ONZE OPROEP aan lezers om herinneringen aan Kerstmis in de hongerwinter van 1944 op papier te zetten, heeft tot een overweldigend aantal reacties geleid. De hoeveelheid inzendingen was dermate groot, dat wij - he laas - niet alle brieven konden opnemen in deze kerstbijlage. De wèl voor publicatie gekozen herinneringen, behoefden in een aantal gevallen redactionele aanpassing, met name waar het de lengte betrof. Wij zijn alle inzenders erkentelijk voor hun genomen moeite. De kip die boven water komt Lampen aan het front Voor pater Cor en onderduiker Zoom- ers was het een uitdaging om in het roomskatholieke kerkje in Oude We tering een nachtmis te organiseren. De plaatselijke garagehouder werd benaderd en stelde vier accu's be schikbaar. Bij gebruik bleken ze leeg te zijn. Er was nog één gebouw dat over electriciteit beschikte, en dat was het gemaal aan het meer. In de nacht ^oor Kerstnacht togen beide heren daarheen met medewerking van molenaar Cozijn om de accu's opgeladen. En zo werden door het tweetal auto lampen aan het front van het orgel bevestigd, die het altaar in een fel licht zette. En boven het traporgeltje was ook een klein lampje opgehan gen. De nachtmis kon worden ge vierd. De mare verspreidde zich door heel de landstreek. Ver voor tijd, kwamen de mensen van heinde en verre lopend naar de kerk. Hoewel men zich helemaal niet in de nacht op straat mocht bevinden. Het kerkje barstte bijna uit zijn voegen, want niet alleen de banken zaten propvol, maar ook in de paden stonden de mensen schouder aan schouder. Tijdens de preek werd, om stroom te sparen, één lamp gedoofd. De andere scheen recht in het gezicht van de pastoor, die zijn preek daardoor niet anders kon houden dan met stijf ge sloten ogen. Toen de mis was afgelo pen waren ook de accu's leeg. De grote saamhorigheid is ervaren, als een heel klein stukje hemel in de hel. Toen de dag aanbrak lagen de sloten bedekt met 2 cm ijs. Het was het begin van een lange, strenge winter. Hongerwinter in bezet Nederland. Da genlang, nee wekenlang hebben we al geen behoorlijke maaltijd gegeten. Ik ben negen jaar, de jongste thuis. De school is gesloten, er zijn geen kolen meer om het lokaal warm genoeg te sto ken. Het is koud en donker, de dagen lij ken eindeloos en hopeloos. Tegen de kerst zet de vorst pas goed in en het gaat sneeuwen. Niemand praat over de ko mende feestdagen, wat valt er te vieren? Geen kerstmaaltijd dit jaar, geen kerst boom. Mijn oudere broers en zussen logeren bij familieleden. Ze helpen in de huishou ding of werken op het land, dat scheelt weer een mond zegt mijn moeder. Mijn enige kameraadje is m'n hondje, Teddy. Die moet ook maar eten wat de pot schaft. Het arme dier is van een dotje wol veranderd in een mager scharmin kel dat de buurt afstroopt naar voedsel. Op een morgen zie ik Teddy in de tuin lopen met iets groots in zijn bek, dat een rood spoor achterlaat in de sneeuw. Wat kan dat zijn? Zonder mijn jas aan te trek ken hol ik naar buiten. Stokstijf blijf ik staan, zie ik het goed? Dat kan toch niet. „Teddy, Teddy kom dan," roep ik, maar hij verdwijnt schichtig onder de heg. Snel loop ik naar mijn moeder. „Ma, ma Teddy heeft een kip in zijn bek." Terwijl mijn moeder haar handen nog afdroogt aan haar schort komt ze naar buiten. „Kind wat maak je toch een kabaal, en doe je jas toch aan als je naar buiten gaat." „Kijk nou toch, Teddy heeft een kip ge vangen." „Welnee dat kan toch