdat ik hem zo niet ken. Voor mij is 'Een kind of een kruiwagen' nog steeds de perfecte uitdrukking om de ongewisheid van de toekomst mee aan te geven. Maar waar komt zoiets vandaan? Wat heeft zo'n kruiwagen met een kind te maken? Die vraag is makkelijker gesteld dan beantwoord. Ik kan er niets over vinden, dus het enige wat me rest, is zelf iets verzin nen. Ik heb een vermoeden, en dat zal ik u vértellen. Maar zodra iemand een betere verklaring heeft, geef ik de mijne weer prijs. Ik denk dat het kind in 'Een kind of een kruiwagen' dezelfde belangrijke waarde heeft als in 'Kind noch kraai'. Als we van ie mand zeggen dat hij kind noch kraai heeft, dan is hij van alle hulp verstoken. Als je kind noch kraai hebt, komt niemand voor je op. Over die kraai hebben we al eens ge sproken. Dat is een dier dat kraait, oftewel een haan. In de middeleeuwen heerste het bijgeloof dat een haan ging kraaien als je loog. Ongetwijfeld gebaseerd op het bijbel verhaal dat een haan kraait als Petrus zegt dat hij Jezus niet kent. Wie voor de recht bank moest verschijnen en geen geld had voor een advocaat, wie ook geen kinderen had om voor hem te pleiten, kon altijd nog een haan meenemen naar het gerecht. Zou die haan zijn mond houden, dan was dat een bewijs dat je de waarheid sprak. Van daar de uitdrukking 'Kind noch kraai' heb ben. Ik denk nu dat in 'Een kind of een kruiwa gen' het kind dezelfde waarde heeft, na melijk iemand die jou helpt en het voor je opneemt. En als je geen kinderen hebt? Tsja, dan heb je hopelijk een kruiwagen, of tewel iemand anders die jou even helpt. In ieder geval heeft 'kruiwagen' al in de mid deleeuwen deze betekenis van (geheime) helper. Wat dat betreft zou mijn verklaring kunnen kloppen. Maar meer dan een gis sing is het voorlopig niet. Als mijn gissing juist is, dan had de uit drukking vroeger een optimistischer bete kenis dan tegenwoordig. Nu is het: 'We zul len wel zien; afwachten maar'. Maar vroe ger was het: 'Er komt wel een oplossing, hetzij dankzij een kind, hetzij dankzij een kruiwagen'. Daar was dan weinig van over toen ik de uitdrukking bij mijn moeder hoorde. Want zij gebruikte hem ook wel om een einde te maken aan nutteloos gepraat bij zwangerschappen. Wordt het een jongen of wordt het een meisje? We zullen wel zien wat het wordt: een kind of een kruiwagen. Valkenier in dienst van Seaport Marina aniek. Gekrijs. De doordringende schreeuw van de grote witte vogel blijft boven het par keerterrein van de jachthaven in IJmuiden gen. De meeuw vliegt weg en komt terug. Spiedend idt het dier in de gaten wat er gebeurt. Valkenier Si- Smit: „Hij alarmeert de rest, alleen omdat hij mij De meeuwen leggen al de link tussen mij en de ha- Kekker - de havenhavik - zit nog rustig in zijn kist. Is het deurtje van zijn houten hok opendraait, kijken e oranje ogen schuchter de wereld in. Zoveel aan- ht maakt Kekker zenuwachtig. Simons veilige, dikke n handschoen onder haar pootjes, kan de nervositeit verdrijven. Ze poept. „Zie d'r staart heen en weer n. Dat is een geruststelling voor haarzelf. Ze is erg kennig, heeft vroeger slechte ervaringen gehad. Als er haar een angstige situatie ontstaat, bij voorbeeld andere mensen, houd ik altijd een hapje klaar." Een stukjes kip later schudt zij haar veren. „Dat is een d teken, dan voelt ze zich op d'r gemak." Agressiviteit ion Smit blaast zacht op