645
Het vuur maakte de jarige blij
Kerst 1944 - het was een rustpunt, een
schamel 'eind goed, al goed', na dagen
angst en spanning.
Veertien dagen voor de kerst, op elf de
cember, werd Leiden even na twaalf
uur 's middags gebombardeerd. Op het
museum Boerhaave aan de Steenstraat
viel een bom, het was vlak bij ons huis.
's Middags vielen er weer bommen.
"Mamma, ik droom het maar, ik droom
het maar...", schijn ik steeds geroepen
te hebben. Maar aan het eind van de
dag drong de werkelijkheid toch tot me
door.
Het dak van ons huis was er groten
deels af, mijn bed verbrijzeld door een
groot stuk beton. Erboven zag ik de grij
ze lucht, waaruit regen begon te vallen,
veel regen, steeds harder. Ik weet nog
hoe ik wanhopig probeerde mijn door
weekte boeken te redden, maar ik
moest mee, naar beneden, we konden
niet langer in ons huis blijven. We zou
den voorlopig bij kennissen in de Kap-
teijnstraat logeren. Te voet gingen we
daar naar toe. Dit plaatje zie ik haar
scherp voor me: Wij, lopend op de
Steenstraat, de ravage,de dikke riool-
modder overal een bom was in het
riool ontploft en mijn moeder, voorop
lopend met de grote zwarte juspan vol
gesmolten vet. Haar kostbaarste bezit
van dat moment.
De dagen die volgden waren verwar
rend. angstig en vol verdriet. Onze poes
was spoorloos verdwenen en kwam niet
terug. Het wonen in een klein huis met
twaalf andere mensen, zonder de ver
trouwde dingen om me heen, zonder
enige privacy, het was een bezoeking
voor me. „En met kerst?", vroeg ik
steeds. „Waar zijn we met kerst?" Nie
mand die het wist, er werd naar een
huis voor ons gezocht. Steeds vroeg ik
het weer, want dat was zo belangrijk
voor mij: met kerst thuis.
Kerst was voor mij de feestelijkste dag
van het jaar, ik denk omdat ik ook op
Eerste Kerstdag jarig ben. Het waren al
tijd dagen geweest vol heerlijke geuren,
warmte en licht. Het werd 22 december
en nog steeds had ik niets gehoord. Nog
nooit had ik me zo ellendig gevoeld. De
volgende dag, 23 december, was het erg
koud. Het had ruig gevroren en alles
was met een witte laag rijp bedekt. In
de buurt van de Jan van Houtkade zag
ik in de verte mijn vader aankomen. Hij
zwaaide, riep iets. „We hebben een
huis!" De middag voor kerst gingen we
er wonen.
Kerst! Jarig!. Natuurlijk hadden we ook
een 'kerstontbijt'. Mijn moeder had de
tafel feestelijk gedekt met een kerst
kleed, dennetakjes en onze leuke kaar
senhouders, waar jammer genoeg geen
kaarsjes in kwamen. Op onze bordjes
van het mooiste servies lag één kale
boterham. Erbij kregen we een kopje
Santé (het bekende merk theesurro
gaat). Gefixeerd als ik was op eten in
die tijd, hield ik een dagboekje bij.
waarin ik elke dag precies opschreef
wat we aten. Ik heb dat boekje nog. Op
Brood en carbid
in kerk en huis
Niet alleen van voedsel, maar ook van andere
elementaire zaken waren we hier in het westen
verstoken: gas, electra, olie, andere brandstof
fen, kaarsen en nog veel en veel meer. Met al
lerlei vehikels zoals kruiwagens, handkarren,
kinderwagens en zelfs autopeds, werden de
boeren in de wijde omtrek bezocht om iets eet
baars los te peuteren.
Mijn zwager en ik waren via toewijzingen aan
een bedrijf, in bezit gekomen van 75 kilogram
carbid. Een goedje dat door toevoeging van
water een brandbaar gas opleverde. In spe
ciaal handgemaakte zinken lampen kon dat
carbid branden en voor verlichting zorgen.
