'I
Een Bosjerik
met verstand
van krakers
Ventiel voor de ziel
Alaaf
Koele duim
op voorhoofd
ZATERDAG 18 FEBRUAR11995
Fantaseert u er wel eens over om van rol te veranderen?
Bijvoorbeeld om u een keer als vrouw op te maken en
aan te kleden, in plaats van altijd maar man te moeten
zijn? Of om u eens een dag met evenveel glitter en uitda
gende naakte delen aan anderen te kunnen tonen, zoals
pop- of pornosterren dat mogen? Of om eens ongeremd
en onherkend alle aantrekkelijke vrouwen of mannen
aan te kunnen raken die u altijd al had willen aanraken?
Als soortgelijke 'metamorfose'-fantasieën moet toegeven,
doet u er met het oog op uw geestelijke gezondheid goed
aan u uit te leveren aan een al duizenden jaren oude be
handeling: carnaval!
De wortels van ons hedendaag
se carnaval reiken tot ver in
B? klassieke oudheid. In het Ro
me van de laatste drie eeuwen
|r onze jaartelling begon op de
25ste maart de dag die als het
begin van de lente werd be
schouwd het drie dagen du
rende festival van de vreugde,
Hilaria genaamd. Iedereen
mocht zeggen en doen wat hij
wilde. Mensen gingen verkleed
en gemaskerd over straat. Zelfs
de nederigste burger mocht zich
als de hoogste staatsambtenaar,
priester of godheid uitdossen en
"ragen, zonder angst voor
strafvervolging te hoeven
koesteren.
Als je anderen wilde bespotten,
naapen of bejegenen op manie
ren waar hij of zij normaliter
geen prijs op zou stellen, deed je
er goed aan een masker te dra
gen.
Dat vermommen wel eens ge
vaar inhield, bleek bijvoorbeeld
tijdens het bewind van de keizer
Commodus (161-192 na Chris
tus). Een aantal burgers, verkleed
als leden van de keizerlijke garde,
probeerde tijdens carnaval zo
dicht in de buurt van de keizer te
komen dat ze hem zouden kun
nen doodsteken. Op het laatste
moment kon dat voorkomen
worden.
Het is nog altijd zo dat de 'ver
momde', de verklede en gemas
kerde mens ons zowel fascineert
als angst inboezemt. Hij fasci
neert omdat we er terecht van uit
gaan dat de keuze van de ver
momming niet altijd toevallig is.
Vaak is het een uitdrukking van
bepaalde wezenlijke driften of
verlangens die in een persoon
sluimeren. Maar die in het dage
lijks leven onderhuids blijven,
omdat ze als ongewenst, gevaar
lijk of beschamend worden erva
ren. Een carnavalskostuum kan,
hoe tegenstrijdig het ook klinkt,
dus iets van de ware aard van ie
mand verraden en daarom willen
graag weten welk persoon er
achter die vermomming schuil
gaat.
Overigens is het woord persoon
hier veelbetekenend. Het is af
komstig van de latijnse woorden
personare (dat zoveel betekent
als 'doorheen klinken') en perso
na. Het betreft een verwijzing
naar de maskers die toneelspe
lers in de klassieke oudheid
plachten te dragen, waardoor wel
hun stem heenidonk, maar hun
dagelijks gezicht voor de toe
schouwers verborgen bleef.
H Het woord 'persoonlijkheid'
suggereert dat wij ook in het
dagelijks leven maskers dragen,
(toneel)rollen spelen, waarachter
ons ware gezicht voor een groter
of kleiner deel verborgen blijft.
Hoeveel vrouwen spelen niet de
rol van de lieve zorgzame moe
der, ook op momenten dat ze dat
'monster van zoon of dochter'
wel ik weet niet wat kunnen
doen? Of de rol van de beschei
den, gastvrije echtgenote, ook op
die momenten dat ze de door
manlief meegebrachte 'belangrij
ke' gasten het liefst een pan soep
over de kop zou willen gieten.
Hoeveel mannen spelen niet de
rol van trouwe, nette partner,
terwijl ze als het maar even kan
aan de 06-sexlijn hangen? Hoe
veel politici spelen niet de rol van
uiterst betrokken vader- of moe
der-des-vaderlands, terwijl niet
het welzijn van het land, maar
het bezit van macht hun eerste
en voornaamste drijfveer is?
