de oorlog begon
mijn kleine Shoah
'Deze vrijheid is niet de vrijheid die je lang uithoudt'
Bevrijding
niks. Maar ik kan nu omgaan met mijn ver
driet. Maar nog steeds neem ik helemaal
niks." „Ik zat eens ergens in een gezelschap
over voetbal te praten. Een van die mannen
had het over Ajax. 1 lij had het over 'die kan
kerjoden'. Ik zeg tegen hem: 'Besef jij wel
wat je zegt, klootzak! Mijn moeder was toe
vallig joods en die hebben ze vermoord.'
'Ach, je zegt toch wel eens meer wat', zei
die man toen. Ik had hem bijna het leven
uit geslagen, maar wist me te beheersen. Ik
ben weggegaan. Maar daarmee moeten ze
bij mij niet aankomen."
ltJ Vrijheid is wind en
stelt niets voor.
ei
Denken wij, die vrij
°kijn. Maar voor wie dat
31 niet is, is die vrijheid
Hiet hoogste goed. Het
J is als met mooi en
lelijk. We herkennen
het mooie pas als we
'j het lelijke hebben
s'gez.ien. Theo Tol heeft
J als jood de Tweede
Wereldoorlog met pijn
en moeite overleefd.
J Zijn moeder niet. Die
zat in Rotterdam
nietsvermoedend in
de tram en ging
meteen enkele reis
Auschwitz-Birkenau.
- Bosniër Ernes Svraka
verloor alles wat hij
had opgebouwd in
Glamoc en zit nu al
zo'n vijftien maanden,
samen met zijn vrouw
en drie kinderen,
volkomen berooid in
het
asielzoekerscentrum
Iepenhove, in een
sjieke wijk van
Bloemendaal. Een
oorlogsslachtoffervan
toen en een van nu
over de prijs van de
vrijheid.
Theo Tol is een gedrongen, hoekige, man
met een paar enorme vuisten aan zijn lijf.
Zijn haardos is grijs.en springerig. Dik haar
heeft hij. Van dat haar met vijf kruinen. Zijn
verhaal is doorspekt met jiddische uitdruk
kingen. Soms komt daar een Rotterdamse
krachtterm tussendoor. Een selfmade-man,
die met zijn eenenzestig jaren nog een ver
rassend jeugdige indruk maakt. Maar af en
toe komt er een melancholiek waas over
zijn blik. „Mijn moeder was de liefste moe
der van de hele wereld", zegt hij. „Het was
een mooie, zonnige dag waarop ze uit mijn
leven verdween. Ik dacht bij mezelf: hoe
kan de natuur zo mooi zijn en de mensheid
zo rot? Dit kan toch niet, jöh, dacht ik. Dit
kan niet. Mijn moeder was joods, mijn va
der ook. Ze is verraden door een garage
houder. Ze zat in de tram toen ze werd op
gepakt."
Tuig
„We waren al een keer eerder gearresteerd
maar toen hadden ze ons laten gaan. Op die
dag in 1941 is mijn moeder uit de tram ge
haald. Ze is naar Westerbork gebracht en
van daaruit naar Auschwitz-Birkenau. Na
tuurlijk zijn we daags daarna bij het politie
bureau gaan informeren. Maar we kregen
een paar rotklappen en ze zeiden dat we
moesten opsodemieteren. Tuig."
„Ze had mooi zwart haar, mijn moeder.
Met allemaal van die kleine krulletjes. Een
beetje zo'n Afrokapsel. Als ik nu wel eens ie
mand met van dat haar zie lopen, gaat er
een schok door me heen. Daar loopt ze!
Daar loopt moeder!, denk ik dan. Maar dat
is natuurlijk onzin. Ze kon de lekkerste
aardappelen bakken die je ooit hebt gege
ten. Ze had daarvoor een speciale truc, hoe
die was weet ik niet. Door de bombarde
menten was haar gehoor beschadigd en
oom Richard wist iemand in Arnhem die
haar zou kunnen helpen. Op de dag dat ze
daar naar toe wilde, met een bewijs op zak
dat ze mocht reizen, is ze opgepakt. Wat me
nog het meeste stoort, is dat ze niet eens
een graf heeft. Dat ik niet naar haar toe kan
gaan om met haar te praten, iets aardigs te
gen haar kan zeggen. Ze is volledig van de
aardbodem weggevaagd. Ik heb nog wel
brieven van haar maar die kan ik niet meer
lezen. Wil ik niet meer lezen."