niet, nie mand heeft hier nog kippen, die zijn al lemaal al geslacht, er is toch geen voer meer voor die beesten." „Ja echt waar hoor, kijk maar." Ik trek het heftig tegen spartelend hondje aan z'n nekvel onder de struik vandaan, ep jawel in zijn bek zit een vette, witte kip. Dood. Z'n kop bungelt aan z'n hals, de veren zijn vuil. De hond is net groot genoeg om hem in zijn bek vast te houden. Mijn moeders mond valt open van ver bazing: een kip? Midden in de hon gerwinter? Dat is bijna te mooi om'waar te zijn. „Gauw kind, naar binnen er mee." ze pakt de kip en verstopt hem on der haar schort. Eenmaal in de keuken legt ze de kip op de tafel en gaat zitten. Ze blijft seconden lang naar het dode dier staren. Vragen genoeg, maar geen antwoorden. Dan maar wachten tot va der thuis komt. Die avond wordt er druk gepraat. Mijn vader zegt: „Als je aan de buren gaat vragen van wie die kip is, ben je natuur lijk niet wijs, dan zegt iederéén: van mij." „Tja," mompelt moeder, „wie weet is hij wel van de Duitsers, en als die het te weten komen dan denken ze misschien dat wij hem gepikt hebben, nou dan zwaait er wat." „Zo is dat, zie je wel, het is gewoon de schuld van die hond. Wij kunnen er ook niks aan doen dat ie...." „Dat-ie wat... gepikt is?" Zuchtend staat mijn moeder op, haalt de kip uit de ijskoude bijkeuken en kijkt nog eens naar m'n vader. „Nou, als dat maar goed gaat, want je weet het.." Zwaaiend met het keukenmes zegt ze: „Gestolen goed gedijt niet!" Een uur later vullen heerlijke geuren ons huis. Op het petroleumstel staat een enorme pan soep. Oogjes vet drijven aan de oppervlakte. Ik kan me niet herinne ren ooit zoiets lekkers geroken te heb ben. Wat is het opeens toch gezellig in huis, nu er weer wat te eten is. Toch denk ik ook aan de mensen van wie die kip was... die zullen wel teleurgesteld zijn. 1979 Ik woon nog steeds in hetzelfde dorp, zelfs in dezelfde straat. Ik sta bij de dorpsslager. De man is te gen de zeventig, en gaat het binnenkort wat rustiger aan doen. Wat zal ik nemen slavinken of toch maar gehakt? De slager is ondertussen aan een ver haal begonnen tegen een ander klant, dat doet hij graag onder het werk, ik vang het verhaal op. „Nou en ik schaamde me dood, want ik had die kip al weken in het schuurtje verstopt om hem wat vetter te mesten, en de schoolmeester had nog gezegd, 'sla ger je weet toch wel zeker dat hij niet kan ontsnappen?' Natuurlijk had ik ge zegd, afspraak is afspraak. Ik slacht die kip voor jou en jij zorgt dat ik een zak aardappelen krijg. Elke ochtend en avond gaf ik dat beest te eten." Ik begon iets te vermoeden en met stij gende verbazing luisterde ik mee. „Nou en op een gegeven moment, het was bijna kerst, toen was die kip toch weg! En ik overal zoeken natuurlijk. Ner gens te vinden natuurlijk, en je kon moeilijk in de buurt rond gaan vragen of ze misschien een kip hadden gezien. Ik schaamde me vreselijk, wat moest ik zeggen tegen die man? En bovendien, hoe kon ik het goedmaken, ik had zelf ook niks." „Nou, en hoe is het afgelopen?", vraagt de klant. „Ik heb hem maar wat van m'n laatste worst gegeven, dat was eigenlijk niks, van die oorlogsworst. Ik had niets an ders. Nou dat was me een toestand hoor." „En weet je wat nou het gekke is? We zijn er nooit achter gekomen hoe dat pre cies zat, wat er nou eigenlijk met die kip is gebeurd." Ik schiet in de lach en zeg met een blos: „Nou slager, hij heeft heerlijk gesmaakt