Veranderingen
in de geschiedenisles
Denkwijzer
Gevoelige kwesties kregen hun plaats
Voorjaar 1944, ergens in Nederland, zomaar een straa
zomaar een stad. Terwijl een razzia in volle gang is, ra
een zesjarig meisje bozig-beschermend: „Mijn pap
krijgen jullie toch lekker niet. Die zit toch boven op
dak verstopt!" Een verbijsterde moeder slaat een hi
om de mond van het meisje. Te Iaat. Na een half uur
schijnt de vader, omringd door uniformen, op straat,
wordt voor de ogen van het meisje en haar moeder i
in een auto geduwd, en afgevoerd. Ze zullen hem n<
meer terugzien.
Werkelijke oorlogshelden
Voorjaar 1995, ergens in Neder-
maar een stad. Terwijl de voor
bereidingen voor bevrijdingsdag
in volle gang zijn, roept een 57-
jarige vrouwelijke zendeling-arts
om hulp, om bescherming tegen
de gevoelens die uit haar open
gescheurde geheugen naar bo
ven komen stormen. Voor de zo
veelste keer in zoveel jaar komt
het zesjarige meisje in haar weer
tot leven en daarmee de welhaast
ondragelijke spijt en de rouw
over de catastrofale gevolgen van
die ene uitroep, toen.
Eigenlijk ontbreekt er, denk ik
vaak, iets heel wezenlijks aan de
wijze waarop we ieder jaar weer
bij het einde van de Tweede We
reldoorlog stilstaan. We herden
ken de doden, we vieren de be
vrijding van de levenden. Maar
wat doen we met degenen die li
chamelijk niet gedood, maar
emotioneel nooit bevrijd zijn?
Waar, temidden van alle andere
rituelen op 4 en 5 mei, is het ritu
eel van het denken aan, van het
aanbrengen van balsem op, hun
nog altijd gewonde harten, hun
steeds weer opnieuw gemartelde
geesten. In mijn directe omge
ving ken ik enkele mensen die in
de dagen rond 5 mei radio en te
levisie uit houden, omdat ze het
kijken of luisteren naar de ver
schrikkingen van toen niet uit
houden. Voor hen is herinnering
herbeleving en herbeleving ont
reddering.
In 'Shoah', het filmepos over de
moord op de joden, vertelt een
joodse ka'pper terwijl hij in zijn
salon een klant aan het knippen
is, hoe hij en een aantal collega
kappers in de gaskamer van Tre-
blinka vrouwen vlak voor ze ver
gast werden, het haar moesten
afknippen. Om te voorkomen dat
er paniek zou uitbreken, moes
ten ze de naakte vrouwen knip
pen met een houding alsof het
een hygiënisch routine-maatre
gel betrof, waarna de vrouwen
gedoucht en aangekleed elders in
het kamp ondergebracht zouden
worden. In een tijdsbestek van
luttele minuten werden zo steeds
ongeveer 50 vrouwen geknipt.
Daarna trok de kappersploeg
zich terug, werden de deuren ge
sloten, de vrouwen vergast, hun
lichamen de gaskamer uitge
sleept, en vervolgens een nieuwe
groep vrouwen de kamer bin
nengelaten. Dan komt de kapper
in zijn relaas bij het moment dat
zich onder een volgende groep
vrouwen de echtgenote en de
moeder van de collega die naast
hem werkte, bleken te bevinden.
Zijn gezicht verkrampt van de
emotionele pijn. Hij is niet in
staat, wil ook niet verder spre
ken. De interviewer dringt erop
aan dat hij toch doorvertelt,
maar de kapper smeekt hem te
mogen te stoppen, deze kelk als
jeblieft aan hem voorbij te laten
gaan. De interviewer blijft aan
dringen en aandringen en ten
slotte - na enkele heldhaftige po
gingen van de kapper zijn ver
driet diep in zijn lichaam terug te
slikken - komt zijn verhaal hor.-
tend en stotend weer op gang.
Wat hij verder vertelt, maar ook
de eenvoud waarmee, is hartver
scheurend. Het enige, zegt hij
dan, dat zijn collega voor zijn
vrouw en moeder kon doen, was
hen een beetje langzamer te
knippen.
