'Met ons carnaval kunnen we de concurrentie aan' En toch niet beneden de grote rivieren ZATERDAG 18 FEBRUARI1 Geef mij maar 3 oktober nqqrpwukepHQVT» Nergens in de regio wordt het carnaval zo be leefd als in Noordwijkerhout. Het hele dorp loopt te hoop en in die drie dagen is het net alsof het dorp niet aan de boorden van de Noordzee is gesitueerd, maar er gens beneden de grote rivieren. foto's» archief Noordwijkerhouters, de Limburgers van het westen Carnaval in Noordwijkerhout, in die tijd omgedoopt in Kokkerhout, moet voor een buitenstaander een bizarre beleving zijn. Het dorp, dat zo'n vijftienduizend zielen telt, ligt tijdens de carnavalstijd helemaal plat. Een carnevaleske enclave in een nuchtere kuststreek. De echte Kokkerliouter kijkt een jaar lang uit naar vier dagen feest. Alaaf. Daar ligt het dan, het Rijk der Kaninefaaten. Noordwijkerhout dus. Carnavaleske enclave in de nuchtere kuststreek. Belangrijk is het natuur lijk niet, maar ze willen 't wel even gezegd hebben: optocht en feest alhier kunnen wed ijveren met de praal van menig grote Lim burgse of Brabantse stad. En niks geen ar moedig gedoe met verhuurde wagens zoals elders in het westen nogal eens het geval wil zijn. Nee, hier gaat 't nog puur natuur. Met aparte groepen die aparte kunstwerken in el kaar knutselen. Zoals het hoort, dus eigenlijk. ,,Er zijn groepen bij die al jaren meedoen. We hebben de mensen en de wagens zien groei en. Van iets dat net kon, tot prachtige din gen", stellen Dolf Hulspas en Victor van Den zen vast. Voorzitter en woordvoerder van de Kani nefaaten constateren het met gepaste trots: carnaval leeft in Noordwijkerhout. Met Keie- bijters, Vikings en Duinknijnen bewegen zich naast de Kaninefaaten (die ook iets met ko nijnen van doen hebben) liefst drie vereni gingen op het feestterrein en de gezamenlijke leut trekt jaarlijks duizenden mensen uit de omgeving naar het rijk van de vier prinsen. Elders in de regio is het omstreeks die da gen uitgestorven, of blijft het bij een magere poging het carnaval te imiteren. Noordwij kerhout voldoet in carnavalstijd aan alle voorwaarden voor een echt pretstadje. Het dorp stroomt vol, het werk ligt plat. Veel in woners nemen vrij. De meesten om de eve nementen mee te maken, sommigen juist om ze te ontlopen of om te ontvluchten aan de etalages die geheel de carnavalssfeer ade men. Het feest is'Volkomen geaccepteerd. In alle opzichten. De optocht heeft in het verle den al tot een heuse afscheiding geleid en de moedervereniging timmert soms heel lekker aan de weg. Nationaal en internationaal. Zo enterden drieste Kaninefaaten al eens Vic van Denzen (links) en Dolf Huls pas: „Als je zelf car naval wilt vieren, moetje geen lid wor den van de Kani nefaaten." foto dick hocewoninc het zendschip Veronica om een uur zendtijd op te eisen en stonden leden van de club voor het Europa-Cuptreffen Ajax-Dukla Praag in 1967 opeens op de middenstip om voor het oog van de camera's een nep- beker uit te reiken aan de voetballers. Vikings De hoogte van de praalwagens leidde ooit tot het onstaan van de Vikings, de aparte vereni ging van een paar (Victor-)wijken in het dorp. Omdat de wagens niet onder het viaduct door konden, bleven de Kaninefaaten met hun optocht altijd aan de zeekant. De op die manier steeds 'overgeslagen' Vikings bouw den vervolgens een eigen model om te laten zien hoe het wel moest en zwoeren meteen trouw aan hun eigen Opper Viking. „Zonder dat er animositeit is ontstaan, overigens. Onderling zijn er heel goede con tacten. We komen op eikaars feesten, de prinsen rijden mee in eikaars optochten en er is voorzittersoverleg", aldus Hulspas en Van Denzen van de Kaninefaaten, de club met de oudste dorpsrechten. Officieel dateert-ie van 1962. „Maar wij tellen de prinsen als het gaat over het bestaan van de vereniging en dan komen we tot 35. De eerste liep hier officieus al rond in 1960. Het gaat dus ook om 35 jaar. Geen jubileum natuurlijk, want dat vieren we om de elf jaar." De traditie van het carnaval ter plekke reikt overigens heel wat verder. De naam van de vereniging is ontleend aan een Germaanse volksstam die de duinstreken bewoonde en het stropen van konijnen (kaninen) was altijd een geliefde bezigheid van Noordwijkerhou ters. Net als feesten. Het blijkt uit een brief van 1820 die de schout van het dorp schreef aan de controleur der directe belastingen te Leiden. „Die schout bood zijn verontschuldigingen aan dat hij bepaalde 'zettingen' (schattingen) van belastingen niet kon laten uitvoeren om dat het zeer moeilijk was de zetters bij elkaar te krijgen", aldus Van Denzen en Hulspas. „In de carnavalstijd gingen die lieden iedere dag voor vermaak van huis". Daarbij was nog geen sprake van het car naval zoals het tegenwoordig wordt gevierd („Het waren meer trektochten en feesten in boerenschuren") maar dat kreeg langzaam aan gestalte. De bijgeleverde verklaring is zo gek nog niet. „Psychiatrische inrichtingen als Sancta Maria en de Bavo zochten plekken in de duinen en werden opgezet met geld en personeel van broeder- en zusterorden uit Limburg. Daarbij kwam ook burgerpersoneel mee. Verplegers