Fotograaf tussen boemelaars I Israël David Kielc: de vader van het 'kiekje' ZATERDAG 4 MAART 1995 Het woord 'kiekje'. Vraag het aan wie je maar wilt en iedereen zal na enig nadenken antwoorden dat het is afgeleid van 'kijken'. Dat het een oost-Nederlandse variant is van dat werk woord. Ooit heeft een fotograaf uit die con treien eens tegen zijn klanten gezegd: 'Kiek 's naor het veugeltje' en ziedaar: het nieuwe woord voor wat de .Engelsen een 'snapshot' noemen was geboren. Mis dus! In 1900 buigt een scribent van de Asser Courant zich al over de kwestie. Hij helpt ons meteen uit de droom: 'Kijkjes en kiekjes. Deze beide woorden worden nogal eens gebruikt voor photografische opnamen, en menigeen denkt dan, dat 'kiekje' dialect is voor 'kijkje'. Toch is dat niet het geval. Wat kijkjes zijn, is duidelijk. Kijkjes in de natuur en kijkjes in'de menschenwereld zijn sedert mensenheugenis met penseel, teekenpen en schrijfpen weergegeven. Maar 'kiekjes' zijn er pas sinds Leidsche studenten, als zij gedu rende mooie nachten niet hadden kunnen besluiten naar bed te gaan, in den vroegen morgen naar den photograaf Kiek togen om een groepje te laten maken in of bij het ate lier aan den Singel bij den Stationsweg te Lei- den.-Met behulp van een ladder en een paar tonnen, daar aanwezig, een schaap, op de markt gehuurd, werden daar schoone groe pen gevormd en door den 'ouden Kiek', se dert 1885 ongeveer ook door den 'jongen Kiek', genomen.' En hij vervolgt zijn exposé met: 'Omstreeks 1885 werd te Groningen ook met zoo iets be gonnen; maar wat daar werd gemaakt was geen echte kiek. Daarvoor was het te mooi. Ook was het daar instantaneé, terwijl Kiek, als hij, in ernst boos wórdend op een be weeglijk groepje, tot de orde riep met 'een oogenblik heeren', meestal ettelijke oogen- blikken nodig had. Geen wonder trouwens, daar Kiek al zeer vroeg in den morgen werk te, bij zeer onvoldoend licht.' Het stukje van de journalist uit Assen werd op 10 augustus van' het jaar 1900 overgeno men door het Leidsch Dagblad. Drie dagen later volgt er een reactie: een ingezonden brief van een oud-student vanuit Parijs. Hij schrijft: 'De Asser Courant gaf zeer juist aan den oorsprong van het woord 'kiekje'. De naam is echter niet ontstaan op den, Ma- resingel doch op den Stationsweg (bij den voormaligen tol, tusschen de Rijnsburger- poort en Zomerzorg), waar de oude Kiek reeds in 1865 (misschien reeds vroeger) pho to's maakte die 'kiekjes' werden genoemd. De oorsprong van dat woord is dus 20 jaar ouder dan de 'Asser' meent.' De attente redactie van het Woordenboek der Nederlandse Taal signaleerde het woord in het Leidsch Dagblad. En zo'n vijfentwintig jaar later, wanneer mén toe is aan de letter K, wordt 'kiekje' opgenomen in het woorden boek. Kieks naam was daarmee vereeuwigd. Kiek zelf heeft het nooit mogen meemaken. Hij stierf in 1899 na een lang en werkzaam le ven. Zijn stoffelijke resten liggen op de joodse begraafplaats in Katwijk. Fantasieloos Israël David Kiek werd op 22 april 1811 in Groningen geboren, als zoon van de horloge maker David Lazarus Kiek en Lea Levie Pin to. In 1830 is hij kistenmaker in Groningen. Na in 1842 te zijn getrouwd met Henderika de Leeuw, bij wie hij drie zonen en drie dochters zou krijgen, begint hij aan een klei ne omzwerving door Nederland..Hij belandt onder meer in Gouda en in Amsterdam en pakt daar elk baantje aan dat hij kan krijgen. Zo werkt hij als vleeschhouwer, lotenverko- per bij de Koninklijke Nederlandse