'Het is lachen en huilen tegelijk' a ER M De vraag Waarom? ZATERDAG 17 DECEMBER 1994 D E N K W J Z E R ikinj lOOg e. IV ïijk De ziekte van Alzheimer. Een slopend proces „Hoeveel mensen ken je die altijd maar bezig zijn, altijd maar werken? Die niet kunnen terugschakelen? Ze kun nen dat niet, want ze hebben hun dagelijkse bezigheden nodig om hun aandacht af te leiden, om het leven te re duceren tot alledaagse beslommeringen. En dat doen ze om er maar niet aan te hoeven worden herinnerd hoe on zeker ze in wezen zijn, onzeker over waarom ze leven." Dit fragment, afkomstig uit de roman The Celestine Prophe cy (De Hemelse Profetie) van de psychotherapeut James Redfïeld die de Verenigde Staten stor menderhand aan het veroveren is, legt de vinger op een kwetsba re plek van onze tijd. Eeuwen lang hebben mensen in alle uit hoeken van de aarde zich de vraag gesteld 'Wat zit er achter het leven op deze planeet?'. Hun antwoord is veelal geweest dat er een Goddelijk ontwerp aan ten grondslag moet liggen, en dat ie der mens persoonlijk het leven is geschonken als mogelijkheid om de voor hem of haar beschikbare plaats in dat ontwerp te vinden. Maar dat 'vinden' is bepaald geen gemakkelijke opgave, en daarom voorzag het ontwerp er ook in dat de mens bij het zoe ken naar zijn persoonlijke heil of verlossing op hulp kon rekenen. Die hulp kwam van daartoe spe ciaal uitverkoren geestelijke gid sen, wier taak het was door mid del van instructies en voorbeeld gedrag te verhinderen dat de ge wone mens van de juiste weg af geraakte. De angst om te dwalen, om buiten de Goddelijke boot te vallen was voor onze voorouders zo reëel, dat de dreiging met eeu wige verdoemenis of excommu nicatie (wat letterlijk zoiets bete kent als: buiten de Goddelijke ge meenschap vallen) in geval van het niet opvolgen van de aanwij zingen of instructies van de gees telijke leidsmannen, vaak vol doende was om het paniekzweet te doen uitbreken en weer snel in het gareel te gaan lopen. Maar dan begint, zo'n vier tot vijf eeuwen geleden, het ge loof in het idee van het Goddelijk ontwerp langzaam in haar voe gen te kraken. De redenen daar voor zijn uiteenlopend. Het wordt steeds zichtbaarder dat de geestelijke gidsen zich zelf niet aan hun eigen instructies hou den, waardoor ook de geloof waardigheid van hun instructies aan anderen ondermijnd wordt. Het wordt ook steeds duidelijker dat vele van de verhalen die ze vertellen over waarom bepaalde gebeurtenissen optreden of hoe de natuur in elkaar zit, ramme len. Dat blijkt bijvoorbeeld als met Galileo Galilei en andere weten schappers van het eerste uur, de aarde uit het middelpunt van de wereld verdwijnt en verhuist naar een verre, onbetekenende uithoek van het heelal. Daarmee wordt ook de positie van de mens als het voornaamste schepsel in het Goddelijk ont werp onzeker. Want hoe valt nog langer hard te maken dat een verzameling sterfelijke, en in veel opzichten dierlijke wezens met een aapachtige afstamming op een onbeduidende planeet in een minstens zo onbeduidende uithoek de kroon op Gods schep ping zouden zijn? Ook het bestaan van de schep per zelf wordt onzeker, want hoe ver de mens ook met tele scopen en radioschotels in het heelal doordringt, nergens ont waart hij ook zelfs maar de schim van een God. In de loop van dit proces van geleidelijk verlies van Goddelijke of spirituele zekerheid, worstelt zich in de geest van de mens langzaam een, in de meest letter lijke zin van het woord, ontzet tend denkbeeld naar de opper vlakte: het denkbeeld dat hij he lemaal alleen is in een Godverla ten universum. Impliciet in dat denkbeeld is de veronderstelling dat er waarschijnlijk helemaal geen alomvattend plan of ont werp is, en ook dat er geen enke le zekerheid is op een voortzet ting, op een spirituele wijze, van leven na de dood. Het kan zelfs niet meer langer worden uitge