c 'De onrust is mijn motor geworden' ZATERDAG 10 DECEMBER 1994 Remco Campert: „In e i moet je de dode stukken aandurven. En dat kan ik niet. Uitgeverij De Bezige Bij bestaat binnenkort vijftig jaar. Een van de schrijvers die deze uitgeverij gestadig door de literatuur hebben laten rondzoemen, is Remco Campert:Toen ik in 1951 door Bert Schierbeek met mijn tweede bundel bij de Bezige Bij kwam, waren de directeuren nog steeds de bevrijding aan het vieren. En wij ook. Dat hebben we tot diep in de jaren vijftig volgehouden. EOTOGPD.CEESZOm amen met De Bezige Bij-directeur a Albert Voster heeft Remco Campert de avond tevoren bij de KRO uit de doeken gedaan wat er tijdens het jubileum van zijn uitgeverij allemaal gaat gebeuren.. Hij heeft er een flesje wijn aan overgehou den. Een flesje KRO-wijn. Dat moet het pra ten toch makkelijker maken, zou je zo den ken. Maar Campert is geen man die de ene anekdote na de andere uit zijn mouw schudt. Hij zit vol verhalen en de bijzondere waarne mingen die hij in het Amsterdamse doet zijn legio, maar ze blijven in de schatkamer van zijn hoofd. Hij bewaart ze voor zijn boeken. Lees er zijn laatste verzamelbundel Vele kleintjes maar op na. Neem bijvoorbeeld dat verhaal over de verzamelwoede. Eerst verza melt hij postzegels, dan sigarebandjes, maar nu, zo constateert hij mismoedig, verzamelt hij alleen nog verjaardagen. Campert is een van de eerste auteurs waar mee De Bezige Bij na de oorlog een 'nieuwe' weg insloeg. Met mensen als Claus, Schier beek, Wolkers en Mulisch vormde hij de Ne derlandse avant-garde. Kan hij zich dat eer ste contact met De Bij nog herinneren? Campert: „Het eerste echte contact is ont staan door Bert Schierbeek, die me toen naar De Bij heeft meegetroond. Dat viel eigenlijk meteen goed. Ik ben toen met Geert Lubber huizen en Wim Schouten gaan eten bij Bode ga Keijzer. Daar zou het contract voor mijn bundel worden ondertekend. Heel gezellig. Er was geen moment van onwennigheid. Ik vond het op een of andere manier ook heel vanzelfsprekend dat ik werd uitgegeven. Maar toch zat ik daar ook wel met een bon zend hart. Ik dacht: nu ben ik dus officieel dichter en dat zal mijn hele leven wel zo doorgaan. Rijkdom verwachtte ik niet. Ik vroeg me wel af: hoe ga ik als dichter geld verdienen? In die tijd schreef ik al verhaaltjes en die verkocht ik dan ook wel. Aan Mandril, aan de Groene, aan wie ze maar wilde heb ben. Mijn vriendin had wat geld van haar ou ders, maar het was echt tobben in die tijd. Meermalen heb ik mijn schrijfmachine naar de bank van lening moeten brengen. Ik moet ineens denken aan dat boek van Charles Jackson, The lost weekend. Dat hij op lom Kippoer met zijn schrijfmachine langs die Joodse pandjesbazen gaat. En dat ze dan al lemaal dicht zijn. Gelukkig ben ik er altijd in geslaagd mijn schrijfmachine terug te krij gen." 'Een aangename schok' „Maar goed, ineens ontdekte ik dat ik bij De Bij wel eens een voorschotje kon lospeuteren. Daar zag ik nou echt tegenop. Met lege han den naar de uitgeverij en dan geld vragen. Een soort bedelpartij. Maar Geert Lubberhui zen was nooit moeilijk in die dingen. Hij keek je wel een beetje bestraffend aan, maar kwam altijd wel over de brug. Ik neem nu nooit meer voorschotten. Daarmee heb je al leen jezelf. Ik ben na die eerste uitgave niet in boekhandels gaan kijken. Dat vond ik gênant. Ik zag mezelf wel eens liggen en dat was een heel aangename schok. Maar ik liep er niet op. Met proza had ik dat wel iets meer. Dat brengt echt geld op. In 1961 schreef ik Hét le ren is verrukkelliik en toen was ik eigenlijk in één klap uit de zorgen. Ik kon opeens leven. De directeuren van De Bij waren toen ik kwam nog volop de bevrijding aan het vieren en dat hebben ze heel lang volgehouden. Toen wij binnenkwamen, was het ineens een hele jonge uitgeverij. Voor die tijd sukkelden ze nog een beetje met de waag welke kant het op moest gaan: Willy Corsari, Viruly, dat soort schrijvers... Maar toen wij kwamen, werd het de uitgeverij die het moest worden. Ik kwam er vroeger heel erg veel, bijna dage lijks. Vooral tegen vijven, want dan kwam de fles op tafel. De Bij is lange tijd een soort tweede tehuis voor me geweest." Onlangs verscheen er een boek over Geert Lubberhuizen, de markantste directeur die De Bij tot nu toe heeft gehad. Campert en hij