hoor," en ik doe het hele verhaal uit de doeken. Iedereen lacht mee als de slager zegt: „Wat denk je daar van, een kip die na zoveel jaren weer boven wüter komt!" De Duitser die niet schoot Vlees voor de K.A.B. Als jochie woonde ik met mijn ouders en twee zusjes op de Oude Singel in Lei den, recht tegenover de Leidse Schouw burg. Met een groepje vrienden bestre ken wij het territorium: Beestenmarkt, omgeven door de Maresingel, Molen de Valk, Oude Singel en aansluitend de Mare. Tijdens de hongerwinter merkte ik al gauw dat mijn kornuiten bang waren voor de Duitsers. Door de honger gedre ven, veranderde ik zelf in een tijger, een tijger die zijn territorium bewaakt. Op een dag kwam een Duitse legerwa gen voorbij rijden. Eén met twee paar den ervoor. Eigenlijk een soort huifkar met een rond zeil. Tegen de Kerst, zo dacht ik, valt daar wel iets uit te halen. Nu nog het juiste moment afwachten om aan te vallen. Waar zou ik dat doen? Niet in de binnenstad, want het was al meer malen voorgekomen dat, wanneer de één iets had gestolen, hij op zijn beurt door een ander werd bestolen. Dus volg de ik rustig de wagen. Hij ging de goede kant uit: eerst richting station ert vervol gens de Rijnsburgerweg op. Bij de spoorwegovergang, die toen nog door spoorbomen was beveiligd, zag ik mijn kans schoon. We waren de over gang gepasseerd en als een tijger be sprong ik de wagen. Maar wat ik ook probeerde, het lukte me niet om erin te komen. Bengelend aan de achterkant, deed ik opnieuw een poging. Met veel moeite slaagde ik erin het zeil te openen en ik graaide. We waren inmiddels het standbeeld van Boerhaave genaderd. Een groot pak had ik in handen. Nog maar net hadden mijn voeten de grond bereikt toen ik twee schoten hoorde. Als versteend stond ik daar. Een Duitse mili tair liep op mij af. Hij bleek te hebben geschoten. Verstijfd van angst, maar tegelijkertijd met een onbegrijpelijke kalmte overhan digde ik hem het gestolen pak. En toen gebeurde het: ik kon mijn zenuwen niet langer bedwingen. Ik schreeuwde: 'hon ger, honger'. We hadden elkaar begre pen. Op het moment dat hij het gestolen pak aanvaardde, leek er iets te ontstaan tussen mij en hem. Ik waagde het me om te draaien, mijn rug naar hem toe te ke ren. Zo liep ik bij hem vandaan naar de overkant, waar nu nog de oude ingang is van het Academisch Ziekenhuis. Ik vervolgde mijn weg naar de binnenstad. Er kwamen mensen tevoorschijn, die zich in de omgeving hadden verscholen. Iets verderop zag ik een oude vrouw, die mij naderde. Ze zei iets wat ik nooit meer zou vergeten: „Knul toch! Hij had je wel dood kunnen schieten!" Ze was in pa niek, zoals iedereen in die oorlogsda gen, vanwege het geweld dat zo be angstigend dichtbij was. Vanaf dat mo ment kan ik me niets meer herinneren. Thuis heb ik er niets over verteld. Dit was mijn belevenis en tegelijkertijd mijn geheim, dat ik niet met mijn ouders en zusjes wilde delen. Inmiddels is het alweer een halve eeuw geleden. Ik ben ik tot de ontdekking ge- korhen dat die Duitse militair niet één van de gemeenste is geweest. Nooit, o nooit zal ik die Kerstdagen vergeten. Tien jaar was ik toen de oorlog uitbrak, we hadden een groot gezin. Wat honger is, hebben wij ge weten. Vader werkte bij Homan in de bollenschuur. Tulpenbollen hebben ons in leven gehouden. Vreselijk als ik er nog aan denk! Maar op die Kerstmis '44 terug te ko men. Eerst gingen we naar de nacht mis en daar werd gepreekt