Zo gingen wij eind november 1944 op pad met
bussen carbid om te proberen voor de komende
kerstdagen iets extra's in huis te krijgen. Nadat
we vele malen tevergeefs bij diverse boeren in
de Haarlemmermeerpolder hadden aangeklopt
(niet iedere boer had zo'n carbidlantaarn) kwa
men we in het dorp Nieuw-Vennep aan. Dorstig
en vermóeid van het zware trappen, we hadden
fietsen met banden gesneden uit oude auto
banden, vroegen we bij het Lood- en Zink-
werkersbedrijf van ene meneer Tebbens, om
een glas water. Bij toeval zag ik in de werk
plaats carbidlampen staan. Na wat gebabbel
vertelde hij ons dat het zo moeilijk was om aan
carbid tekomen. De pastoor van de, tegenover
het bedrijf gelegen, Mariakerk zou zo graag de
kerstmis in een verlichte kerk opdragen.
Dat bracht mij terstond op een briljant idee. Ik
vroeg meneer Tebbens of hij aan de pastoor
wilde vragen of hij onder de boeren van zijn
parochianen een oproep wilde doen, dat, wan
neer zij prijs stelden op een verlichte kerk met
kerst, tarwe te brengen naar loodgieter Teb
bens op de Venneperweg. (Het bedrijf bestaat
nu nog).
Toen wij half december in Nieuw-Vennep te
rugkwamen, stonden er vele kilo's tarwe voor
ons klaar. Na enkele minuten onderhandelen
gingen wij met brood in korrels weg, en lieten
bussen met kerstlicht achter. De door ruiling
verkregen tarwe lieten we op windkracht door
onze goede oude molen De Valk op de Lammer
markt in Leiden tot meel vermalen. De bezetter
had ons alles afgenomen: licht, warmte, voed
selbronnen en vrijheid, maar aan de wind kon
den ze niet komen!
Het meel werd thuis tot deeg verwerkt, in bak
blikken gedaan en tegen vergoeding gebakken
door Bakkerij v.d. Mey (hoek Mare en Langeg-
racht). Zo hadden wij thuis met Kerstmis '44 een
droge doch overvloedige broodmaaltijd en de
gelovigen in Nieuw-Vennep een verlichte kerst
nacht in hun Godshuis.
Voor mij ligt het
wijlen mevrouw Nijsen-Prins. Zij
heeft in de laatste oorlog in wat
schoolschriftjes, met eenvoudig
schuinschrift, een dagboek bijge
houden.
Zij schrijft: Kerstmis 1944.
'Zou er ooit zo'n treurige Kerstmis
geweest zijn als dit. jaar? Duister
nis.... honger en koude.
In drommen trekken de mensen
met allerlei rollend materiaal van
Zuid- naar Noord-Holland en ver
der. Zij proberen eten te bemachti
gen. Men ziet hen met bakfietsen,
handkarren, bakkerskarren,
transportfietsen en kinderwa
gens....
Verheugd zijn zij, die wat in de
wacht gesleept hebben.
Om 8 uur moeten zij 's avonds
binnen zijn. Dit betekent dan in
het hooi slapen bij een boer of zo.
Anderen die deze tochten niet
meer aan kunnen, moeten het
doen met 10 ons brood per week, 1
kg aardappelen, 1 ons vlees en 1
ons kaas, voor dit laatste als het
er is, want dat is opk niet zeker.'
Eerste Kerstdag schreef ik: 'Eén snee
brood (er$ klef) en een kopje Santé. Niks
lekkers. Het is net of ik niet jarig ben. Er
was ook een cadeautje voor mij. Een
grote appel. Het werd steeds kouder.
We hadden geen brandstof meer om de
grote haard aan te maken. Tussen de
middag ging het noodkacheltje aan om
de koolraap te koken.' Ik haatte kool
raap.
's Middags werd het al gauw schemerig
en nog kouder. Zoals zo vaak sloegen
we nu allen een deken om ons heen en
brachten de tijd door met spelletjes. De
leukste spelletjes vonden we die met
eten te maken hadden, zoals: schrijf op
alle lekkere dingen met een p. Dan
schreven we met graagte op: pudding,
poffertjes, pannekoeken, perziken....