die intern waren, aan een meisje raakten en hier trouwden. Zij hadden het carnaval uit hun jeugd meegekregen en hielpen het hier uitbreiden." Hutspotten Dat het feest zo aansloeg kwam door 'de bourgondische inslag' van de katholieke Noordwijkerhouter. „Een harde werker die er af en toe ook van wil genieten. Op de kermis en tijdens het carnaval," zo omschrijven Hulspas en Van Denzen de dorpsgenoot die model staat voor de gemeenschap. „Bovendien krijgen we ook de volledige steun van gemeentebestuur, pastoor, brand weer en bevolking. En dat is misschien wel het grootste verschil met de verenigingen in de regio. De Kaninefaaten hebben aan de wieg gestaan van de Hutspotten in Leiden. Daar gingen we ook nog weieens op visite, maar we merkten al heel snel dat daar maar heel weinig medewerking werd gegeven." In Noordwijkerhout is dat niet eens meer onderwerp van discussie. „En daarbij speelt nog iets", betoogt het duo, dat als tonnepros- sers doorrebbelt, om maar eens een paar woorden uit hun carnavalsjargon te gebrui ken. „Anderen organiseren een feest voor zichzelf, wij organiseren dit voor anderen. De vereniging telt maar dertig leden, omdat het een beetje een voorrecht moet blijven, maar die leden nemen met 150 commissiemede werkers wel de hele organisatie voor hun re kening. Daar nemen ze een week voor vrij." Wie zelf carnaval wil vieren, moet dan ook geen lid worden van de Kaninefaaten, die hun doelstelling ('het organiseren van het carnaval voor de Noordwijkerhoutse bevol king') steeds vaker geweld aan moeten doen. Optocht, bals, boerenbruiloft en kroegen tocht worden steeds grootschaliger. „En daar zijn we niet op uit," aldus de Kaninefaaten die aan het eind van elk carnaval een kunst konijn cremeren, maar tegelijkertijd met de Babyfaaten de toekomst van hun eigen par tijtje hebben verzekerd. „Maar we zouden liever hebben dat het ook elders aansloeg en we geven onze ideeën graag prijs tijdens jaarlijkse regiovergaderin gen met andere verenigingen, zodat die straks meer mensen trekken. Want het gaat ons niet om de kwantiteit, maar om de kwali teit. Nu kunnen we met onze optocht zelfs met het zuiden concurreren. En dat moet zo blijven." Alaaf. Ik heb niets met carnaval en ik heb ook nooit wat met carnaval gehad. Daar kom ik gewoon eerlijk voor uit. Vroeger als kind al keek ik bij de toen nog zwartwit beelden van dit jaarlijks terugkerende verplichte nummer op het Journaal vol verbazing toe hoe vol wassen mensen, uitgedost in de meest vreemdsoortige kledij, al hossend en klossend met de muziek meegin-- gen. Hoe ze zich daar, in dat diepe zuiden, en masse vergaapten aan een paar praalwagens waar wij 'cor so-mensen de schouders voor ophaalden. Hoe mannen met van die van krantenpapier gevou wen bootjes op hun hoofd, in een voor mij toen nog volslagen onbekend dialect dat was doorspekt met zachte G's, iets brabbelden over jolijt en dan steevast woorden riepen van een strekking die mij tot op de dag van vandaag nog altijd kippevel bezorgen. Iets van Alaaf of zo en dan hieven ze het glas. Dat er drank aan te pas kwam, was onmiskenbaar. Hoe kan je, perslot van rekening, zo zot doen zonder. Nee, geef mij dan maar 3 oktober. Dat onvervalste Leidse straatfeest waar ook de regio met een gerust hart aan mag meedoen, zolang ze tenminste niet uit Den Haag komen. In anderhalve dag er vier meier doorheen jagen, zon der dat je je daarvoor behoeft te schamen. Je hoeft geen ape-pakkie aan en je komt ook niet op het Jour naal, want dat heeft daarvoor nog nooit belangstel ling getoond of het moet bij de 400ste viering van hei dens Ontzet zijn geweest, nu alweer zo'n twintig jaar ?den. En belangrijker nog dan dat: je hoeft vooral geen rare kreten te uiten wanneer je van plan bent i het glas naar de mond te brengen. En dat er bij 3 oktober drank aan te pas komt, dat is onmiskenbaar. Hoe kan je, perslot van rekening, zoveel geld uitge ven, zo zot doen zonder. De Taptoe, de Optocht, de uren dus dat de ene helft van Leiden kijkt naar de andere helft, dat is toch ge weldig. De Kermis, het uitdelen van Haringen Witte brood, daar kan je toch niet van buiten. Door de stad banjeren, langs de kraampjes en de vele bandjes die binnen en buiten spelen, dat is toch elk jaar een ver plicht nummer zonder dat het ooit zal vervelen. Het 1 in, waar je met veel moeite binnenkomt en bijna nooit meer buiten en waar je steevast dezelfde types tegenkomt om samen de geijkte meezingers te bral len, dat is toch goud. Nou U het zegt, dat is wel een beetje waar ook. Dat dat 3 oktober van ons in de kern van de zaak eigen lijk verdacht veel lijkt op dat carnaval van hun. Die optocht, dat stiaatfeest, die muziek, dat eten, de ver plichte nummers, die drank; inderdaad het zijn alle maal overeenkomsten. Maar hó, stop even. Alles goed en wel, maar er blijft natuurlijk één groot verschil. Namelijk dat ik niet carnaval niets heb en ook nooit iets zal krijgen. Eén keer in het jaar helemaal uit de band springen, dat lijkt the toch wel afdoende. Daar hoefik toch niet voor naar het zuiclen? Ofwel soms.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1995 | | pagina 38