Wat mij diep treft, zowel in het
verhaal van de 57-jarige
vrouw als dat van de kapper, is
niet alleen de werkelijk peilloze
diepte van hun leed. Wat me
ook, en haast nog dieper, treft is
het feit dat ze alle twee, ondanks
de confrontatie met het kwaad in
zijn meest absurde vorm, in staat
zijn gebleken om door te leven.
En dat niet alleen, maar ook een
leven op te bouwen, een gezin te
stichten, toekomstperspectief te
zien, ook al wordt dat perspectief
steeds weer even verduisterd
door het teruggezogen worden in
het verstikkende moeras van de
herinnering. Het is dezelfde die
pe indruk die Nelson Mandela
op mij maakt; de man die na zo
vele jaren van gevangenschap,
eenzame opsluiting, marteling
en levensbedreiging, toch in
staat is gebleken om zonder blin
de haatgevoelens te werken aan
een toekomst voor zijn land,
waar nodig zelfs samen met de
genen die voor zijn persoonlijk
lijden direct of indirect verant
woordelijk waren. Wat is het aan
deze mensen dat hen in staat
stelt zo te overleven en leven? In
een prachtig artikel getiteld 'Sur
viving' (Overleven) dat Bruno
Bettelheim, zelf overlevende van
Dachau, in 1976 publiceerde in
het tijdschrift 'The New Yorker',
staat daarover het volgende.
„Wie op een zinnige manier q
overleven wil spreken, moet a
derscheid maken tussen twee
pecten die betrekkelijk weinig
met elkaar van doen hebben J
eerste aspect is in leven gelatd
worden, respectievelijk bevrijj
worden". Dat, aldus Bettelhei
hing helemaal niet af van wat!
concentratiekamp- gevangent
zelf deden of niet deden, maal
van krachten van binnen, van
willekeur en fratsen van deget
die het kamp commandeerde)
Ofwel, van krachten van buité
van het feit dat degenen die hi
kamp commandeerden milita
door anderen verslagen werdJ
Het tweede aspect is wat de g
vangene zelf deed om in leven
blijven tot het moment dat hij
door toeval of geluk, bevrijd
werd. "Om te overleven, mot
gevangene willen overleven v
een doel", aldus Bettelheim.
Een doel waar velen kracht
putten, zelfs op de ergste n
menten, was dat van ooit geti
genis te kunnen afleggen - de
wereld te kunnen vertellen ov
de gruwelen, zodat het nooit
weer zou gebeuren. Daarmee
menhangend was voor somml
gen ook een doel te willen ovej
leven om te helpen een betere!
wereld te scheppen. De helse j
varingen die ze moesten door
maken, had hun ogen geopenj
voor wat werkelijk belangrijk i
dit leven is. Het was de 'comrrj
ment' aan een doel waar de bë
len niet bij konden, het voort dl
rend actief in gedachten bezig
zijn met dit doel. En: het tegen
alle actuele gebeurtenissen in
blijven koesteren van de hoop
dat dit doel ooit bereikt z<
den. Daardoor weerhield
vangene zichzelf ervan ee
de 'wandelende doden' tt
den die hij overal om zich hee
zag - een van degenen die
dode opgeschreven waren
ze zowel denken als hoop had
den opgegeven. Deze houding
van accepteren dat je leven va
de volstrekte willekeur van
krachten buitenaf afhangt, vai
het desondanks vasthouden a
een hoger, jezelf als persoon
overstijgend, doel en zelfs het
ergste kwaad als een uitdaging
zien, is wat de aanwezigheid
ons midden van de overlevend
van de oorlogsverschrikkingen
verschrikkelijk belangrijk maal
De boodschap van hun hou
ding is in feite dezelfde als
van Job uit het gelijknamige bi
belboek. In zijn ellende roept J
aanvankelijk uit dat ook al
houdt God hem zijn recht i
bittert hij zijn ziel, hij - Job zelf
toch aan zijn idee van gerechti
heid vasthoudt en haar niet o|
geeft. Maar aan het einde van
boek ziet Job in wat de meest
hoopvolle levenshouding, het
meest hoopvolle geloof is: een
geloof waarmee je niets kunt
dwingen, waarmee je de toe
komst niet kunt verklaren of
voorspellen, en evenmin recht
vaardigheid van God kunt eise
Kern van dat geloof is dat het
enige 'Goddelijke' instrument
dit heelal voor rechtvaardigheii
voor hoop, de mens zeifis, en
dat dit een zware verplichting
legt op de mens. Vooral op de
mens die het grootste onrecht,
het diepste leed is aangedaan.