Wie de meeste heerlijkheden had ver
zonnen, die won. Ook heel geliefd was:
'Wat kies je als eerste uit om te eten als
de oorlog voorbij is?' Je mocht maar één
ding verzinnen en dus moest je heel
goed nadenken. Steeds lekkerder din
gen verzonnen we en we raadpleegden
zelfs het 'Dr. Oetker taartenboekje' met
zijn smakelijke afbeeldingen.
Tegen het eind van de middag raakte ik
steed meer in mezelf gekeerd. Ik ben
toen verschrikkelijk boos geworden op
mijn moeder, alsof het haar schuld was,
dit mislukte kerstfeest. Daar had ik la
ter veel spijt van want ze keek zo ver
drietig. Dat schreef ik ook op in mijn
dagboekje. Mijn moeder maakte een
eind aan de ruzie door te zeggen dat we
Bidden zonder kerk
Tot zover Cootje Prins.
Ik was net achttien jaar gewor
den.... ondergedoken voor de ar
beidsdienst. Thuis waren er zeven
kinderen en twee onderduikers!
Wij plasten in bed van zwakte en
van de soep. Geen zeep en maar
een paar uur per dag gas. Alleen
wat brandhout in de kachel. Hout,
dat we uit het Lisserbos haalden,
met een handkar duwend door de
sneeuw. Wat hadden we toch een
koude, strenge en langdurige
winter, waarin Kerst'44 viel. Alle
hekken en palen uit de polders
waren al verstookt. De pitten en
zieke aardappelen, die bij de
gaarkeukens als afval lagen, ver
dwenen 's nachts ook al.
Bij de koffietent 'De Uiver' in de
polder was een EHBO-post voor
die stakkers, die met hun karre
tjes naar Den Haag en Rotterdam
gingen. Soms was er soep en wa
ren er pleisters voor de blaren. Bij
dit punt hoorden mijn vriend Piet
en ik twee meisjes gillen. Terwijl
zij binnen waren, was hun hand
kar gestolen. Zij riepen steeds
nog een verrassing kregen. Het was een
kopje kokend hete volle melk. Een pleis
ter op de wonde. Toen de melk op was, 1
zei mijn moeder: 'Laten we maar naar
bed gaan'.
Mijn vader, die de hele tijd erg stil was
geweest riep nu: „Nee, wacht nog even!
Hij zei dat hij nog even weg moest en
dat wij kerstliedjes moesten zingen.
Voor onze verbaasde ogen zette hij een
grote mand vol hout naast de haard en
begon die aan te maken. Ademloos ke
ken we toe. hoe achter doorzichtige mi
ca-ruitjes van de haard oranje vlammen
verschenen. Pas toen de kachel begon
te snorren en warmte begon te geven en
heel de kamer in een oranje gloed zette,
leek de betovering verbroken. We gooi
den onze dekens af en begonnen een
rondedansje te maken, te dollen en te
stoeien. Er was veel hout! Mijn vader
scheen opeens al zijn zuinigheden te
vergeten en bleef maar dikke blokken
hout in de kachel stoppen. Tenslotte
werd het zo warm, dat we gewoon door
de kamer konden lopen zonder het koud
te krijgen! Dat feit op zich was voor ons
al een wonder en gaf een vrij en feeste
lijk gevoel.
Mijn vader had voor dit kerstvuur, bene
den in huis, zijn bureau in stukken ge
zaagd.
Komt allen tezamen
Aan de Vrouwenweg in Zoeterwoude stond het in de jaren twintig
gebouwde, Kruisheren Klooster. Er was een kleine kapel bij waar
de omwonenden de mis konden bijwonen. Het was een gezellige
parochie. De paters en de pastoor waren heel gemoedelijk. De men
sen voelden zich er thuis. Bijzonder was dat door de fraters in oplei
ding Gregoriaans werd gezongen.
Vanwege het uitgaansverbod kon de nachtmis pas om zeven uur
beginnen. Het bleef in die tijd heel lang donker, omdat de zomertijd
was aangehouden en er ook nog eens 40 minuten Duitse tijd was
bij gekomen. Dus was het om zeven uur donker. Kerstmis '44 bete
kende ook geen electriciteit. Enkel wat schaars kaarslicht.