Het grootste psychologische ge
vaar dat de mens kan bedreigen
is dat-ie zijn dagelijkse rollen te
serieus neemt, dat hij niet meer
om zichzelf lachen kan, dat hij
wordt wat hij speelt en ten slotte
niet meer zonder zijn rol Jcan.
Dat is psychologisch gezien bij
voorbeeld het drama van Ruud
Lubbers geweest, die zijn prima
donna rol op een gegeven mo
ment niet meer kon loslaten, niet
meer als een rol kon zien en
daarom de waan ontwikkelde na
al die jaren in Nederland vervol
gens ook 'recht' te hebben op de
prima donna rol in Europa.
De psychologische betekenis van
carnaval is dat het een verande-
ringsfeest is. In die zin dat een
paar dagen lang de gebruikelijke
rollen niet tellen, dat er geen en
kele rol is voorbehouden aan ie
mand en dat iedereen vrij is wel
ke rol dan ook te kiezen. Dat Is
overigens precies de reden waar-
nogal wat mensen niets van
carnaval moeten hebben, er
bang voor zijn of er zelfs een af
keer van hebben.
Het loslaten van je dagelijkse
rol betekent het verlies van
oude, vertrouwde levensvormen.
„Ik ben daar gek", zeggen veel
mensen, „om me een beetje raar
te gaan verkleden, stom te gaan
springen, hossen, gore liedjes te
zingen en dat soort maffe din
gen."
Sommigen voegen daar zelf aan
toe dat ze zich dat niet kunnen
permitteren. Wat het eerste be
treft hebben ze in de meest let
terlijk zin gelijk: de bedoeling van
carnaval is gek, raar (letterlijk
'zeldzaam', anders dan anders)
te doen, uit je bol te gaan. In de
klassieke oudheid werd in dit
verband wel het woord extase
gebruikt, wat letterlijk betekent
buiten jezelf gaan staan. Wat het
tweede betreft hebben ze abso
luut geen gelijk: in relatie tot on
ze emotionele gezondheid kun
nen we het ons juist niet permit
teren nooit gek te doen, nooit in
(of naar!) extase te gaan.
Dat laat zich heel eenvoudig als
volgt verduidelijken. Wij zijn
door de natuur uitgerust met een
middel om geregeld gek te doen
of onze fantasieën uit te leven.
Dat middel is de droom. In onze
dromen kunnen we veilig de gek
ste, meest lustvolle, bescha-
mendste dingen beleven en dat
moet ook. Mensen bij wie het
dromen wordt onderdrukt, bij
voorbeeld door bepaalde medi
camenten, worden op den duur
krankzinnig en kunnen zelfs als
gevolg daarvan overlijden. De
droom is een ventiel van onze
ziel. Dat gaat alleen open als ons
alledaagse redelijke verstand tij
delijk te slapen is gelegd. Carna
val is om dezelfde reden door de
socioloog Norbert Elias ooit eens
omschreven als een Ventil-Sitte
(ventiel-zede): een gelegenheid
om veilig raar te doen, uit de bol
te gaan.
De middelen die bij carnaval
worden gebruikt om het redelijke
verstand uit te schakelen zijn: de
massa (gek voorbeeld doet gek
volgen), de voortdurende mu
ziek, het hossen en, voor een be
paalde groep, alcohol. De combi
natie van al die invloeden maakt
redelijk denken tijdelijk onmoge
lijk: we bewegen in plaats van
denken, op de manier waarop
'primitieve' stammen (krijg)dan-
sen uitvoeren op de ritmisch
beat van tam-tam of trom.
De hamvraag dat moge in
middels duidelijk zijn is
niet of u wel carnaval gaat vieren,
maar of u wel een ventiel op uw
ziel hebt. En vooral of u dat wel
vaak genoeg openzet, wel vaak
genoeg gek doet. Als u denkt 'ik
wil wel, maar ik ben bang dat ze
me herkennen', dan levert het
volgende verhaal misschien een
praktische suggestie. Drie paters
besloten op een snikhete dag in
de rivier naast hun klooster te
gaan zwemmen. Ze kleedden
zich helemaal uit, zwommen een
tijd in het verkoelende water,
maar net op het moment dat ze
weer aan wal kropen, kwam er
een klas aankomende zusters uit
het naburige nonnenklooster
voorbij. De paters renden naar
hun pijen. Twee van hen sloegen
die ijlings als een soort handdoek
om hun lendenen, teneinde hun
sacrale delen aan de ogen van
onschuldige meisjes te onttrek
ken. Maar de derde pater sloeg
zijn pij als een soort blinddoek
om zijn hoofd. Toen de stoet
meisjes in de verte verdwenen
was, vroegen de twee verbaasd
aan hun collega waarom hij zijn
pij over zijn gezicht had gesla
gen. „Nou", antwoordde hij, „bij
ons in het dorp herkennen ze el
kaar aan het gezicht."