Loterij en koopman. In augustus 1852 verhuist het gezin vanuit Amsterdam naar Leiden. Kiek vestigt zich aan het Levendaal 496. Zo'n zes jaar later, in 1858, worden I.D. Kiek Zoons voor de eer ste keer als 'portraiteurs' genoemd. Kiek koopt in die jaren een terrein even buiten de Rijnsburgerpoort, tussen de door studenten druk bezochte Sociëteit Amicitia en de uit spanning Zomerzorg in. Daar richt hij een fo tografisch atelier in. Voor de bouw wordt het materiaal van een afgedankte kermiskraam gebruikt. Om lastige klantén te kunnen we ren laat Kiek er een ophaalbruggetje aan bouwen. Het binnenplaatsje van het atelier vormt het decor waartegen Kiek de meeste kiekjes heeft genomen. De klandizie van Kiek bestaat vooral uit studenten, die altijd wel in zijn voor een geintje. Menigmaal, wanneer ze 's nachts weer eens aan de sjampoepel hadden geze ten, brachten de zatladders Kiek in de och tenduren een bezoek. Ze belden hem uit bed en sommeerden hem hen te vereeuwigen^En dat deed Kiek. Er is bijna geen dronken stu dent of Kiek heeft hem wel in zijn donkere kamer zien opdoemen. Ingeborg Th. Leijerzapf schrijft in de Ge schiedenis der Nederlandse Fotografie over Kiek: 'Niet geschoold in kunstzinnige richting was Kiek één van de vele honderden fotogra fen in de tweede helft van de negentiende Met behulp van een ladder en een paar tonnen werden daar schoone groepen gevormd en door den 'ouden Kiek', sedert 1885 ongeveer ook door den 'jongen Kiek', geno men. FOTO PRENTENKABINET R. U. LEIDEN eeuw die op technisch en visueel gebied gro te tekortkomingen had in zijn vak. De grote vraag naar portretten in die dagen moet hem lucratief hebben geleken. Wanneer een foto graaf niet te duur was, kreeg hij al snel klan dizie, ongeacht zijn capaciteiten...Wanneer zijn klanten zelf bij het poseren geen initia tieven namen, maakte hij fantasieloze, stijve portretjes. Maar hij was wel bereid hard te werken voor zijn gezin. Op ieder uur van de dag stond hij klaar en dat heeft hem de klan dizie van de studenten en mede daardoor zijn faam bezorgd.' Feestvierders Kiek werd op de onmogelijkste tijdstippen door de heren Studenten lastiggevallen. Dan togen ze met z'n allen naar de Turfmarkt, waar de fotograaf woonde, en verstoorden ze zijn nachtrust. In 'Op de Hoogte, Maand schrift voor het Gezin' haalt een van de stu denten herinneringen op aan die bezoeken. 'Wanneer wij tot diep in den nacht hadden feestgevierd, dan gevoelden we, eindelijk op stappende, nog bitter weinig lust om ons bed op te zoeken. Er was op het uur dat de boer, de vroegst opstaande medemensch, zijn taak hervat, bij de meesten onzer nog een derge lijke overmaat van levenslust dat van slapen gaan geen sprake was. We joelden dan een beetje langs Breestraat en Haarlemmerstraat om daarna een pauze te houden bij het kof- fievrouwtje, een dwergachtig klein vrouwtje, Kaatje geheeten....Nadat men voldoende bij het koffievrouwtje had uitgeblazen, werd de tocht hervat. Thans was voor de meesten de Turfmarkt het doel van de tocht. Met krachti ge hand werd aan de schel van een eenvou dige woning getrokken, weldra kwam een oud hoofd naar buiten en zonder te vragen wat de heeren wenschten dat wist men wel werd medegedeeld dat vader wel zou komen, de heeren moesten maar vast naar den Rijnsburgersingel gaan. En tiat ging niet in zoo'n rasch tempo, of vader Kiek want dien had men gepord was er ook, een hek werd ontsloten en de bende deed dan een in val in het van hout opgetrokken atelier van Kiek, rustte zich uit met wat er voor het grij pen stond en stelde zich op een soort van achterplaatsje achter het atelier op, hoe slecht het weer ook mocht zijn. In het atelier werden dergelijke ochtendkiekjes zelden of nooit gemaakt. Dan ging men nog liever op de openbaren weg staan.' Schelden Dat de heren niet altijd even fijntjes te werk gingen bij het wekken van de arme Kiek, blijkt uit het verhaal van de oud-student die naar Zuid-Afrika is gegaan. 