„Later, na de oorlog, kreeg ik eens een boek
van Kafka in handen. Het was alsof dat spe-
ciaal voor mij was geschreven. Ik herkende
daar veel in. Zo'n Jozef K. die op een dag
gewoon wordt opgehaald en bij God niet
weet waarom."
„Ik was negen jaar toen mijn moeder uit
ons leven verdween. Had een mooie jeugd.
Met mijn grootvader ging ik altijd naar de
treinen kijken, vond ik leuk. Nu nog ben ik
helemaal gek van treinen. Ik doe ook aan
modelbouw. Maar ik ga naar Amerika om
mijn locomotiefjes te kopen. Ik wil geen
treinen met Duitse wagons erop."
Bevrijding
„Mijn vader heeft zich nooit uitgesproken
over het verdwijnen van mijn moeder. Hij
heeft dat allemaal zelf moeten verwerken.
Ik had na de bevrijding zo'n gevoel van: ik
ben er en ik ben er niet. Tegen mijn vader
zeiden ze over mij en mijn broer Jozef: 'Doe
ze toch in een kindertehuis'. Als ze dat zei
den werd-ie woedend. Ik denk dat hijzelf in
zo'n tehuis heeft gezeten. Met mijn broer
Jozef heb ik weinig of geen contact. Hij'wil
geen contact. Als ik jou zie, zegt hij, moet ik
denken aan de oorlog. Hij stopt het weg.
Heb ik zelf ook gedaan. Maar dan komt het
op een andere manier terug."
„Tijdens de oorlog zijn we naar Friesland
gegaan. Samen met vader zijn we erin ge
slaagd om de IJssellinie over te trekken. We
kregen daarbij hulp van een katholieke
geestelijke uit Bilthoven. Een groot gedeelte
van de oorlog heb ik gewoond bij de familie
Poppes in Oldenborne, scheten van men
sen. Daar in dat dorpje heb ik leren bidden.
Niet omdat ik dat nou zo graag deed, maar
het was een afleidingsmanoeuvre voor de
Duitsers. Een jood zou immers nooit in een
katholieke kerk gaan bidden. Maar wij de
den dat dus wel. Ik ken het nog allemaal.
Onze Vader die in de hemel zijt, Uw naam
worde geheiligd..."
„We kregen daar voor het eerst goed te
eten. Op een dag kwam ik bij een boer en
die zei tegen me: neem daar maar wat van.
Er stond een groot vat, met een witte vloei
stof erin. Dat bleek dus room te zijn. Ik heb
me ongans gegeten en ben naderhand
enorm over mijn nek gegaan."
„Toen de bevrijders kwamen, zat ik bij een
slager in de kelder. Vanuit het kelderraam
daar hadden we een wijds uitzicht over de
brug. Er werd behoorlijk geschoten. Ik zat
op een pekelvat en had een hele kouwe to-
gus gekregen. Attenoje! Opeens zie ik moto
ren aankomen over de brug. Voorop die
motoren stond een grote witte ster. De sol
daten droegen andere uniformen dan de
Duitsers. Twee van die motorrijders bleven
stilstaan. 'Het zijn cowboys', zei ik tegen de
slager. 'Kijk maar, ze hebben van die grote
pistolen op hun heup.' De moffen hadden
hun revolver altijd in een revolvertas, maar
zij dus niet. Ik ben naar buiten gegaan. Een
van die soldaten, een lange vent, stak zijn
hand naar me op. Hij had zo'n eivormige
helm op, zo'n eitje. Op zijn schouders stond
het woord 'Manitoba', dat was kennelijk het
legeronderdeel."
Doodschop
„In een open legerwagen zijn we terugge
bracht naar Rotterdam. Het was hartje zo
mer. Op de kerktorens wapperde vrolijk het
rood-wit-blauw. 'Zijn we echt vrij, vader?',
vroeg ik. 'Zijn we echt vrij?' Ik ben tijdens
die reis even gaan liggen en toen begonnen
er allerlei gedachten door mijn kop te spe
len. Ik dacht: dit kan niet waar zijn. Ik had
mijn moeder verloren, mijn opa en oma,
mijn tantes, mijn ooms, alles hadden die
moffen me afgepakt."