sloten dat het menselijk leven slechts 'een tamelijk bloederige kortstondige evolutionaire grap' is, zoals Ernest Becker het in zijn boek De ontkenning van de Dood zegt. Kortom, in de menselijke geest breekt het besef door dat de eni ge zekerheid waarop hij rekenen kan, de enige veiligheid waarach ter hij zich koesteren kan, de ze kerheid en de veiligheid zijn die hij zichzelf schept. Het is dat besef dat gelijk ook het startsein voor de mens vormt om zich op werk te storten, om de wereld, de natuur zo te be werken, zo te veranderen, zo te manipuleren dat ze hem zo veel mogelijk zekerheid, comfort (een veelzeggend woord omdat het oorspronkelijk 'troost' betekent) en zo lang mogelijk leven biedt. Als er geen leven na de dood is, dan moet het zo veel mogelijk nu gerekt worden. Wat meer dan iets anders in de afgelopen honderd jaar, en vooral in de laatste decennia van deze twintigste eeuw, het mense lijk leven op aarde typeert, is het verlies van het gevoel van spiri tuele zekerheid. En ook de po ging deze te vervangen door het zo veel mogelijk creëeren van economische, materiële of socia le zekerheid. Het opbouwen van zo veel mogelijk welvaart, het op een zo comfortabele manier zo lang mogelijk overleven, het zo veel mogelijk bezig kunnen zijn en beziggehouden of vermaakt worden, groeit uit tot voldoende invulling van, tot voldoende zin geving voor het leven. Vragen als waarom en waarvoor we hier ei genlijk zijn, waarvoor we ons ge slacht, ons ras, de menselijke soort en onze eigen persoon zo lang mogelijk willen doen voort bestaan, verdwijnen langzaam naar de achtergrond en worden vervolgens helemaal verdrongen. Maar het opmerkelijke, en mijns inziens bemoedigende, in dit millennium dat op zijn einde loopt, is dat steeds meer mensen wakker lijken te worden en zich deze vragen weer beginnen te stellen. In een gesprek met een aantal oudere Japanse collega's dat ik enige maanden geleden tijdens een bezoek aan Tokyo voerde, liet de oudste deelnemer aan het gesprek (een vroegere Ja panse minister van gezondheid en emeritus-hoogleraar in de medische ethiek), zich het vol gende ontvallen. „Voor mij", zei hij, „is een langer leven niet al leen maar een langere gelegen heid om te genieten of je uit te leven. Hoe arrogant het mis schien ook klinkt: ouder worden is voor mij vooral een kans om wijzer, om rijper te worden. Me bezig te kunnen houden met vra gen waar ik vroeger al werkend niet aan toe kwam omdat ze niet nuttig zijn, omdat er geen ander antwoord op te geven is dan ver wondering. Verwondering over dat ik hier was, over waarom ik hier was, over waarom ik tiental len jaren als een bezetene ge werkt heb. Was dat misschien een noodzakelijk stadium, nood zakelijk om te ontdekken wat ik kon, waar ik allemaal toe in staat was, op welke vragen ik zelf wel antwoorden kon verzinnen, wel ke zekerheden ik mezelf kon ver schaffen? En zo vervolgens te kunnen gaan zien wat ik niet kan, waar toe ik niet in staat ben, op welke vragen ik geen ant woorden heb?". Hier hield hij even stil, zuchtte diep alsof hij iets diep van binnen op moest halen en zei toen: „Ik was 52 toen ik na een periode van ontzettend hard werken in een diepe depressie dook. Opeens begon ik me vra gen te stellen over de zin van al les waar ik mee bezig was: mijn werk, mijn succes, mijn leven, hèt leven. Een diepgrijpend ge voel van waardeloosheid, van twijfel nam bezit van me. Ik ging naar een dokter die me voor ziek verklaarde en pillen voorschreef. Evenals de dokter geloofde ook ik in die tijd dat ik ziek was en mijn zinloosheidsgedachten, mijn voortdurend vragen naar waar om, symptomen van de ziekte waren. Na zes maanden was ik weer de oude en harder aan het werk dan ooit te voren. Nog zes maanden later was ik minister. Als ik nu terugkijk, wordt me duidelijk dat ik helemaal niet ziek was, dat mijn lichaam en