Voor mij zijn daarom degene
die zich ondanks hun gruwt
lijk lijden van deze verplichting
kwijten of gekweten hebben, dt
werkelijke oorlogshelden. Hoe
paradoxaal het ook klinkt, de
confrontatie met het kwaad het
van hen andere, betere m
gemaakt. Maar zolang ze leven,
zal de emotionele prijs vc
betere hoog blijven. Óf zoals de
dichter Vasalis het heeft uitge
drukt: „Maar er zijn soorten vai
verdriet, die iets veranderen aa
het lied. Men wordt bespannen
met heel andre snaren en
niet ervoer, die weet het r
Mijn hoop is dat voortaan ieder
jaar koningin of burgemeester
ons, ook al is het maar heel e
aan deze levende helden herin-
RENE DIEKSTRA
hoogleraar klinische en
gezondheidspsychologie
Net na de oorlog was de bezetting een gevoelig
onderwerp tijdens geschiedenislessen. Want hoe
moest je omgaan met het thema 'foute
Nederlanders' terwijl er een NSB-kind in de klas
zat? En Duitsers als slachtoffers, ook al zo'n
beladen kwestie.
De tijd veranderde de aanpak van de lessen. Drie
generaties geschiedenisleraren over 'De Tweede
Wereldoorlog' in de klas.
>1\T
I a vijf bezet-
I ^1 tingsjaren had-
den we vaak he
lemaal geen zin om ons met de
Tweede Wereldoorlog bezig te
houden. We wilden wel eens wat
anders. 'Laten we een leuk stukje
Italië doen', stelde ik dan voor.
Een stukje vijftiende eeuws Ita
lië."
Dr. H. Klompmaker kan zich
niet herinneren dat er dan pro
test klonk in het geschiedenis
klasje van het Amsterdamse Bar-
laeus-gymnasium. Want wat
moest je ook met die oorlog in
een geschiedenisles, zo vlak na
de bevrijding? „We wisten toen
niet veel over de oorlog. In de
klas hield de geschiedenis in die
dagen op bij de Éérste Wereld
oorlog."
De nu 77-jarige Klompmaker
begon in 1943 illegaal les te ge
ven op het gymnasium, waar hij
zelf in de jaren dertig op school
had gezeten. Het Barlaeus gaf
hem na de oorlog een aanstelling
als leraar geschiedenis, Neder
lands en staatsinrichting.
Klompmaker besefte in 1945
dat de jongste oorlog op de een
of andere wijze in de geschiede
nisles aan de orde moest komen,
maar veel verder dan het op een
rijtje zetten van feiten over op
komst en ondergang van Hitiers
Derde Rijk ging dat nog niet. De
oorlog was vers, de leerlingen
hadden er zelf middenin geze-
Dat schiep zo z'n complicaties,
herinnert Klompmaker zich. „Er
waren leerlingen bij met ouders
die fout waren geweest tijdens de
oorlog. Daar dienden we heel
voorzichtig mee om te gaan, die
kinderen moesten worden ont
zien. Collaboratie met de Duit
sers. dat was een onderwerp
waar ik in feite omheen praatte,
dat was afgesproken met de
schoolleiding."
Er waren meer oorlogsthema's
die niet of nauwelijks aan de or
de kwamen; vanwege de tere
kinderziel of omdat de geesten er
in ons land nog niet rijp voor wa
ren. Klompmaker: „Ik vermeed
ook de al te grote gruwelijkhe
den. Het was erg moeilijk te ver
tellen over de Duitse terreur en
de jodenvervolging, zonder te
vervallen in een verhaal van
wraak en haat.
Maar ik kon natuurlijk ook niet
zwijgen over de concentratie
kampen, daar móest over verteld
worden. Maar hoe? Sommige ou
ders spraken me daar op aan.
Enkele vonden dat ik er nog veel
te weinig aan deed in de klas, an
dere daarentegen waren van me
ning dat ik er juist te veel aan
dacht aan schonk."