„In ons huis in Rotterdam woonden andere
mensen. Die gingen er niet uit. Ik ben later
gaan werken maar voelde dat er altijd iets
was dat me bezighield. Op een dag zei ik te
gen iemand: ik mis mijn moeder. 'Jöh', zei
hij, 'dat is nu alweer zo lang geleden, dat
moet je vergeten.' Ik had hem wel een
doodschop willen geven. Van dat soort lul-
verhalen heb ik er een hele reeks gehoord.
Het heeft er uiteindelijk toe geleid dat ik
hier in 1973'om hulp ben gaan aankloppen.
Ik was vreselijk aggressief. Ze hoefden maar
dit tegen me te zeggen of ik hoekte hun bo
lus vierkant. Maar nu kan ik me beheersen.
Dit centrum hier is mijn reddingsboei."
Shoah
„In militaire dienst hadden we een keer een
oefening in Duitsland. We moesten sa
lueren voor het Duitse volkslied. Ik weiger
Theo Tol: „Kijk, vergeten kan ik r.iks. Maar ik kan nu omgaan met mijn verdriet."
de dat. Een van die kerels zegt tegen me:
'Salueren!'. Ik verdomde het. Dat kwam me
te staan op zwaar arrest. Ze hebben me
moeten tegenhouden want ik had die kerel
echt dood willen schieten. In die tijd is
'mijn kleine Shoah' begonnen. Zo noem ik
dat. Onbegrip, overal onbegrip. Daardoor
kreeg ik telkens kleine aanvaringen met jus
titie. Toen een agent weer eens kleineerde
wat ons volk heeft moeten doorstaan, heb
ik hem een stoot voor zijn harses gegeven.
Ineens zakte voor mij het doek. Ik belandde
in de tuchtschool in Ginneken. Ze wisten
niet wat ze met me aan moesten. Ik kon
niet tegen uniformen."
„In 1962 ben ik getrouwd. Het ging beter
met me. Een hele lieve vrouw, maar na vijf
entwintig jaar huwelijk merkte ik dat ik vre
selijk kort aangebonden werd. Dat er maar
dit hoefde te gebeuren en ik ging weer over
de rooie. Er kwamen dromen en nachtmer
ries, de ene na de andere. Ik dacht bij me
zelf: word ik nou mesjogge of niet? Toen
heb ik aangeklopt bij centrum 45. Het ging
niet meer. Die jongens hier hebben me er
overheen geholpen. Kijk, vergeten kan ik
g'
j-LDit alles is weg", zegt Ernes Svraka, wij
zend op een prachtig witte hoeve. Svraka
Las in Glamoc, een kleine plaats in Bosnië,
transportondernemer van beroep. Hij ver
diende goed'. Trots laat hij de foto's zien van
zijn glanzende truck. Alles is door de Serven
geroofd. Niets heeft Ernes meer over. Nadat
hij in 1992 een begrafenis had bezocht van
leen dokter die door de Serven was doodge
schoten, vertelden ze hem dat hij devol-
Igende op de lijst was. In allerijl pakte hij
- pijn boeltje bij elkaar en vluchtte naar Kroa
tië. Nadat daar twisten uitbraken tussen
kroaten en Bosniërs is hij gevlucht naar Ne
derland. Nu alweer zo'n vijftien maanden is
hij hier.
;Momenteel vertoeft hij in asielzoekerscen
trum Iepenhove in Bloemendaal, een voor-
- malig hotel in een van de duurste wijken
van Haarlem. Veel lommerrijke lanen, veel
opritten. Samen met zijn vrouw en drie kin
deren heeft Emes twee kamers toegewezen
gekregen. Hij heeft een tijdelijke verblijfs-
vergunning, die al een keer is verlengd met
een jaar. Hij wacht op een permanente ver-
- blijfsvergunning, maar daarmee maken de
verantwoordelijke instanties geen haast.
Niemandsland
1 „Ik heb het gevoel alsof ik me in een soort
1 niemandsland bevind. Ik mag niet werken
1 en niet reizen. Deze vrijheid is niet de vrij-
lheid die je lang uithoudt."'
lErnes zou dolgraag zien dat hij weer in Bos
nië kon wonen, maar beschouwt dat als een
-onmogelijkheid. „Ik had heel veel Servische
vrienden. Meer dan moslimvrienden. We
gingen altijd goed met elkaar om maar toen
ze opeens allemaal een uniform gingen dra
gen, keken ze de andere kant op als ze me
tegenkwamen. Milosevic was hun idool en
voor hem deden ze alles. We hadden eep
aardige buurman. Hij kwam altijd koffie bij
ons drinken, echt goede buren waren we.