geest terecht aan de noodrem trokken omdat ik het niet uit me zelf deed, me existentiële vragen opdrongen als What the hell are you doing?, 'waar ben je op weg naar toe?', en 'waarvoor'? En als ik al ziek was, dan was ik even zeer ziek toen ik als een bezetene aan het werk was, als toen ik in de depressie schoot. Wat voor mij geldt, geldt hoop ik voor heel Japan, voor heel de hooggeïn- dustrialiseerde wereld. Het wordt langzamerhand hoog tijd om te rug te schakelen en het met el kaar eens te gaan hebben over de vraag 'Waarom?' RENE DIEKSTRA hoogleraar klinische en gezondheidspsychologie In Nederland zijn ongeveer 15.000 'jong dementerendenmensen tussen de 45 en 65 jaar die langzaam geestelijk aftakelen. Genezing is niet mogelijk. De ziekte is vooral een hel voor de naasten: partners en kinderen. Daarover kunnen Arina en Jan meepraten. „Het efgste is dat ik mijn man kwijt ben. En ik kan niet eens rouwen, want hij leeft nog. Arina woont in Alphen aan den Rijn. Met haar 59-jarige man en- haar jongste zoon. Haar wereld stortte in toen bij haar echtgennoot diagnose Alzheimer werd gesteld, twee jaar geleden. Haar man had de sluipende ziekte al langer, maar de aandoening werd niet herkend. De ziekte van AJzheimer is een aantasting van het hersenweefsel. De oorzaak is nog on bekend. Een van de kenmerken is de traag heid van het ziekteverloop. De eerste symp tomen, vergeetachtigheid en concentratie stoornissen, zijn bovendien zó algemeen dat vaak niet onmiddellijk aan dementie wordt gedacht. Zeker niet als het nog om jonge mensen gaat. Dementie is immers nog steeds een 'ouderdomsziekte'. „Ik dacht dat mijn man overspannen was", vertelt Arina. „Het begon een paar jaar gele den met allerlei kleine signalen. Mijn man was penningmeester van een club. Iemand moest 55 gulden betalen en overhandigde mijn man 105 gulden. Maar mijn man be greep toen niet dat hij een briefje van 50 gul den moest teruggeven. Hij kwam er niet uit. Op vakantie was hij ineens vergeetachtig. Hij had een drukke baan, dus ik dacht: hij is overspannen. Voor zijn werk zat hij veel op de weg. Op een gegeven moment wist hij bij Eindhoven niet meer waar hij was. Drie jaar geleden kon hij ineens niet meer klaverjassen. Vanaf dat moment was hij ook niet meer in staat om te werken. Op een ge geven moment zijn we naar een psycholoog gegaan. Die dacht aan een geheugenstoornis. Er is een hersenfilm gemaakt - twee jaar gele den - maar daar was niets op te zien. De psy choloog kwam ook niet verder en verwees mijn man uiteindelijk naar het Academisch Ziekenhuis Leiden. Een grote neurologische test wees uit dat het helemaal mis was. Mijn man had nog maar een Intelligentie-Quotiënt van 75. In het AZL is mij toen verteld dat mijn man aan de ziekte van Alzheimer leed. Die diagnose had al langer als een zwaard boven mijn hoofd gehangen. Ik wist het eigenlijk til. Maar toen ik het definitief te horen kreeg, stortte mijn wereld in." Symptomen De eerste symptomen van de ziekte van Al zheimer en de verwante ziekte van Piek zijn gedragsstoornissen en stemmingswisselin gen. Als het om relatief jonge mensen gaat, worden oorzaken van problemen in het gezin en het werk vaak gezocht in overspannen heid of stress. Maar stress is geen oorzaak van dementie, het is een gevolg. Bijkomend probleem is dat Alzheimer-patiënten zelf geen klachten aan geven. Hun ziekte-inzicht is beperkt. Ook zij denken in eerste instantie aan psychische factoren. Maar het dementeringsproces schrijdt voort en is ongeneeslijk. En met het vorderen van de ziekte wordt de belasting voor het gezin groter. Daarover kunnen Arina en Jan meepraten. Jan (Hagenaar; 54 jaar) ontdekte tien jaar ge leden dat er iets mis ging met zijn vrouw, toen 48 jaar. „Het was niet meer schoon in huis en mijn pakken gingen niet meer naar de stomerij. Ik begon briefjes voor haar neer te leggen