De notie dat vele Duitsers ook
het slachtoffer waren geworden
van het nazi-regime bestond to
taal niet. „Een leraar geschiede
nis was tamelijk vrij in de manier
waarop hij een onderwerp be
handelde, maar het was in de
eerste jaren na de oorlog abso
luut niet mogelijk iets positiefs te
zeggen over Duitsers, of te wijzen
op de vele slachtoffers in Duits
land zelf. Ik werd verondersteld
vooral niet pro-Duits te zijn. En
begrijp me goed, ik had ook geen
enkele aandrang om Duitsers in
de rol van slachtoffers te presen-
Terugkijkend vindt Klompma
ker het opvallend hoezeer zijn
leerlingen en hij eind jaren veer
tig, begin jaren vijftig kinderen
van hun tijd waren. „In ons den
ken waren we behoorlijk natio
nalistisch. De opvatting dat Ne
derland in Indonesië feitelijk als
een bezettingsmacht ging func
tioneren, zoals de Duitsers ons
hadden bezet - aan die zienswij
ze waren we nog lang niet toe.
Het nationalisme verhinderde ie
dere "vergelijking van ons eigen
handelen met het optreden van
de Duitsers."
Vernieuwing
In de jaren '60 begon daar veran
dering in te komen. De opkomst
van televisie, grote maatschap
pelijke vernieuwingen, experi
menteerdrift, een minder be
perkte en verkokerde visie op de
wereld - het zou z'n weerslag
krijgen in het onderwijs. Ger van
Roon was destijds een van de
grote vernieuwers van het ge
schiedenisonderwijs. Als leraar
Nederlands en geschiedenis
werd hij in 1960 aangenomen op
het Christelijk Lyceum in Delft,
een van de ongeveer vijfentwin
tig scholen die indertijd experi
menteerden met een nieuwe on
derwijsaanpak.
Jodenvervolging, transporten, concentratiekampen. Oorlogsthema's „waarvan ik" - zegt geschiedenisleraar Klompmaker -
„in mijn lessen de grootste gruwelijkheden vermeed. Maar ik kon natuurlijk ook niet over alles zwijgen..."
1 FOTO'S ARCHIEF
De vernieuwingsdrang van
Van Roon (later hoogleraar aan
de VU in Amsterdam) en andere
leraren resulteerde in het inrich
ten van speciale leslokalen voor
geschiedenis, in minder monolo
gen van de leraar en een veel
grotere nadruk op de zelfwerk
zaamheid van de leerlingen. Er
kwamen excursies, andere exa
menstof en nieuwe lesboeken
waarin de jaartallen-geschiede-
nis plaats maakte voor een ge
schiedenis waar veel meer plaats
was voor vergelijkingen, dwars
verbanden en wisselwerkingen
tussen bijvoorbeeld cultuur en
economie. Van Roon: „Jaartallen,
zeiden wij, die kun je opzoeken
in de handboekjes."
Met alle vernieuwingen die in
het onderwijs werden doorge
voerd, veranderde de plaats die
de Tweede Wereldoorlog in de
lessen innam ook, maar minder
spectaculair dan soms wordt ver
ondersteld. Van Roon: „Ook toen
gold dat de oorlog nog te dichtbij
lag. Vele geschiedenisleraren,
zoals ik, hadden de bezetting be
wust meegemaakt."