'Om gefotogra feerd te kunnen worden moest eerst Kiek uit de slaap worden gewekt: bonzen op zijn deur en schreeuwen, vaak met onheuse uitdruk kingen en scheldwoorden aan het adres van de opgeroepene. Dan verscheen de grote man, op gebloemde pantoffels en gekleed in wat hier toen een sjamberloek heette en nam hij, al pruttelend en zachtjes terugscheldend, het gezelschap mee naar het plaatsje achter zijn huis. Hier zijn in de loop der jaren dui zenden uitgefoven muzenzonen gefotogra feerd. Aan de ene kant van het plaatsje ston den enige stoelen, een bank zonder leuning, een paar laddertjes en een ton. Op deze schamele meubels namen de kieklustigen plaats. Waren het er vele, dan stapelden zij zich op tot een saamgedrongen groep. Aan de andere kant van het plaatsje verscheen Kiek met zijn toestel. Hij peilde de'duisternis en deelde mee hoeveel tellen de opname zou duren. Waren het honderd tellen, dan liet soms een grappenmaker zich kieken met twee hoofden: vijftig tellen het hoofd op de rechterschouder, vijftig tellen op de linker.' Kiek hield er als fotograaf eigenaardige ge woonten op na. Hij liet het zijn klanten soms gewoon zelf uitzoeken. Maar - daar had hij zo zijn motieven voor. 'Gedurende de opna me stond Kiek met zijn rug naar het publiek gekeerd. Hij deed dit om twee redenen: in de eerste plaats liet de rangschikking van de groep en het resultaat van zijn werk hem vol komen koud. In de tweede plaats voelde hij het gevaar, dat, als hij keek, hij door zijn klanten zou worden uitgescholden. Na afloop werd in het ateliertje de plaat snel ontwikkeld en, nog druipend, aan de klanten vertoond.' De studenten vergaapten zich een. tijdje aan hun eigen konterfeitsel en namen de kiekjes vervolgens mee naar huis waar ze tus sen de rand van de spiegel werden gestoken als een tastbaar bewijs van de doorwaakte nacht. Duur was Kiek niet. Maar tijdens de mati- neuze escapades van de studenten vroeg hij toch meer dan wanneer zich een klant op een christelijker tijdstip aandiende. Hij re kende de studenten voor een kiekje een gul den, contant te betalen. Daarmee zat hij flink boven de prijs, getuige een advertentie in het Leidsch Dagblad die vermeldt: '12 al bumportretten 3 gulden vijftig. Men bekomt eerst 1 of 2 proeven om de gelijkenis. J.D. Kiek.' Het was orthodoxe joden verboden om op sabbat grote stukken te lopen. Kiek was spe ciaal aan het Levendaal gaan wonen omdat daar de synagoge stond. Zo weinig mogelijk wereldlijke activiteiten dus op sabbat. Maar Kiek was en bleef een man van de negotie en soms wilde hij dan ook wel eens een uitzon dering maken en spoedde hij zich ook op de sabbat naar zijn atelier. Niet alleen voor de Leidse studenten dook Kiek onder de zwarte rok van zijn fototoestel. In het boek 'Zilte Verhalen' van Pim Pernel wordt beschreven hoe de Leidse burgers zich na de kermis naar Kiek begaven: 'En nou wil 't geval, dat er kermis was in Leiden, we wa ren bij Koppen geweest en bij Blanus en ja Joost mag weten, waar we al niet geweest wa ren en bij Kiek waren we