waren goede vrienden. „De vriendschap tus sen Geert Lubberhuizen en mij is niet hele maal met liefde te vergelijken, maar is er wel verwant aan. Waarom kun je het goed met iemand vinden? Hij was een feestvierder en dat was ik ook. Ik kan makkelijk dingen losla ten. Me overgeven aan het plezier van het moment. Geert had dat ook. Hij was er heel goed in om de zorgen opzij te zetten. Je merkte aan hem ook nooit dat-ie zorgen had. Verschrikkelijk hoe die joyeuze man aan zijn einde is gekomen. Een hersentumor. In dat laatste jaar kwam-ie niet meer uit zijn woor den. Twee weken voor zijn dood ben ik af scheid van hem gaan nemen. Ik heb naar hem gekeken en hem over zijn bol gestreken. Er kwam niets meer 'uit. Dat is me niet in mijn kouwe kleren gaan zitten. Ik heb er ja renlang elke dag mee rondgelopen. En de laatste tijd is het weer sterker geworden om dat dat boek net is verschenen." Vrijheid De Bezige Bij is een coöperatieve uitgeverij. Dat betekent dat de uitgeverij niet achter de rug van de auteurs aan anderen kan worden verkocht. Campert zit in het bestuur, samen met Henk Hofland, Vonne van der Meer en Frans Kusters. „Ja", zegt hij, „een van mijn eerste bestuursdaden was Dolf Hamming naar huis sturen, de toenmalige directeur. Heel naar. Ik wil daar nu liever niet op in gaan. Het ging om problemen in de commu nicatieve sfeer. Voor de rest was het een keu rige man, een harde werker. Zat elke dag keurig achter zijn bureau. Ik ben ook een tijd redacteur geweest bij De Bij. Het editen was nog niet echt bekend in Nederland. Wim van Beusekom is daar mee begonnen. En veel schrijvers konden daar niet goed tegen. Ik heb het nu over de butanten. En die auteurs gingen dan naar een andere uitgeverij. Daar hoorde je nooit meer iets van. Ik ben heel lang niet ge-edit. Alles wat ik inleverde, werd bijna ongezien gepubliceerd. Nu leest een redacteur nauw keurig alles na wat ik inlever en geeft advie zen. Ik vind dat heel prettig. Was dat er vroe ger ook maar geweest! Ik weet dat er in som mige verhalen van mij zwakke plekken zitten en die had ik er waarschijnlijk uitgehaald als er toen een redacteur was geweest. Ik ben met dat redacteurschap opgehouden omdat het mijn eigen schrijven in de weg zat. Lange tijd heb ik nog getobd met geld. Maar ik ben nooit de journalistiek in gegaan. Ik dacht: dan raak ik verloren, dan kom ik niet meer tot het schrijven van verhalen. Toen ik dat Remco Campert bij het 50-jarig bestaan van De Bezige Bij nog niet wist, heb ik me een keer als journa list aangemeld bij Het Vrije Volk. Maar nee, ze wilden me niet hebben. Ik weet wel dat ik vreselijk opgelucht was toen ik het pand ver liet. Ik dacht: ha, vrijheid! Naderhand vroe gen kranten me wel eens of ik voor hen op reis wilde gaan. Maar dat wilde ik helemaal niet. Ik loop niet lekker door een vreemde stad als ik weet dat ik er iets over moet schrij- Groot succes Samen met Jan Mulder leest Campert zo'n vijftien keer per maand voor uit eigen werk in schouwburgen in den lande. De optredens zijn een groot succes. „Ik vond het vroeger vreselijk om voor te lezen. Ik was te verlegen. Dan dronk ik eerst een stevig glas maar daar van werd het nog erger. Maar goed, dat is al lang achter de rug. Ik vind het nu samen met Jan Mulder erg leuk. We doen het louter voor het plezier. Wij richten ons voornamelijk op de lach. Je weet natuurlijk nooit hoe lang een lach blijft hangen, maar ons publiek wordt steeds groter. Ach, ik heb nooit zo'n deftige letterkundige willen worden, zo'n groteske man als Victor van Vriesland. Het gaat mij om het plezier van het schrijven. En vooral om het heerlijke gevoel als er weer een boek af is. Dat zegt mij meer dan het winnen van een P.C. Hooftprijs. Ik leef per dag en kennelijk word je daar mee ook vijfenzestig. Ik heb nu AOW en ik kan de rode strippenkaart kopen. Dat scheelt een hoop geld. Vijfenzestig is een leeftijd zoals alle andere leeftijden. Je bent je er al leen meer van bewust door het maatschap pelijk effect. Het omhulsel is ouder gewor den, maar ik ben weinig veranderd sinds mijn twintigste. Ik ben dezelfde persoon ge bleven. Er zijn geen rare omslagen in mijn le ven geweest. Het heeft altijd zo'n beetje op dezelfde manier voortgesukkeld. Het leven is een groot spel, met als resul taat de dood. Daarom zie ik toch wel veel in het