De mensen waren massaal naar de mis gekomen. De kerkgangers
was aangeraden om zelf een stompje kaars of olie-pitje mee te ne
men. Het was een stichtige dienst. Er werd mooi gezongen door de
fraters en ontroerend gepreekt.
Ik vond het een luguber gezicht al die magere mensen met een
lichtje. De kerststal met het Kind en een enkele kaars. Maar je voel
de je één, biddend voor hetzelfde doel had je steun aan elkaar. Na
de mis was er een klein kerstontbijt. Wat de mensen hadden, werd
met elkaar gedeeld. En zo trachtte je er toch nog iets 'gezelligs' van
te maken.
"Pa...Pa...." Ik wordt hier weer
triest van. Onderweg was hun va
der gestorven en die lag onder
papier tussen aardappelen en
suikerbieten op de kar. Bij Bouw
meester aan de Postbrug hadden
we de verlaten kar te pakken. De
aardappelen waren op één zak na
weg en tussen de suikerbieten
zag ik twee voeten.... zonder
schoenen. Die waren zelfs meege
nomen!
"Jij gaat niet naar de kerk," zei
mijn moeder toen ik thuis was. "In
Hillegom is een razzia geweest."
Ook mijn vader ging niet. Hij
bleef in bed. Met licht op tafel van
een sajetdraadje, dat door een
kurkje brandde op wat kampfer-
olie heb ik gebeden. Voor twee
Voorhouters dood op de 's Gra-
vendamseweg door een bom.
Voor twee meisjes en hun dode
vader. Ik vergeet ze nooit méér.
Appels voor
een vet konijn
Het vetmesten van konijnen was iets
dat in veel gezinnen gebeurde. On
danks de voedselschaarste probeer
de men met kerst er nog wat feeste
lijks van te maken. Menig konijn
fleurde het hoofdgerecht van het
kerstmenu op.
Wij hielden twee konijnen. Een
Vlaamse Reus en een Hollandertje,
waarvoor ik regelmatig gras moest
snijden. Mijn vader kon door zijn
werk over droogvoer beschikken. Op
de avond voor kerst werd het ene ko
nijn geslacht en enige dagen later
zou de ander volgen.
Op de ochtend van Eerste Kerstdag
ging ik het overgebleven konijn voe
ren. Bij het hok aangekomen, be
merkte ik dat het konijn was verdwe
nen. In paniek rende ik naar mijn ou
ders, die mij zeiden, nadat zij overal
zonder resultaat hadden gezocht, dat
het beestje was gestolen en dat we
ons daar maar moesten bij neerleg
gen.
Nadat ik met mijn ouders naar de
kerk was geweest, heb ik nog in de
buurt rondgekeken, maar geen ko
nijn. Desondanks liet ik mij het kerst
diner goed smaken. Voor de volgen
de dag had mijn moeder van de orga
nen en de restanten konijn erwten
soep gekookt. Mijn moeder verstond
de kunst, om van het weinige wat er
was nog iets smakelijks te maken.
De diefstal van het konijn zou altijd
een onopgelost raadsel zijn geble
ven, als jaren later mijn vader zich
niet had versproken. De groenteboer-
,een goede kennis van mijn vader,
had geen konijn voor de kerstdagen.
Vader had daarom het konijn geruild
voor een grote hoeveelheid appels.
En van die appels hadden wij appel
moes. Een luxe voor hongerwinter'44.
KIJKEN NAAR DE GRENS
Wat keken ze in deze streek vreemd
op» toen ik het over 'Autobahn' had.
Het enige Duitse woord dat in mijn
vocabulaire was blijven hangen.
Mijn collega's hadden het over de
rijksweg. Het heeft enkele maanden
geduurd voor ik me dat begrip eigen
had gemaakt. Een rijksweg was
voor mij een smallere, snelle weg
binnendoor. Erg gelukkig was ik,
toen ik erachter kwam dat ook hier
autobanen (laten we maar de Ne
derlandse spelling aanhouden) wa
ren. Veel meer dan ik ooit had gezien. Hoe
kwam ik zo dom?