RENE DIEKSTRA
hoogleraar klinische en
gezondheidspsychologie
De rubriek Denkwljzer zal de
komende twee weken niet ver
schijnen; René Diekstra geniet
dan van een vakantie.
„Waarom moet je mij hier
eigenlijk voor hebben? Zo'n
\uwe ventda's toch helemaal
ape let interessant?" Aan een klein
tafeltje in cafe' 'tPumpke
;chuift Wim Kersten aan, 70
'aar, geboren, getogen en het
liefst in Den Bosch. Een
'Vriendelijkbuiginkje vooreen
laste klant die in het cafe' op
dit vroege middaguur zijn
'kleintje' drinkt. Het is een
wart eeuwtje geleden dat hij
f'-len van de Twee Pinten was,
aar voor velen is hij dat altijd
gebleven.
stukWn kla
Wim Kersten: 'Ik vier het met jongens van mijn eigen leeftijd, zeg maar. Een beetje kalmer a
i dat 'Bloemetjesgordijn', dat was
natuurlijk een grote hit. Op de dag
dat ik het schreef had ik al drie
klaar liggen, 's morgens lag ik in mijn
bed een beetje te kijken naar de zon die door
de gordijnen scheen. Ik zeg tegen mijn
vrouw: je kan beter een gordijn zijn, lekker in
de zon. 's Avonds was het klaar.
Ja, hoe gaat dat? Je moet iets hebben waar
je het aan op kan hangen en een melodie die
een beetje goed in het gehoor ligt. Dat die
jongens van de fanfare en de harmonie het
lekker weg kunnen blazen. Je moet erop kup-
nen lopen, zeg ik altijd. Verder heb je een
tekst met inhoud nodig. Geen ordinaire dub
belzinnigheden en geen cliche's. Zo van: We
gaan d'r tegenaan, we hebben zo'n plezier en
we drinken liters bier. Je moet bedenken dat
je een lied maakt wat je het hele land wil la
ten zingen. Het moet humoristisch zijn maar
ook zin hebben; op het leven slaan. Dat blijft
hangen. Ik krijg tenminste nog steeds leuke
afrekeningen van Buma.
Voor mij is het eigenlijk als een grap be
gonnen. Op aandringen van een vriend heb
ik in 1960 een keer meegedaan aan het
Kwekfestijn hier in het Casino. Daar kiezen
ze de carnavalsschlager van het jaar. Tweede
werd ik, met 'Ge moet ut vuule!' Ze zingen
het nog steeds in Oeteldonk.
Bij het 40-jarig bestaan van de Kikvor-
schen, in 1967, heb ik een paar liedjes samen
met Joep Peters gezongen. Dat was zo'n
beetje het begin van de Twee Pinten. Vanaf
'De keukendeur' in 1969 hadden we elk jaar
wel een hit. Ik heb het tot 1972 volgehouden.
Het werd me te druk; ik had ook nog die
schoenenzaak hier in Den Bosch. Ik ben nog
even alleen doorgegaan. 'Kan ik alles regelen
zoals ik wil', dacht ik. Dat von ik nie gezellig.
Joep was met een andere Pint doorgegaan en
ik heb een makker van me opgezocht, Marius
van der Velden. We hebben opgetreden tot
1990.
Ik vind er tegewoordig eerlijk gezegd niks
meer an. Wat is er nou van de laatste vijf jaar
Journalisten zou mij
moeten schrappen. Ik
.tien: öoitjpdat schandelijke ver
een aanJS cQjrrmvalsn um mers
Mftmsdqgm iddag, terwijl de deur-
1et hun schoenen tegen
tik redding te vinden in
Dtmfdifhten op imjn tafel
vpljaf. m*
[ine telgten te verzinnen. 'Alaaf
Kef een paar
l aardig in
jng. Eiumeens ijgflik het! 'Tatdcen, tanken.