Toen ik was gevlucht, heb ik gehoord dat hij
mijn huis in brand heeft gestoken. Ze heb
ben granaten op het dak gegooid en alles is
in vlammen opgegaan. Hoe is het mogelijk
dat er zo'n haat ontkiemt waar, eens hele
maal geen haat was?"
„Ik voel me hier erg veilig. Ik sliep in
- Glamoc geen minuut. De hele nacht waren
ze aan het schieten en schreeuwen. Als ik
drie dagen langer was gebleven, hadden ze
me vermoord. Zonder een cent op zak ben
ik vertrokken. Ik had de auto kunnen verko
pen maar dan hadden de Serven me ver
moord voor het geld. Onmiddellijk. Ze hiel
den alles in de gaten. Ze hadden alles opge
schreven wat ik had."
„Het was onhoudbaar, echt onhoudbaar.
Mijn vrouw en kinderen werden bedreigd.
Een hele unheimische sfeer. Ze liepen ge
woon op straat te schieten en elke dag was
er wel weer iemand die door een granaat
aan flarden werd geblazen. De stad telde
zo'n twaalfduizencfinwoners. Drieduizend
inwoners liepen in uniform en daar zijn nog
eens drieduizend man van buiten bijgeko
men. Grimmig, en erg bedreigend. Elk
ogenblik konden ze je kapot schieten. Ab
surd eigenlijk. Ik heb jarenlang een bepaald
percentage van mijn loon moeten afstaan
voor de instandhouding van het leger. Voor
datzelfde Servische leger hen ik nu op de
vlucht geslagen."
De bus waarmee ze uit Glamoc vertrokken
werd aangehouden door de politie. Ernes'
papieren werden gecontroleerd en de agent
belde naar Glamoc om te vragen hoe dat zat.
Daar zeiden ze: 'I-aat hem maar gaan. Hij zal
zijn vrouw en kinderen wel in veiligheid
gaan brengen maar zelf heus wel terugko
men. Want hij durft toch niet alles achter te
laten.'
„Vijf kinderen van mijn broer zijn in een ka
mer gedood", zegt Ernes. „Ze waren die dag
bezig geweest met het graven van mangaten
voor de soldaten op het land en zaten wat
na te praten. Op een gegeven ogenblik kwa
men er vijf van die bandieten aan de deur
die zeiden dat ze van de militaire politie wa
ren. Ze eisten geld. Toen die mensen dat
niet gaven, zijn ze zonder pardon neerge
knald. De vrouwen van die mannen waren
gelukkig boven."
„De doden mochten van de Serven niet door
de familie worden begraven. Ze brachten de
lijken zelf weg, naar een plek buiten de stad,
en stopten ze daar in de grond. Niemand
weet waar. Ik begrijp niet dat iemand zoiets
kan doen. In Bosnië heb je geluk als je het
einde van de dag haalt. Er worden 's nachts
veel mensen vermoord. Daar weet niemand
iets van. Sluipmoorden zijn dat."
Vernederend
„Tja, en nu zit ik dan hier. Je kunt niet gaan
klagen en zeggen dat het niets is. Want het is
wel iets. Maar het is niet wat je je voorstelt
bij een goed pn gewoon.leven. Vijftien
maanden in de kampen gaan niet in je kou-
we kleren zitten. Ik kan mijn kinderen niet
de opvoeding geven die ze nodig hebben.
Mijn dochter die een heel slecht gebit heeft,
krijgt geen medische hulp omdat dat met de
status die wij nu hebben niet gaat. Ik kan
niet gaan werken of zo. Ik vind dat vernede
rend. Ik heb mijn hand nog nooit hoeven
ophouden." „Het ergste mis ik mijn vrien
den en mijn ouders. Mijn ouders zitten nu
in Kroatië. Ik kan niet naar hen toe. Daar
over maak ik me zorgen. Vooral omdat ze al
hoogbejaard zijn. Ik heb nu al mijn bezittin
gen verloren, straks verlies ik ook nog mijn
ouders. Het enige dat ik nog over heb is mijn
zelfvertrouwen. Dat hebben de Serven me
niet kunnen afnemen."