Leiden is weer een vioolbouwer rijker
De kruistocht
van een blinde
Een echte heer in het bier
Het Gesprek van de Dag
WOENSDAG 12 OKTOBER 1994
Wie de koek krijgt, wie de gard
De 19-jarige Martin Seldent-
huis is tweede geworden bij
de wedstrijd voor jonge ban
ketbakkers om de Gouden
Gard in VVageningen. Seldent-
huis, in opleiding voor eerste
bediende bij de befaamde
Noordwijkse banketbakker
Van Wely, won de Zilveren
Gard. Zijn collega Licsbeth
Gort, eveneens werkzaam bij
Van Wely, leverde een goede
prestatie met de vijfde plaats.
Er deden twintig banketbak-
kers-in-opleiding aan de wed
strijd mee. die allen hoge cij
fers op school hadden ge
haald.
„Verrast, toch wel", reageert
Seldenthuis op zijn prijs. Hij
zegt dat de wedstrijd 'prima
verlopen, goed verzorgd en
heel goed georganiseerd was'.
„Maar de tijd was kort voor
ons allebei. Zo'n 5,5 uur voor
het maken van de produkten
en drie kwartier voor het ma
ken van je etalage." De juryle
den liepen rond om de pro
dukten de beoordelen. „Mijn
friandises, kleine gebakjes,
vonden de mensen het
mooist. Je kon 20 punten per
produkt halen." Martin zegt
dat de deelnemers vlak bij el
kaar eindigden. „De winnaar,
een banketbakster uit Noord-
Brabant had 461 punten. Ik
had er 451 en Liesbeth 433.
Dus het zat vlak bij elkaar."
In de voetsporen van de beroemde Stradivarius
De ribbels in het Leidse centrum zijn daar mede voor hem. Maar met
Condor stuit Ruud Duivenvoorden op het ene obstakel na het andere.
FOTO HOLVAST/MARK LAMERS
Duivenvoorden en zijn knelpunten
„Dan moetje naar Scholten op de Breestraat gaan", zegt Ruud
Duivenvoorden cynisch als hem om een suggestie voor een foto
wordt gevraagd. Met zijn goed afgerichte geleidehond Condor, een
labrador-retriever, en een blindenstok loopt hij in één moeite door
naar de Breestraat, waar bij de desbetreffende zaak verschillende
fietsen de strook voor blinden en slechtzienden barricaderen. Even
verderop wordt de strook volledig door een laadbak en een bestel
bus aan het zicht onttrokken.
Ruud Duivenvoorden (39) is sinds twee jaar blind. Hij had een zelf
standig hoveniersbedrijf, viel drie jaar geleden uit een boom en
kreeg last van zijn arm. Die bleef een paar maanden zeer doen.
„Toen werd gezegd: het is geen spier, u heeft kanker. Ik zei: Ik
dacht het al, maar ik dacht het natuurlijk niet."
Duivenvoorden bleek een zeldzame vorm van leukemie en kreeg
chemokuren. In september twee jaar geleden volgde een been
mergtransplantatie. Drie maanden later - „ik had nog net ergens
een tuin ingericht" - werd hij langzamerhand blind. „Ik woonde
net op nummer 13, in de Mirakelsteeg, toevallig hé. Ik zie nu alleen
schimmen." Er bleek een virus op de oogzenuw te zitten, die ver
bleekte. „Maar ik ben er nog wel, heb een scheet van een dochter
en een hele lieve vrouw. Ik hoop dat ik 88 word."
Van organisaties als de Nederlandse Vereniging van Blinden en
Slechtzienden (NVBS) en het Overleg Gehandicapten Leiden (OGL)
moet Duivenvoorden niet veel hebben. „Hef ze op." Hij voelde zich
niet serieus genoeg genomen. „Door hen word je onmondig ge
maakt. Ik heb nu zwijgplicht, mag zes maanden niets binnen het
OGL zeggen. Ik ben de Leidse Nordholt. Ik heb opgezegd." Wel
heeft hij veel waardering voor Visio in Rotterdam dat hem in snel
tempo braille leerde en leerde typen met tien vingers, zodat hij nog
brieven kan versturen.
„Maar ik moest bij de voorzitter van de NVBS komen op huisbe
zoek. Loop ik vanuit de auto zo met mijn kop een struik in. Later
mocht ik niet meedoen aan bestuurservaringen. Moest de hond
thuis laten. De voorzitter had een hekel aan honden", zegt hij cy
nisch.