een fluitje en voert Kekker ;jes vlees. „Hiermee probeer ik een geconditioneerde ex te bewerkstelligen. De fluit betekent eten. Als ze ver weg zit en ik fluit, loopt het speeksel bij wijze van eken in haar mond. Pavlov." et koppie schuin houdend, kijkt de havik afwisselend rSmit en de tas waaruit steeds de beloning komt. Het noeilijk voor te stellen dat zij niets voor haar baasje It. „Ze tolereren je. Meer niet. In het wild leven ze kt solitair, dulden geen soortgenoten. In eerste instan- ijn haviken agressief. Daarom hebben ze in de paar- ook een ingewikkeld balsgedrag. Ze moeten eerst de essiviteit overwinnen. Nee, ze vindt het niet uitgespro- leuk om bij me te zijn. Als je daar romantische ideeën rhebt, lukt het je nooit zo'n vogel af te richten." let belangrijkste dat hij zijn vogel leert, is niet bang te voor mensen. De havik moet verder zoveel mogelijk leven leiden van een wilde vogel. „Je leert een vogel en om dicht bij jou in de buurt te jagen. Dat is juist mooie. Dat je van heel dichtbij het spel tussen prooi lavikkunt zien." oevvel Simon Smit valkenier is, jaagt hij met haviken, len zijn niet geschikt voor het kleine jachtgebied dat Umuidense haven is. „Een valk zou in no time over uiden heen zijn. Een valk is een soort straaljager die rhonderden meters een prooi kan vangen." ij vergelijkt de havik met een jachtluipaard, een dier het moet hebben van de sprint en over een korte af- id een prooi vangt. „Het hangt van de conditie van de el af en van de wind, maar ze moet toch wel binnen iderd meter een prooi kunnen pakken." mon Smit is bezeten van vogels, praat ook liever over havik dan over zichzelf. Als kind keek hij liever uit het oolraam naar de merej die een worm uit de grond dan op te letten tijdens de les. Hij ontfermde zich zieke vogels en kon ze urenlang bestuderen. „Toen eertien jaar was, wist ik zeker dat ik valkenier wilde den. Ik had een filmpje op TV gezien over een jongen een valk africhtte. Dat was het gewoon helemaal." 'ijdens zijn studie biologie aan de lerarenopleiding be- ihij ook met de opleiding tot valkenier bij Valkeniers- eniging Adriaan Mollen. Hij moest drie jaar lang stage en bij ervaren valkeniers, voordat hij een vergunning Valkenier Simon Smit (33) uit Amsterdam werkt zes daggn per week in jachthaven Seaport Marina in IJmuiden. Met zijn havik Kekker verjaagt hij er meeuwen die de hardnekkige gewoonte hebben steigers en jachten onder te poepen. Simon Smit is in december vorig jaar begonnen. Op proef, een paar dagen per week. Per 1 maart zijn Kekker en hij officieel in dienst gekomen van de jachthaven. Daarmee is Smit een van de weinige valkeniers in Nederland die van hun hobby hun beroep hebben gemaakt. van het ministerie voor landbouw en visserij kon krijgen. Evengoed moest hij, na zijn opleiding, nog vier jaar wachten voordat hij zijn vergunning kreeg. Niet eenvou dig dus, om valkenier te worden. In Nederland oefenen slechts 125 mensen de hobby van het jagen met roofvo gels uit. In zijn vergunningsloze periode is Smit een tijdje in Zimbabwe geweest, waar de regels minder strak zijn. „Ik wist dat in Afrika enkele heel goeie valkeniers zijn. Daar om ben ik er naartoe gegaan." In Zimbabwe ving hij zelf een vogel, richtte die in zes weken af en kon zo zelf vlie gen. Ongeïnteresseerd Simon Smit loopt de steiger op, Kekker met zich meedra gend. Met zijn