maar dat werkte niet. Toen is ze on derzocht in het ziekenhuis en al vrij snel werd de diagnose Alzheimer gesteld. Ik wist niet goed wat me boven het hoofd hing. Ik had een drukke baan en al snel moest ik het huishouden overnemen. Dat was geen gerin ge opgave." Jan kreeg zelf ook problemen: moeilijkhe den op zijn werk. Hij raakte overspannen en verloor zijn baan. Uiteindelijk kon hij bij een andere baas aan de slag maar de zorg voor zijn vrouw vergde steeds meer energie, zowel lichamelijk als geestelijk. „Ik heb een jaar thuis gezeten en voor mijn vrouw gezorgd. Ze ging erg snel achteruit in die tijd. Uitein delijk was opname in een verpleeghuis deze zomer onvermijdelijk. Ze kon niks meer: zich niet wassen, aankleden, niet eten, niets. Ze zat alleen maar. Op een nacht stond ze ineens in de tuin, dat soort dingen. Dan draai je alle deuren op slot. Ik was enorm gespannen: de vrouw waar ik zoveel van houd zó te zien aftakelen... Op een ochtend kreeg ik een niet te stelpen bloedneus; dat kwam door de spanning. De thuishulp die 's morgens aanwezig was, zei dat het niet langer zo kon doorgaan. Mijn vrouw is toen naar het verpleeghuis gebracht. Ik vind het verschrikkelijk. Ik ga haar twee keer per dag bezoeken en voel me machte loos als ik het gevoel heb dat ze niet goed voor haar zorgen. Jan vond het het ergste dat hij niet meer met zijn vrouw kon communiceren, de part ner met wie hij 25 jaar lief en leed had ge deeld. „Praten doet ze de laatse vier jaar niet meer. Af en toe een woordje, dat is alles. En dat is moordend, een afgrijselijk iets: niet meer kunnen praten. In die periode hebben we ook een kleinzoon gekregen. Maar dat heeft mijn vrouw natuurlijk niet bewust mee gemaakt. En dat was heel moeilijk voor onze dochter." De Hagenaar heeft alles gedaan voor zijn vrouw wat menselijkerwijs in zijn vermogen lag. „Ik wilde dat tegen mezelf kunnen zeg gen: dat ik alles had geprobeerd. Ik ben naar artsen gegaan, heb zelfs alternatieve genezers bezocht. Begin dit jaar ben ik met mijn vrouw naar Lourdes geweest; ik ben katho liek. Lourdes, dat was heel emotioneel. Mijn dochter had me bovendien een brief geschre ven waarin ze eindelijk kwijt kon wat ze nooit had kunnen zeggen: hoe moeilijk ze het heeft gehad met de ziekte van haar moeder. En dat heeft me zó goed gedaan, dat was iets bijzon ders." Arina's echtgenoot woont nog thuis. En dat is zwaar, erg zwaar, zo blijkt uit haar relaas. Zelf heeft ze hulp van een Riagg; ze praat met een psycholoog. Maar verder moet ze alles zelf doen, alles opvangen, alles alleen verwer ken. Want een partner, een steun en toever laat heeft ze immers niet meer. „Elke dag verleg ik mijn grenzen, en elke dag opnieuw moet ik dat accepteren. Mijn man loopt me overal achterna: in de keuken, in de hal, bij het tandenpoetsen... Dan staat hij opeens achter me. Hij volgt me als een schaduw. Het is net een grote spin die op je rug zit." Arina's echtgenoot heeft tijdens zijn ziekte een periode gehad van depressiviteit. „Hij had vreselijke huilbuien en dat was erg moei lijk. Daarvoor kreeg hij medicijnen. Die de pressies zijn nu verdwenen, gelukkig. Mijn man praat nog wel maar hij zegt honderd keer hetzelfde. Gek word ik daar van. Maar gelukkig kan hij nog veel zelf. Hij trekt de kle ren aan die ik voor hem klaarleg, gaat zelf nog onder de douche. Of hij zich met zeep wast, dat weet ik niet. Maar ik ben blij dat ik hem nog niet hoef te wassen, dat lijkt me zo mensonterend. Humor is mijn redding. Je kan soms maar beter lachen; boos worden heeft weinig zin en ik heb er de energie niet voor. Zo ver scheen hij onlangs met een schoen en een slof aan zijn voeten. En toen kon ik mijn la chen niet meer houden. Gelukkig vond hij dat zelf ook wel grappig. Maar meestal is het lachen en huilen tegelijk." Vaak alleen Arina's man is vaak alleen in huis als zij werkt, maar