Bij het OGL presenteerde hij een ABC van knelpunten. Dat werd
welwillend ontvangen, maar door de even cynische manier van
brengen werd het weggewuifd door ambtenaren. Er zijn vele zaken
die Duivenvoorden niet zinnen. „Neem steigers. Als die een aantal
dagen staan, moeten ze beveiligd zijn, zodat je je niet al te zeer
doet als je er toch tegenaan loopt. We doen dat al vijfjaar niet
meer, zegt dan een ambtenaar. En dan het OGL. Dat strijd al acht
jaar voor een bankje bij het stadhuis. Op een rare plaats, bij de
trouwauto's. Je kunt toch ook in een bushokje zitten. De gemeente
is er tegen."
Duivenvoorden testte op eigen houtje ook het nieuwe postkantoor
aan de Breestraat. „Ik was er tevreden over, het OGL niet. Die von
den het te commercieel. Terwijl je juist nu met een rolstoel goed bij
de balies kunt."
Steen des aanstoots voor hem in de stad vormen ook de bobbels in
het asfalt van het Huigpark. „Daar word je vanuitje rolstoel gelan
ceerd."
Duivenvoorden wil niet blind zijn achter de geraniums. „Anders
houdt het op bij de sjoelbak in de soos. Je kunt als blinde best goed
over straat, al is het een klerebende. In het Plantoen en in de Leidse
Hout, waar ik los loop zonder hond aan de lijn. Daar doe ik mijn
sociale contacten op."
Maar ook heeft hij een kind wel eens een mep uitgedeeld met zijn
stok. „Ik ben het zelf bij de politie gaan melden, die gaven me ge
lijk. Het kind schold me uit voor mongool en viel mij en mijn hond
met een hengel lastig. Anderen maakten me al eerder voor blinde
vinkuit."
„Ik ben niet gehandicapt of invalide, maar anders valide. Alleen bij
mij zien ze het", zegt Duivenvoorden die een eigen bedrijf wil be
ginnen. „Condor Consultancy. Een adviesbureau van gehandicap
ten voor overheid, gemeente en bedrijven. Voor sociale en mobili
teitsvraagstukken op een geldbesparende, professionele en creatie
ve manier."
Zijn cynische humor is er niets voor niets. „Daar red ik het mee. Ik
ben ook af en toe onredelijk. Ik heb ook mijn stemmingen. Maar
met anderen is dat toch net zo."
Wie aan een viool denkt, zegt
Stradivarius, wie Stradivarius
zegt, denkt aan een viool. Nog
eeuwen na zijn dood in 1737
heeft de naam van deze Itali
aanse bouwer een magische
klank die zijn ontwerpen als de
Dolphin, de Emperor en de
Messias ruimschoots ontstijgt.
Zo'n duizend snaarinstrumen
ten bouwde de man uit Cremo-
nese en voor sommige van zijn
ontwerpen tellen ze vandaag de
dag meer dan een miljoen gul
dens neer. Als ze al op een vei
ling komen althans, want wie
wil een instrument, waarvan de
naam gelijk staat aan het ultie
me produkt zelf, eenmaal in be
zit ooit nog kwijt? Niemand,
toch.
Ulrike Wiebel bouwt ook snaar
instrumenten, maar of de violen
van deze import-Leidse zo'n
zelfde 'geheim'zullen herbergen
als die van de grote maestro
himself, moet de tijd nog leren.
Met gepaste trots wijst de uit
het Duitse Münster - net over
de grens bij Enschede -afkom
stige Wiebel op haar meester-
diploma vioolbouwer, behaald
in Hamburg. Het resultaat van
een drieeneenhalf jaar durende
(praktijk)opleiding die ze ge
noot aan het befaamde instituut
in het Zuidduitse Mittenwald en
vijf jaar werkervaring in andere
ateliers. Van gezel tot zelfstan
dig meester, met bijbehorende
examenstukken. Want gilde-
trekjes, dat kent dit ambachte
lijke beroep ook sinds de tijd
van de grote vioolbouwers nog
altijd.
Muziekcultuur
Ze heeft zich in Leiden geves
tigd om twee redenen. „Ten
eerste omdat de stad Leiden be
hoefte heeft aan een vioolbou
wer. Er is hier zeker sprake van
een bloeiende muziekcultuur
met een grote streekschool. Veel
vioolbouwers zijn er niet, dit in
tegenstelling tot bijvoorbeeld
Amsterdam waar er wel tien
werkzaam zijn. En ten tweede
omdat ik het leuk leven vind
hier."
Haar atelier in het Mostertcom-
plex aan de Middelstegracht,
waar een aantal (jonge) zelf
standige ondernemers is ge
huisvest, is ruim opgezet en vol
gende week dagelijks geopend -
dinsdag tot en met vrijdag van
13.00 tot 18.00 uur en zaterdag
van 11.00 tot 17.00 uur - voor
het geïnteresseerde publiek.
Geen donker, rommelig hok,
maar een ordelijke werkplaats
met veel natuurlijk licht. Een
aantal violen, cello's, instru
menten in aanbouw, en verder
hout en gereedschap bepalen
het beeld. Beitels, schaven en
kwasten in alle soorten en ma
ten. De kleinste lijken gemaakt
voor kabouterhanden. Alles wat
hier wordt gemaakt is trouwens
puur handwerk. Daar komt
geen machine aan te pas.