licht van dat aflopende leven. Wanneer al dat gedoe tot zijn ware proporties wordt te ruggebracht. Van het begin af aan heb ik er rekening mee gehouden dat het leven een keer afloopt. Ik heb altijd wel gedacht: als ik dood ga, moet ik zorgen dat mijn werk af is. Dat er geen slordige eindjes overblijven. Er zal een moment komen waarop ik denk: okay, nu kan het wel. Maar de dood blijft een dood woord natuurlijk, zolang je hem niet zelf meemaakt. Ik ben er niet bang voor. Het is zo moeilijk om voor iets wat je niet kent bang te zijn. Maar wie weet, ga ik wel ker mend van angst de pijp uit." Onrust „Ik ben altijd nerveus, onrustig. Dat heeft te maken met onzekerheden uit mijn jeugd. Ik zat altijd in andere huizen. Mijn vader was vermoord in Neuengamme en mijn moeder moest haar brood verdienen als actrice. Ie dereen had ouders, behalve ik. Een soort eenzaamheid die je als jongetje krijgt. Maar die onrust is ook mijn motor geworden. Ik heb in mijn jeugd een soort oefening.in al leenzijn gehad. En nu leef ik het liefst alleen. Jezelf kunnen bedruipen, aan niemand ver antwoordelijkheid afleggen, daar hou ik van. Ik was in de oorlog liefderijk opgenomen in een gezin. Maar toch voelde ik me alleen. En hoewel dat niet de prettigste omstandigheid was, heb ik vaak naar die tijd terugverlangd. Ik benauw mezelf niet. Ik ben goed gezel schap voor mezelf. Wanneer ik met iemand samenwoonde, bleef ik dagenlang onder v ter. Samenzijn is dubbel-alleenzijn en daar aan heb ik geen behoefte. Het schrijverschap en ik hebben een heel gelukkig huwelijk. Ik heb nooit gedacht: verdomme, daar staa schrijfmachine weer. Ik ben een typische short-story-schrijver. Maar er zit een zekere samenhang in al die verhaaltjes. Als je ze allemaal bij elkaar zie staan in die laatste bundel 'Vele kleintjes', i er toch een soort eenheid. Ik heb wel een pogingen gedaan om een grote roman t schrijven. Omdat iedereen dat deed. Een hele lullige reden. In een roman moet je de dode stukken aandurven. En dat kan ik niet moet in elke zin iets staan." Camperts schrijven handelt meestal belevenissen in de stad. In de schaarse stuk jes die over de natuur gaan, grijpt hij terug naar zijn jeugd. Campert: „Ik heb als jongen lang in de natuur gewoond. Maar ik ben ee echt stadsmens geworden. De stad kan m niet groot genoeg zijn. Ik hou van de anom miteit die de stad je geeft. Vogels slaan je i de natuur niet gade, maar toch...je wordt op jezelf teruggeworpen. Ik heb een huis Noord-Frankrijk. Ik ben er wel eens naar t< gegaan met het rare idee: daar kan ik rustig werken. Maar dan hou je jezelf voor het lapje. Dan zit ik daar in mijn eentje en na een week ben ik zö eenzaam en zö radeloos... Ik rij geen auto, dus ik kan niet weg. Dan maak ik na het ontbijt een wandeling en raak bezield met de beste voornemens. Als ik thuiskom, denk ik: au boulofl. Maar dan zit ik met vele flessen wijn tot diep in de nacht naar de dio te luisteren. In hotels kan ik ook niet v ken. Ik kan me herinneren dat Geert Lubber huizen me wel eens in een hotel heeft gezet om iets af te maken. In Hotel Schiller. Ik zat vijfhonderd meter van mijn huis af, een be spottelijke onderneming. Een reiziger zonder bagage." De Bezige Bij is een uitgeverij die voort komt uit het verzet. De naam van de uitgeve rij werd voor het eerst gebruikt in 1943. Voor de illegale uitgave van Het lied der achttien dooden, een vers dat is geschreven door Jan Campert, Remco's vader. Vader dichter, zooi dichter - schept dat niet een speciale band? Campert: „Ik heb mijn vader heel slecht gekend. Hij is al snel uit mijn leven verdwe nen. Ik heb hem in de oorlog nog een keer gezien. Er was geen groot vader-zoon i tact, maar door dat schrijven van gedichten voel ik dat dan opeens wel. Van Thijn heeft tijdens een toespraak op 'n 5 mei-viering eens een keer een gedicht van mijn vader e een gedicht van mij gebruikt. Dat maakte rr op de een of andere manier heel gelukkig. Ik had heel lang een droom. Dan zat ik Henk Hofland en K. Schippers gezellig in het café en dan dacht ik: stel je nu eens voor mijn vader zou binnenkomen. Dat we i zouden kunnen zien hoe het met ons gaat. Het troost me dat we met elkaar in bloemlezing staan. Net alsof je toch same één huis woont. Achteraf."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1994 | | pagina 36