Van Roon realiseerde zich later
dat onverwerkte oorlogservarin
gen lang hebben verhinderd dat
hij persoonlijke belevenissen ge
bruikte om dingen over de oor
log duidelijk te maken. „Ik weet
zeker dat ik nooit heb verteld
over het bombardement van
Rotterdam. Dat komt omdat ik
het zelf heb meegemaakt. Ik heb
voor een brandend huis gestaan,
waar familieleden in zaten die ik
nog kon horen voordat ze stier
ven." Volgens Van Roon liepen
er veel mensen rond met brokjes
oorlogservaring die nog verwerkt
moesten worden. „Er was in de
jaren zestig nog een grote kloof
tussen de persoonlijke belevenis
sen en een algemeen perspectief
op de oorlog. Het heeft tientallen
jaren geduurd voordat die kloof
werd gedicht, tot in de jaren ze
ventig, zou ik zeggen. Toen werd
het veel gemakkelijker in de ge
schiedenis aandacht te schenken
aan personen en hun belevenis-
Van Roon denkt dat niet alleen
de afstand in tijd tot de bezet
tingsjaren bepaalt hoeveel aan
dacht er aan de oorlog wordt ge
schonken. „In de jaren zestig, de
jaren van voorspoed en optimis
me, was er sprake van een heel
breed perspectief. Er was niet ex
clusief aandacht voor de oorlog,
maar er was van alles dat ons be
zighield. De Derde Wereld bij
voorbeeld kwam in de klas veel
aan bod. Dat had natuurlijk ook
te maken met de grote maat
schappelijke betrokkenheid die
je in die tijd had. In de jaren ze
ventig liep de economische groei
terug en werd de samenleving
geconfronteerd met milieuver
vuiling en werkloosheid. Er was
minder perspectief en dan zijn
mensen volgens mij sterker ge
neigd achteruit te kijken. De be
langstelling voor de oorlog nam
daarmee toe."
De leraren geschiedenis gin
gen in de jaren zestig niet langer
de gevoelige kwesties uit de weg.
Taboe-doorbrekend was Van
Roons dissertatie over de Duitse
verzetsgroep, geleid door Von
Stauffenberg, die in 1944 een
aanslag pleegde op nazi-leider
Adolf Hitler. Van Roon: „Ik wilde
op zoek naar een positief ele
ment in de recente Duitse ge
schiedenis, die voor ons destijds
totaal in het teken van het natio-
naal-socialisme had gestaan."
De commotie die in zijn pro
motiejaar 1967 ontstond rond
het onderzoek van Van Roon,
had direct z'n weerslag op de
leerlingen. „Er werd veel over ge
sproken, de belangstelling van de
leerlingen was groot. Ze kwamen
met bussen vol naar mijn pro
motie, ouders schreven brieven
over foute Nederlanders en goe
de Duitsers, en ik hoorde dat
hierover flinke debatten werden
gevoerd bij leerlingen thuis."
Belangstelling
De bezettingstijd heeft in de ja
ren '80 en '90 een tamelijk pro
minente plaats in het geschiede
nisonderwijs gekregen. Het was
vier jaar lang zelfs verplicht eind-
examenonderwerp, langer dan
enig ander thema.
Het Jordan-montessori-lyce-
um in Driebergen voerde dit her
denkingsjaar in de brugklas en in
de tweede klas een extra project
uit over het dagelijks leven in de
oorlog. Leerlingen moesten op
pad om in hun eigen omgeving
onderzoek te doen naar de oor
log. Een van de opdrachten: in
terview familie of kennissen die
zich de oorlog herinneren. In de
derde klas is de oorlog aan de or
de gesteld in het reguliere lespro
gramma. Lerares geschiedenis en
Duits Isa Weijers: „We proberen
daarbij 'diepte' aan te brengen.
We gaan uitgebreid in op de aan
loop, de oorzaken van de oorlog.
In feite doen we daar meer aan
dan aan de oorlog zelf."
Ze bespeurt een grote belang
stelling bij leerlingen voor de pe
riode '40-'45 en spreekt zelfs over
een 'revival'. Weijers: „Napoleon
zegt ze niets, maar voor de
Tweede Wereldoorlog gaan ze
echt zitten." In haar lessen blijkt
overigens dat de aandacht vaak
niet erg diep gaat. De leerlingen
willen 'een goed verhaal' horen
dat liefst niet te lang duurt. Isa
Weijers: „Het is de zrtp-generatie.
Shoah, die urenlange documen
taire van Claude Lanzmann, eist
te veel concentratie. De film
Schindlers List van Steven Spiel
berg gaat nog wel, maar die is
ook gemaékt voor de zap-gene-
ratie. Daar zijn we met de hele
klas naar toe geweest."
Wat Isa Weijers opvalt wan
neer het op school over 'Duits
land' gaat: „De ant-Duitse ideeën
bij leerlingen. Ik sta soms ver
steld hoe negatief jongeren kun
nen praten over Duitse leeftijd
genoten, waarbij ze verwijzen
naar de Tweede Wereldoorlog.
En dan heb ik het over jongeren
van 15, 16 jaar van wie hun ou
ders niet eens meer de bezetting
hebben meegemaakt..."