hand onttrekt hij haar zicht op de meeu wen die zich op het uiterste puntje van de steiger in de zon koesteren. De havik mag de meeuwen nog niet zien, anders wil zij al op jacht. Ze moet immers dichtbij genoeg komen, wil zij kans maken op een prooi. De meeuwen to nen meer interesse in de zon dan in Kekker: ze hebben haar niet in de gaten. Niet zo verwonderlijk. De meeuw is een uitermate domme vogel die het gevaar pas laat in de gaten heeft. „Kijk, dit is nu de reden waarom ik hier ben", wijst Smit op de vele, grote witte plakkaten van meeuwen- poep. Smerig. Maar veel schadelijker voor de steigers zijn de braakballen. Meeuwen eten schelpjes en die komen er als geperste, scherpgekante bolletjes weer uit. Op een paar meter afstand van de meeuwen laat hij het leren riempje om Kekkers poot los. De havik is weg. On geïnteresseerd. De vogel maakt een grote bocht naar rechts, vliegt over en gaat eigenwijs op de pier zitten. Het beoogde effect is bereikt - de meeuwen hangen panieke rig schreeuwend boven de jachthaven - maar Kekker ver toont absoluut niet het gedrag dat een havik eigen is. Ze had, laag over de grond scherend, moeten proberen een prooi te vangen. Er is iets mis met de vogel. Ze heeft het niet meer zo op wafer; het is ook niet haar natuurlijke omgeving. Haviken leven in bos. Kekker heeft moeten leren dat water geen vaste grond onder haar voeten biedt. „Dan ging ze bij voorbeeld op een paal in de haven zitten, maar gleed ze, omdat die palen glad zijn, constant in het water. Als ik Kaar dan riep, kwam ze zo'n beetje peddelend naar me toe. Haviken kunnen nu eenmaal niet zwemmen. Meteen spoelde ik haar daarna nog eens af en droogde haar met de föhn. Als ze nu over water de meeuwen achterna gaat, gebeurt het nog maar zelden dat zij een prooi pakt. De watervrees wordt Kekker ook ingegeven door een angstige ervaring afgelopen winter. Kekker probeerde buiten de Zuidpier een meeuw te pakken en raakte daar bij te water. Hoewel de havik een zender om haaf pootje had, kon Simon Smit met geen mogelijkheid achterhalen waar ze terecht was gekomen. Hij vreesde al voor haar le ven. Hij is zelfs naar Wijk aan Zee gereden. Pas op de Noordpier gaf zijn ontvanger signaal. Ze was tóch ergens bij de Zuidpier. „Daar zat ze, helemaal verkleumd tegen de pier aange drukt. Ze was op een steen geklauterd en heeft daar zeker een uur gezeten. Veel langer had het niet moeten duren. Ze voelde dat ze heel dichtbij de dood was. Een tijdje heeft ze toen geen meeuw meer gepakt." Kekker zit ondertussen nog steeds op de Zuidpier. Smit fluit, maar ze geeft geen krimp. Door al die aandacht laat ze het hapje dat op haar wacht voor wat het is. Simon Smit loopt van haar weg. „Dat wil wel eens helplen. Laat 'r maar even ongerust worden." Hij had haar 'een loer kunnen draaien', maar gaat daartoe alleen in uiterste nood over. Hij laat de loer zien, een touwtje met een kussentje eraan waarop hij een stuk vlees kan binden. „Als ik hiermee rondzwaai komt ze er meestal meteen aan. 