geweest met de heeren sterdenten. De zon was al op en ik had een,meid en Neilus had 'n meid en dan nog een meid, afijn we waren met z'n vijven en die stonge nou net zoo duidelijk op dat portret bij Kiek, hè? En toenne me van Kiek kwamen, toen was 't bijkant zes uren en toen ging 't vrouwvolk naar derlui huis en rooie Neilus en ik pikten d'r nog eentje, 'n knikke- beenjewas het...' Dat knikkebeentje zal wel een blank bor reltje zijn geweest maar dat doet hier nu even niet terzake. De passage geeft aan dat Kiek ook bij de 'gewone' Leidenaars een begrip is geweest. Kiek hield het in 1865 voor gezien. Zijn zoon Lion zette de zaak nog een tijdje voort maar al snel verdween de firma voorgoed uit beeld. In 1892, ter gelegenheid van zijn 50-ja- rig huwelijk en zijn 40-jarig verblijf in de ge meente Leiden, werd Kiek door de heren stu denten en de burgemeester gehuldigd. Het feest is nooit in geschrifte vastgelegd. Geen verslaggever die er de pen voor achter zijn oor vandaan heeft gehaald. Close-up De foto's van Kiek hebben iets ontroerends. De ongedwongen poses die zijn 'modellen' aannemen, zijn voor die tijd behoorlijk revo lutionair. Men liet zich destijds bij voorkeur vereeuwigen met een gesteven boord, een zedige trek op het gelaat en keurig rechtop. Uit fotografisch oogpunt bezien en qua com positie zijn de kiekjes van Kiek zeker geen meesterwerken. Maar toch heeft Kiek, zonder het zichzelf te realiseren, gezorgd voor een nieuwe trend in de Nederlandse fotografie: die van de close-up. Een van zijn klanten schreef daarover: 'Af wijkend van het gewone type is dat der 'grote koppen'. Het eerste kiekje van dit soort werd in mijn tijd (d.w.z. tussen 1882 en 1890) door Kiek zeer tegen zijn eigen zin vervaardigd. Hij hield niet van nieuwigheden. Wij moesten hem letterlijk commanderen, met zijn toestel vlak voor ons te komen staan. Hel resultaat was verrassend. De grote koppen zijn een tijd lang in de mode gebleven.' De beroepsfotografen uit die tijd hamen deze vorm van fotograferen niet meteen over. 'Niet eerder dan aan het eind van de ja ren twintig van onze eeuw", zo schrijft Inge borg Th. Leijerzapf in de Geschiedenis van de Nederlandse fotografie, „kreeg het close-up portret betekenis en ging het deel uitmaken van een nieuwe fotografische beeldtaal.' Wanneer Kiek weer eens een aantal brood dronken studenten voor de lens had die niet wilden stilstaan en allerlei gekke bekken aan het trekken waren, maande hij het groepje tot stilte met de wanhoopskreet: 'Heren, he ren, de kunst moet voortgang hebben!' Voor die voortgang heeft hij, zonder het zelf te we ten, op geheel eigen wijze gezorgd. En - hij is met zijn wijze van werken de schutspatroon geworden van de amateurfotograaf. Kiek ligt op het kerkhof. Kiek is niet meer. Misschien dat van de zomer al die duizenden cameraatjes eens richting Katwijk kunnen knipogen. i 3 lek is een grote figuur in onze - iderlandse geschiedenis. Aan en ander, aan Rembrandten aan Michiel de Ruyter, aan ins Willem en aan Oom Paul rilger is het niet gelukt, zoals an Kiek, hun naam te doen 'oortleven in onze taal.Met l ze ronkende woorden begon «een in Zuidafrika wonende oud-student uit Leiden zijn herinneringen aan Israël D. - Kiek, de man aan wie de j Nederlandse taal het woord kiekje' heeft te danken. Een portret. naam van Israël David Kiek is vereeuwigd iet Woordenboek der Nederlandse Taal. FOTO PRENTENKABINETR.U. LEIDEN

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1995 | | pagina 37