„Het maken van een viool
neemt ongeveer 250 uur in be
slag", vertelt ze. „Kost de koper
zo rond de 15.000 gulden. Dat
lijkt heel veel, zo'n bedrag. Maar
omgerekend verdien ik dan nog
geen 60 gulden per uur. Met alle
respect, maar een loodgieter re
kent tegenwoordig meer. Een
vioolbouwer met naam kan na
tuurlijk meer vragen. Maar zo
ver ben ik nog niet. Een belang
rijk deel van mijn tijd gaat trou
wens in repareren zitten. Of je
er rijk van kan worden? Daar
gaat het mij niet om. Ik vind het
prettig om met mijn vak bezig
te zijn en daar een bestaan mee
op te bouwen."
Geheim
Wat de ene viool onderscheidt
van de ander, wat nu precies
het geheim is van de smid, dat
zit 'm in verschillende factoren.
„Het hout is heel belangrijk.
Moet van grote hoogte komen
om een hele dichte nerf te heb
ben. Dennenhout, esdoorn en
ebbenhout vormen de bestand
delen van zowel de viool als de
cello als de contra-bas. Belang
rijk is dat het hout helemaal is
uitgewerkt. Dat stuk hier heb ik
al acht jaar in huis en is nu pas
geschikt om te bewerken. Ver
der is de eigenschap, de toon
van het hout van groot belang.
Maar dat is een ingewikkeld
verhaal, dat kost me een dag
om dat uit te leggen en dan heb
je er misschien nog niets aan.
En uiteindelijk bepaalt het vak
manschap van de maker de
rest. En ook dat is moeilijk in
Maar waarvan onderscheidt een
Stradivarius zich dan zo van de
rest? „Laat ik vooropstellen dat
er meer goede bouwers waren
dan hij. Niet alleen Italianen en
Duitsers, ook Hollandse mees
ters als Jacobs, Bouwmeester en
Rombouts maakten mooie in
strumenten. Tja, wat was hun
geheim. Ze wisten wat ze de
den. Ze maakten waanzinnig
mooie welvingen. Veel wordt
toegeschreven aan de lak die ze
gebruikten. En dan is er nog de
ouderdomsfactor. I lout is le
vend materiaal. Naarmate die
violen ouder werden, werd de
klank, de harmonie alleen maar
betei Maar dat wisten zij. al
doende, toen ook nog niet, hé."
I loe is ze er eigenlijk toe geko-
men om, in de voetsporen van
de grote meesters, een dergelijk
apart vak te kiezen? „Dat heb ik
al van kindsbeen af. 'I'oen ik me,
als bespeler van een viool, ging
afvragen hoe zo'n ding eigenlijk
in elkaar stak. Ik wilde iets am
bachtelijks gaan doen en van
het een kwam het ander. Nee,
veel vrouwen doen dit werk
niet. Tijdens de opleiding was
het fifty-fifty, maar aan het eind
van de rit waren nogal wat
vrouwen afgevallen."
Bestelling
Sinds zij als vioolbouwer werk
zaam is, heeft Ulrike Wiebel al
een paar violen gebouwd en
ook verkocht. „In principe werk
je in opdracht van. Op bestel
lingdus. Waarbij de klant mee
bepaalt wat-ie wil. Ik heb inder
daad al aan enkele violisten een
instrument geleverd. Dat waren
niet de minsten. En ja, elk in
strument dat je bouwt, draagt
ook je naam. Die traditie zet je
Dus wie weet, gelijk Anthonius
Stradivarius, wel tot in de eeu
wigheid...
Aan hoefijzervormige bars
óf aan leestafels. Overal
zie je ze zitten. De
stamgasten. Ze behoren
bij het meubilair van café
of kroeg. Meestal hebben
ze hun vaste stek, nooit
hoeven ze te bestellen,
want de kastelein kent het
recept. Als ze doodgaan,
durft een tijdlang
niemand op hun plaats te
gaan zitten. Alsof ze er
nog zijn.
In de rubriek De Stamgast
vertelt de vaste klant over
zijn geliefde etablissement
hier in de regio. In
aflevering 3 aandacht
voor café Het Wapen van
Voorschoten, in het
gelijknamige dorp. Een
uitspanning 'zo oud als de
weg naar Kralingen'. Ben
van der Steen (60) komt er
al 35 jaar. Een heer in het
bier.
Het Wapen van Voorschoten
bestaat „al vanaf de Romeinse
tijd", zegt eigenaar Eric Stik-
voort. Spot glimt op in zijn blik.