1 meWlxSh Üenkenn/fet een pilsje
je hand, voel jij je koning klant.' Enzovoorts.
T Ik zong de tekst, met de onbeschaamdheid een droti-
eman eigen, in op een cassettebandje en enkele da-
en later u>erd ik uitgenodigd door Peter Koelewijn.
'oelewijn, ja. Nou ja, dacht ik, dat i$ beterdan
Warmbier. Dus ik naar Hilversum.
Daar, breeduit in een fauteuil, zat met Koelewijn Ni-
Haak op me te wachten. De man is niet meer in
het land der levenden, dus ik kan met een gerust hart
Iets onaardigs over hem zeggen, maar dat doe ik niet.
Hoeft ook niet, want hij was aardig. Hij begon meteen
mee te zingen nadat ik het eerste couplet i>an mijn
liedje had laten horen. In de ogen van Koelewijn fon
kelden de dollartekens.
Nog geen kwartier later stond ik bij Harry van Hooff
(tan de piano in de aanpalende studio. Èn nog geen
twee dagen later kreeg ik een contract in de bus. Het
nummer zou worden gezongen door het Lowland
Trio. Het werd een bescheiden succes.
Ik, die zwaarmoediger was dan Mahler ooit is ge
neest, zat ineens in de lichte muziek. Lang heeft het
niet geduurd. Niemand die zich mijn naam nog her
innert. Het ging zoals Schubert in zijn Winterreise be
schrijft: 'Fremd bin ich eingezogen, fremd ziehich
wieder aus.'
Is ik al die carnavalsleut aan mij voorbij zie trekken,
als ik al die prinsen dat alaaf-gebaar zie maken, denk
ik: ja hoor, jongens, het leven is leuk, het leven is fan-
astisch. Gooi je maar vol en ga strakjes maar weer
'r slapen op dat handje naast je wang.
been
nG
lekker slaper
Het bloementjesgordijn van Wim Kersten
blijven hangen? Ik zou 't echt niet weten.
Kijk, vroeger had je natuurlijk veel meer
steun van radio en televisie. Veronica, de
Vara, ze deden allemaal wel wat speciaals
met carnaval. Dat is nu veel minder. Maar die
artiesten hebben het ook zelf kapot gemaakt
hoor. Er wordt tegenwoordig zoveel rotzooi
gemaakt, zoveel troep. Als je toch ziet wat ze
dit jaar brengen. Het naaimachinelied! Een
naaimachine naait en een nietmachine niet.
Ja, zo schrijf ik er nog wel een stuk of vijf voor
twaalf uur vanavond. Het is dat Andre van
Duin het zingt. De beste komiek die we heb
ben. Maar met dezelfde moeite komt-ie toch
met een leuk stuk. Het zou mijn beroepseer
te na zijn.
Het is de geest des tijds; een zinnetje en je
hebr een lied. Laatst hoorde ik nog zoiets,
had niks met carnaval te maken hoor. Ik heb
mijn vrouw geroepen, ik zeg: moet je nou
toch horen. 'Ze rook naar rozen, ze rook naar
rozen, ze rook naar rozen' en verder niks.
Dan ben je toch niet meer tekstueel bezig?
Maarja, het schijnt zo te moeten. Mij kan het
niks meer schelen hoor, ze doen maar. Ik heb
het 35 jaar gedaan, dan mag je toch wel een
beetje gaan dimmen, niet?
Eind jaren zestig, begin jaren zeventig
schreef ik twee carnavalsschlagers per jaar.
Eentje in november en in januari nog een.
'De liefde en de gein' heeft dertien weken in
de hitparade gestaan. Toen leefde carnaval
nog enorm. We hadden optredens vanaf no
vember. In de tijd van 'Woensdagmorgen
krijg je rode rozen', had ik 37 bloemstukken
in huis staan van bloemisten uit de omge
ving. Die hadden 700.000 rode rozen ver
kocht in twee dagen. Op woensdagmorgen
om elf uur was in heel Den Bosch en de wijde
omtrek geen roos meer te krijgen.
Met het schuifdeurenwerk erbij heb ik toch
wel zo'n tweehonderd, tweehonderdvijftig
stukken geschreven. Ook hele mooie hoor.