Ik woonde in de grensstreek, in het stadje Zeve
naar om precies te zijn. Daar, waar in de Euro-
loze jaren tijdens de vakanties de radio waar
schuwde voor files bij de grensovergang. Hal
verwege de jaren zestig werd hier de autobaan
Arnhem-Emmerich-Oberhausen net even voor
bij Zevenaar de douane, feestelijk geopend. Dit
betékende een nieuw tijdperk. Duitsland was
nu voor heel Nederland bereikbaar en omge
keerd. Ik weet nog dat we met mijn vader een
stukje over de E36 reden richting Duitsland om
naar de grens te kijken. Heel spannend. Maar
de grens over, nee dat deden we niet.
Duitsland was voor mijn ouders nog besmet ge
bied. Je ging zo kort na de oorlog dat land niet
in. Mijn vader reed om. België, Frankrijk, Italië,
overal kwamen we, als het maar geen Duits
land was. Op dat punt verschilde mijn ópvoe-
ding wezenlijk met die van de kinderen van de
echte grensbewoners; zij die voor en in de oor
log daar ook al woonden. Die kwamen wèl in
Duitsland, spraken goed Duits en kregen zelfs
bij de douaniers in Babberich en Beekbergen
een speciale behandeling, want het stukje nie
mandsland tussen Duitsland en Nederland dat
na de oorlog werd ingesteld, kon niet zonder
pasje worden betreden.
De keren dat ik me in Duitsland waande, was
als we op zondag gingen wandelen in het
Montferland. De Elterberg had een Nederland
se en een Duitse zijde. Hoewel mijn vader de
wandelkaart als geen andere beheerste, kon
het voorkomen dat we een enkele keer toch
SASKIA STOELING A
even een voet op Duitse grond zetteV|
Dan kwamen de verhalen over dflg(
smokkelroutes, die dwars door dflQ
bossen en landerijen liepen. g(
Van Carl Baumgarten en Rolf MüI-q
Ier, twee Duits-Nederlandse jon-je
gens, die bij mij op school zaten,^
wist ik dat er 's nachts varkens uita
Duitsland over de grens werden ge*g
transporteerd om in Nederland tej^
worden geruild tegen boter, kaas en|g
koffie. Daarover praten gaf eerin
spannend gevoel. Mijn ouders lie-n
ten op hun beurt dan ook wat los over de oor-^
log. Ik hing dan aan hun lippen, net zoals mijn j
zoon dat nu bij mij doet. Oorlog blijft iets nia-g
gisch hebben.
Vreemd genoeg ben ik niet anti-Duits. En ei-y
genlijk hebben mijn ouders hun anti-Duitse ge-f,
voelens ook nooit direct onder woorden ge-j,
bracht. Moffen of andere scheldwoorden kwa-Q
men niet uit hun mond. In feite hadden zij een
andere manier gevonden om duidelijk te ma-j
ken dat er iets aan de hand was met die over-
Ik sprak geen Duits en wist niets van Duitse se^
ries, waarover de hele school praatte. Hoewel
je Duitsland 1 met een spijker al helder konjj
krijgen en de Nederlandse zenders lange tijd c
nogal sneeuwerig overkwamen, werd ons ver- v
boden naar 'Duitsland' te kijken. Wij keken
daar pas naar toen Rudi Carrell al met zijn
honderdste show bezig was.
Ik was een buitenbeentje. Duits had voor mij
een tweede taal kunnen zijn, maar was het
niet. Sterker nog: ik sprak tot ik verplicht Duits
op de middelbare school had, geen woord. En
eigenlijk is het met die kennis nooit meer goed
gekomen. Mijn ouders waakten er zelfs voor datl
het Nederlands niet werd doorspekt met aller- j
lei germanismen. Behalve dat woord autobaan
dat is waarschijnlijk toegestaan omdat er in
ons gebied nooit een ander woord voor was ge
weest. Tot op de dag van vandaag weten mijn
ouders ook niet beter, want ze hebben het in
hun routebeschrijvingen nog altijd over auto-