over vre de en dat alles goed zal komen. Mooi niet. Toen de pastoor vertelde dat er zoveel stille arme waren in die grote huizen in dat mooie Oegstgeest. Daar werd je ook niet vrolijk van. Hoe het tot stand gekomen is weet ik niet, maar ik moest een pakje vlees naar Rijnsburg brengen. Lopend, geen goeie schoenen aan mijn voeten. Le den van de Katholieke Arbeiders Bond (K.A.B.) kregen een pakje vlees. Sinds die tijd heb ik het altijd moei lijk met kerst en roep ook nooit: heer lijk de kerstdagen komen er aan. HANDICAP Lauwe reacties op dagboek Kerstmis 1944. Mijn eerste gedachten waren natuurlijk gebrek aan voedsel, maar echt honger hadden wij pas in 1945. Verder zijn we met Kerstmis met ons gezin naar de nachtmis geweest en moeder zal wel iets hebben bewaard of gespaard voor een feestelijk ontbijt. Mijn herinneringen werden dieper, toen ik een paar weken geleden naar Leiden ging om op de Haarlemmerstraat een nieuwe lamp te kopen voor meer licht in deze duistere dagen. Bij nummer 46, mijn geboortehuis, blijf ik altijd even staan. Ik zag de winkel weer voor mij. De schoenwinkel met, eind 1944, praktisch alleen lege schoenendozen. Het grote bord waarop geschreven stond: 'Laat hier Uw schoenen repareeren' (ouderwetse spelling). Achter de winkel was de kamer. De kamer was groot ge weest, maar vader had er een kantoortje in gebouwd, zodat er een L-vorm over bleef. Met het potkacheltje kon die klei ne ruimte nog een beetje warm worden gestookt. In het midden stond een fiets op standaard, waar ieder kind een uur op moest trappen om via twee koplam pen wat licht te hebben. Gelukkig had den we een groot gezin. Op de houten wand van het kantoortje hing een grote landkaart met vlaggetjes die de plekken aangaven waar de ge vechtshandelingen plaatshadden. Ik hield die bij en dat betekende in die da gen, door het Ardennen-offensief van de Duitsers, het terugzetten van de vlagge tjes. Ik liep verder door naar wat wij vroeger de '2e Haarlemmerstraat' noemden en dacht aan het oorlogsdagboek dat ik als veertien-jarige had bijgehouden. Van Dolle Dinsdag tot de Bevrijding. Op ongelooflijk slecht papier geschre ven en lang na de oorlog zorgvuldig uit elkaar gehaald. De bladzijden tussen vloeipapier bewaard. Toen mijn kinde ren groot genoeg waren, heb ik ze de boeken laten lezen, maar ik herinner me dat ik wat teleurgesteld was in hun wat lauwe reacties. Toch maar weer eens te voorschijn halen en kijken wat ik met Kerstmis 1944 heb genoteerd. Vreemd, iets heel anders dan ik verwacht had. Ik las: 'Ik ben vanmorgen naar Voorhout wezen lopen. Oom Jan had een goede bui. We kunnen woensdag grote bonen en worte len halen. Misschien krijgen we meer dan vorige keer. Als je je zielig houdt krijg je nog het meest.' 'Een blijde boodschap. Het is bekend ge worden dat Himmler morgen een droeve boodschap aan het Duitse Volk zal bren gen. Wat zal het zijn? Hoogstwaarschijn lijk het bericht dat Hitier dood is. Het is echt waar, is dat geen Goed Nieuws?' 'Jeanne is wezen eten in de Stadsgehoor zaal. Ze had het heel goed. Stamppot met gehakt, pap en een appel. Jammer dat het alleen voor de kinderen van de Lagere Scholen was.' 