'Er is een Amsterdammer dood gegaan', vind
ik zelf het beste wat ik ooit heb gemaakt. Er
was een prijsvraag uitgeschreven voor een
lied ter ere van het 700-jarig bestaan van Am
sterdam. Daar deden 451 mensen aan mee
en ik heb gewonnen. Daar ben ik nog steeds
best trots op. Johnny Kraaijkamp heeft het
gezongen want Wim Sonneveld was net
dood. Ik weet nog dat Willy Alberti tegen
Johnny Jordaan zei: Hij, Wim Kersten heb dat
lied geschreven. Waarop Johnny Jordaan
riep: Waaat!? Die Bosjerik!?
Ze kennen me wel hoor, boven de rivieren.
Ik heb daar met carnaval eigenlijk meer op
getreden dan hier in de buurt. Zal wel komen
omdat een profeet in eigen land niet geëerd
wordt. In het zuiden hoor je vooral de plaat
selijke liedjes. In dialect en helemaal gericht
op de plaatselijke toestand. Daar kan een pla
tenmaatschappij niet mee uit de voeten. Die
liedjes hoor je niet in het noorden. Daar vie
ren ze anders carnaval. Maar ik had toch al
tijd wel het idee dat die mensen zich op hun
manier best amuseerden.
Ik heb het zelf altijd in Oeteldonk gevierd.
Nu nog wel hoor. Ik ga altijd nog naar het in
halen van de prins en ik doe mee met het 55-
plus carnaval. Ik vier het met jongens van
mijn eigen leeftijd, zeg maar. Een beetje kal
mer aan. Het is nu allemaal heel anders.
Vroeger vierden we het hier met 40.000 of
50.000 mensen. Nu zijn er 100.000 of 150.000
mensen bij de optocht. Dat moet dan alle
maal de kroegen in. Dan kan je d'r dus niet
meer uit.
Mijn ouders zeiden tegen mij als ik carna
val ging vieren: Ach jongen, 't stelt niks meer
voor, toen wij jong waren
Het getal elf speelt een belangrijke rol in het
carnaval. De elfde van de elfde, de raad van
elf, elf als 'gekken getal'. Er zijn hier (uiter
aard) elf verklaringen voor. Hier volgt er een
met historische achtergrond. Het hertogdom
Brabant verloor in 1415 bij de slag van Azin-
court haar heer en meester, hertog Antoine
van Bourgondië. Hij liet slechts kleine kinde
ren na, waarvan de oudste elf jaar was. De
zeven belangrijkste steden in zijn gebied be
sloten, samen met de vier abdijen, de jonge
erfgenaam te erkennen, doch elk een afge
vaardigde te sturen om hem bij te staan. Zo
ontstond een 'raad van elf, die omstreeks 11
november werd geïnstalleerd.
Als keurig roomskatholiek jonge
tje, weliswaar van boven de grote
rivieren, ontving je uiteraard ook
jaarlijks het Askruisje. Dat was ei
genlijk net zoiets als de Blasiusze-
gen, ook eenmaal per jaar en ook
niet zo op doodzonde af verplicht.
De portee van die gebeurtenis
ontging je misschien dat gold
zoveel andere typisch katholieke
evenementen maar dat bete
kende niet dat de plechtigheid
geen indruk op je maakte. Inte
gendeel. Net als bij de communie
hield je bij voorkeur de oogjes toe
terwijl mijnheer pastoor of de ka-
pelaan de vereiste handelingen
verrichtte. Hij prevelde indruk
wekkende, want Latijnse, woor
den en tekende met koele vrome
duim iets op je voorhoofd, na zijn
hand in een ongetwijfeld uit kost
baar metaal vervaardigde schaal
te hebben gedipt. En dan was het
de sport ervoor te zorgen dat je zo
snel mogelijk in de buurt van een
spiegel of spiegelend voorwerp
kwam, zonder iets van de asrest
op je hoofd kwijt te raken. Zien
doet geloven. Regen was dus fa
taal en ook rennen was uit den
boze, want dat gaf maar voor-
hoofdszweet. Maar als je die val
strikken had weten te vermijden,
dan kon je de asresten soms nog
duidelijk zien zitten. Dan hoorde
je erbij, dan was je echt lid van
een geheimzinnig en toch vroom
genootschap, het bewijs zat er.
Nog even. Tot aan het washandje
en volgend jaar.
FOTO SP AARNEST AD ARCHIEF