dat levert nog geen problemen op. „Mijn jongste zoon woont ook nog thuis. Voor de kinderen is het vreselijk wat er met hun vader gebeurt; dat zij niet meer met hem kunnen praten. Zelf ben ik blij dat ik mijn werk nog heb; drie dagen in de week in een schoenenwinkel. Dat wil ik niet opgeven - het enige moment voor mezelf. Even zonder die schaduw die je in huis steeds achtervolgt. Zo lijkt het me ook fijn als hij een paar dagdelen in de week naar het verpleeghuis zou gaan. Maar dat zit er nog niet in. Hij wil niet. Aparte voorzieningen voor 'jong-demente- renden' zijn er nauwelijks: alleen in Assen is een verpleeghuis met een speciale afdeling voor deze groep zieken. Andere verpleeghui zen hebben soms vormen van dagopvang voor jong-dementerenden. Maar meestal zit ten deze patiënten in verpleeghuizen tussen mensen die een stuk ouder zijn dan zijzelf. Voor de naaste omgeving, vrienden en kennissen, is het vaak moeilijk te bevatten wat een partner van een dementerende door maakt. Dat betekent dat mensen als Arina en Jan nog eens extra in een isolement komen. Jan: „Je leert wel wie je echte vrienden zijn." Arina ervaart het als hinderlijk dat haar man soms nog heel goed overkomt. „Dan kan hij buiten op straat ineens een bekende hartelijk begroeten. Vervolgens zegt hij tegen mij dat hij zich absoluut niet weet te herinneren wie hij de hand heeft geschud. Maar de desbe treffende krijgt de indruk dat er weinig met mijn man aan de hand is." Lotgenoten Ook vanwege dat onbegrip zijn de gespreks groepen van de Alzheimerstichting een uit komst. Praten met lotgenoten, is het voor naamste oogmerk van deze bijeenkomsten. Sinds 1989 bestaan deze gespreksgroepen, her en der in het land. Ze worden meestal ge houden in een verpleeghuis of een Riagg - zoals in Leiden - en worden geleid door een psycholoog. Het belangrijkste is de steun die de 'part ners' van elkaar ondervinden door het uit wisselen van ervaringen en emoties. Ook worden nuttige tips uitgewisseld over het ziekteproces, de begeleiding en verzorging, de financiën. De psychologe, I. Smoor, van de Alzheimerstichting leidt een aantal ge spreksgroepen. „De behoefte aan lotgenotencontact is heel groot bij deze mensen. Het grootste pro bleem is vaak hun toekomstbeleving: het idee met iemand te moeten leven die com pleet van je afhankelijk is. In het geval van Arina: ze verliest haar minnaar, de vader van haar kinderen, haar reisgenoot. In feite wordt ze weduwe bij leven. Die omschakeling van liefdesrelaties naar zorgrelatie, dat rouwpro ces proberen we te begeleiden." Jan heeft deelgenomen aan een gespreks groep in Leiden en dat beviel hem goed. „Na acht keer is het vöorbij. Maar als er een nieu we groep zou zijn, zou ik zo weer meedoen. Je geeft elkaar tips en steun." Voor Arina geldt hetzelfde. „Er is veel herkenning, er zijn veel overeenkomsten. Het is prettig om daar over te praten. Thuis ben je ook maar al leen." „Wat ik het zwaarst vind? Dat ik hem kwijt ben! Dat ik geen partner meer heb. het is een soort rouwproces dat je niet kunt afmaken. Die arm om je heen, die mis je. Mijn man wil geen lichamelijk contact met me." Jan: „ik zeg altijd maar: ik ben getrouwd in voor- en rampspoed. Mijn vrouw heeft zoveel voor mij betekend... Het zou daarom nooit in me opkomen haar te verlaten." Arina: „Ik verbaas me wel eens over mezelf, dat ik het allemaal nog red. Je mag er zelf niet aan on derdoor gaan, anders zijn er twéé slachtof fers." Om redenen van privacy zijn volledige na men niet gebruikt. De Alzheimertelefoon van de Alzheimer stichting in Bunnik is dag en nacht bereik baar: 05129 -1202. Voor praktische vragen, of bij behoefte aan een luisterend oor. izheimer'. Een ziekte die grote aandacht vraagt, en een zware belasting is voor de omgeving van de dementerende.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1994 | | pagina 39