'Het menu van de Centrale Keuken voor de volgende week is: 5 cjagen soep en 2 dagen stamppot.' Nu begrijp ik waarom mijn kinderen het dagboek niet zo interessant vonden. Er kwamen steeds maar twee onderwerpen aan bod: - Hoe kom je aan eten en aan hout om de kachel te stoken - Hoe staat het met de oorlog en wan neer zal die afgelopen zijn. Zelfs met Kerstmis 1944 was dat zo! De één had een hazelip, de ander een klompvoet en ik, ik had de hon gerwinter niet1 meegemaakt. Zo overzichtelijk zat de wereld voor een vijfjarige in elkaar. Zonder hon gerwinter viel te leven, zolang ik tenminste niet in aanraking kwam met andijvie, asperges, boerenkool, bloemkool, broccoli, postelein, prei, rodekool, spinazie, spitskool, wortel tjes, spruitjes, witlof en zuurkool. Verwend, luidde de diagnose van mijn drie zusjes, maar zelf wist ik wel beter. En ik kreeg het. halverwe ge de jaren zestig, ook bevestigd door iedereen van boven de dertig: je kon wel zien dat ik de hongerwinter niet had meegemaakt. De hongerwinter was voor mij de tijd dat je zo veel moeite moest doen om je kostje bijeen te scharrelen, dat de smaak er niet meer toe deed. M'n opa liep vrijwel wekelijks van Katwijk naar de boerenbedrijven in de Wieringermeer. Te gen de tijd dat hij er was zei hij geen 'nee' te gen een bord groenten van de volle grond, zo veel begreep ik er ook nog wel van. Die hongertochten warén omgeven met roman tiek. Geef Robin Hood twee versleten heupen, een liesbreuk en een slecht zittend ondergebit, en het was sprekend m'n opa zaliger. Zijn vaar digheid met pijl en boog liet te wensen over, maar laat dat nou maar eens wegvallen tegen het gegeven dat hij eigenhandig twaalf kinde ren verwekte. Ben je daar nog. Robin? Opa stal van de rijken en gaf aan de armen. Wat de EG- commissaris voor landbouw de komende perio de nog met de agrariërs voor mag hebben, het is niets vergeleken met de schade die de oude baas in zijn eentje onder de boerenstand aan richtte. Eten moest je ruilen voor gouden sieraden, kle ding of kolen. Wie daar niet (meer) over be DICK VAN DER PLAS schikte, verzon een list. Het kinder fietsje dat opa van het ene boerener wegnam, wisselde hij op het andere in tegen zakken met bruine bonen Hij was in staat om een hardvochtig ge agrariër een mud aardappelen ai te troggelen door hem het onder^ goed aan te bieden dat hij eersl achter diens eigen boerderij van d« waslijn had gehaald. Waar er twee ruilen, moet er één huilen, is hel spreekwoord dat me nog altijd als eerste te binnen schiet. Dat beeld van de Wieringermeer als Sherwood Forest vervaagde bij het lezen van 'Reis door de nacht', het oorlogsverhaal van Anne de Vries dat mijn generatie meer over de oorlog bijbracht dan het complete oeuvre van dr. Loe de Jong. De hongerwinter werd een sy' noniem voor het beeld van uitgemergelde men sen, uitputtende voettochten, gammele karre tjes met bonen en spek, een grimmige land wacht, hongerprostitutie, de bloembollensoep uit gaarkeukens, houtsprokkelen, kinderen mei honger- oedeem en vooral van 22.000 doden ir bordkartonnen lijkkisten. Mijn natuurlijke afkeer van alles wat niet ge frituurd is, nam er gaandeweg wat door af. II eet inmiddels andijvie, maar dan alleen rauw verwerkt in stamppot met spekjes. Van de ge wraakte koolsoorten lust ik boerenkool (me worst en veel jus) en rodekool (als ovenschote met gehakt). Spinazie is geen probleem meer evenals - sinds vorig jaar - broccoli. Aan de res van het traumatische rijtje uit mijn jeugd ben il nog niet toe. Je kan er nog zoveel van weten van die hongerwinter, maar als je hem nie hebt meegemaakt kom je er nooit helemaa overheen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1994 | | pagina 34