'Fout bezig' Terug op de boulevard is hij de vogel uit het oog verloren. Nu is het zijn beurt om ongerust te worden. Spiedend kijkt hij richting haven, maar vindt haar niet. Snel pakt hij de ontvanger uit zijn auto. Ze zou ergens bij de in aan bouw zijnde winkels op de boulevard moeten zitten. In lichte paniek rijdt hij in zijn auto ernaar toe, neemt op nieuw de ontvanger ter hand en vindt haar uiteindelijk op de plek waar het hotel moet komen. Na een uurtje laat hij Kekker toch weer gaan. Dat doet hij altijd: twee keer per dag laten vliegen. „Als ik dat maar één keer doe, zit er al heel snel weer een clubje meeuwen. Ze moeten het idee hebben dat de dreiging continu aan wezig is. In het begin kwam ik alleen 's avonds en zaten er de hele nacht geen meeuwen. Dat heb ik vrij lang ge daan. Dat weten de meeuwen nu. Dus ga ik het wat af wisselen. Als ik elke dag kom, leren de meeuwen uitein delijk wel dat de haven een gevaarlijke plek is. Ze weten nooit wanneer, maar er kan altijd een havik opduiken." Ook de tweede vlucht verloopt niet succesvol. Niet al leen het water heeft haar honger naar prooi doen afne men, legt Smit uit. Ze leidt ook niet meer het leven dat zij in het wild zou hebben, nu ze dagelijks in de jachthaven komt. „Normaal gesproken zou ze om de dag een prooi vangen, zich vol eten en dan de volgende dag rusten. Als ze nu een meeuw vangt, krijgt ze alleen haar dagelijkse portie. Ze mag haar prooi niet helemaal opeten, omdat ze de volgende dag weer aan het werk moet. Ze kan dus niet rusten. Daardoor is ze niet meer gemotiveerd zich vol te eten en zet niet meer alles op alles om 'n meeuw te pak ken." Door die ontregeling van Kekker lijkt Simon Smit de baan van vogelverschrikker niet meer zo geweldig te vin den. „Omdat ik voor dit werk word betaald, heb ik het ge voel dat de vogel móet vliegen. Ik ben, denk ik, gezwicht voor de druk. Maar dit bijt met m'n hobby. Ik zie aan haar dat ik fout bezig ben. Haar gedrag is verslechterd. Dat probeer ik nu te herstellen. Ik streef er naar haar één keer per week zich te laten volvreten." Eén vogel is dus eigenlijk te weinig omdat daarmee geen rustdag ingebouwd kan worden. Daarom heeft Smit twee jonge haviken in bestelling. „Je mag niet meer met wilde vogels jagen, alleen met gefokte. Van wilde vogels moet je afblijven. Dat zegt de wet nu eenmaal. Maar voor mij zou het fokken van roofvogels niet hoeven. Je moet óf met een vogel vliegen óf 'm loslaten. Er worden zoveel haviken in het wild geboren. Waarom vangen we er niei een paar per jaar voor de jacht? Op de huidige broed stand van tweeduizend paren, zou dat geen enkel nadelig effect hebben. Valkerij is immers het jagen op prooi mei een uit het wild afkomstige, afgerichte roofvogel." Simon Smit verwacht dat hij de twee nieuwe aan winsten begin augustus krijgt. „Ik wil ze heel jong heb ben, als ze zes weken tot twee maanden oud zijn. Begin ik meteen met africhten. Ze moeten wennen aan mensen, de drukte." Kekker krijgt dan misschien haar vrijheid te rug. Ze is niet geschikt voor het vak; te bang voor men sen. Moeilijk heeft Smit het niet bij de gedachte afscheid te moeten nemen van Kekker. In zijn opleiding leerde hij nuchter te zijn, geen emotionele binding aan te gaan. Een roofvogel kan óltijd de vrijheid nemen. „Een van mijn in structeurs, Henk Dijkstra, heeft eens gezegd: 'Je probeert zoveel mogelijk risico te voorkomen, maar door een vogel los te laten, neem je het risico dat-ie niet terug komt'. Kun je daar niet mee omgaan, word je nooit een goed valkenier." Valkenier Simon Smit en zijn havik. In dienst van dalJmuidense jachthaven, maar Kekker heeft het niet zo op water

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1995 | | pagina 39