„Gekheid hoor", voegt hij er
snel aan toe, „maar in elk geval
is dit al sinds mensenheugnis
een pleisterplaats voor de dor-
stigen. In 1896 is het complex
afgebrand. In 1897 herbouwd.
Door ene Groenewegen. Naar
die Groenewegen is de 'Green-
way'-bioscoop hier genoemd."
Het hotel-café-restaurant aan
Ben van der Steen in 'zijn' Wapen van Voorschoten. Een heer in het bier.
FOTO LOEK ZUYDERDUIN
'In Het Wapen van Voorschoten is altijd wat te doen
de Voorschotense Voorstraat
biedt met de prachtige veranda
i de oude linden ervoor een
romantische aanblik. De tijd is
o aan de buitenkant gezien
tenminste, stil blijven staan.
Maar de bierpomp niet. Stam
gast Ben van der Steen (60)
t daarvan mee te praten. Hij
komt al zo'n kleine 35 jaar bijna
elke dag in dit etablissement.
Ben ziet er keurig uit. Jasje, das
je. fris gewassen. Ben heeft tij
dens de oorlog moeten werken
ïn wapenfabriek in Frank-
am Main. Ertegenover be
vond zich een dranklokaal waar
;n flesje bier kon krijgen,
mits je goed gekleed was. an
ders ging je eruit. Misschien is
dat verzorgde van Ben wel een
erfenis van het verleden, wie zal
het zeggen? Voor zijn bijna ze
ventig jaren heeft hij nog een
kop met zwart haar waar Rudolf
Valentino, als die inmiddels al
niet door de wormen was opge
geten, jaloers op zou worden.
Ja, Ben is op en top een heer.
Een heer in het bier.
„Ik ben een echte kroegjongen.
In de jaren zestig kwam ik ook
wel in De Bierbengel en De
Spijkerbak in leiden, maar hier
is het toch het leukst. Op een
dag ben ik hier naar toe gegaan
en na binnenkomst ben ik
meteen op de plek gaan zitten
die het dichtste bij was. Schuin
tegenover de deur. Dat is al die
tijd mijn vaste plek gebleven.
Boven het café was er in die tijd
nog een danszaal, waar je 's za
terdagsavond kon gaan dansen.
Maar met al die wetten en eisen
voor de horeca is dat dansen
gesneuveld. Wel zijn er nog een
aantal hotelkamers. Ik ken
mensen uit Australië die hier
echt al jarenlang komen loge-
„Ik heb bij Kempen Begeer
gewerkt als muntenperser. Daar
heb ik een tijd lang ook de kan
tine gedraaid. Hartstikke leuk
werk, maar het liep uit de hand.
Ik was bijna nooit meer thuis. Ik
ben ermee opgehouden. Met
Begeer is het niet goed afgelo
pen, maar ik heb mijn 40
dienstjaren gelukkig nog net vol
kunnen maken. Ik weet nog dat
die jonge meneer Begeer toen ik
vroeg of ik kon blijven tegen mc
zei: 'Nee, ouwe mensen neem ik
niet mee'. Ik maakte munten en
onderscheidingen. Als ik onze
ministers op een gala-avond zie
doorbuigen onder al die ordete
kenen, denk ik wel eens: 'Die
heb ik allemaal gemaakt'. Maar
zelf hebben we nooit iets gehad.
Niks, geen zilveren penningkie,
niks."
„Een glaasje bier drinken en ge
zellig met mensen omgaan, dat
mijn
is mijn lust en mijn lev
schien heb ik dat wel v
vader. I lij was kapper
kasteleins vroegen altijd aan
hem of hij hen thuis kwam
knippen. Ze betaalden hem in
bier en dat liep wel eens uit de
hand. )ok hun s< heermessen
zette hij aan, hij sleep ze aan
zo'n leren riem. Als hij die
scheermessen k'"K brengen,
was het weer prijs."
„Al als jongen zei ik tegen mijn
moeder: 'Als ik de loterij win,
koop ik een café'. Elke dag kom
ik hier even langswippen. We
praten over de berichten in de
krant, over van alles. Ik heb het
de gaten als er ie-
Inmiddelszijner
'at vaste jongens
bekende
rant,
metee
mand
toch al heel
gestorve
doodgaat, gaan v
paar jongens naar de begrafe
nis. Ik ben geen thuiszitter, nee.
Mijn vrouw ziet het al aan me
als ik een tijdje thuis ben. Dan
zegt ze:ia maar gerust effe
weg.' Ik kan goed tegen drank,
maar er gaat natuurlijk wel eens
een slok teveel in. I let gebeurt
bijna nooit dat ik zeg: 'Ik hoef
niet meer'. Eten tijdens het
drinken doe ik niet, terwijl er
hier genoeg te krijgen is. Nee,
dan gaat de smaak van mijn
bier weg. Als er hier muziek- of
dansavonden zijn ben ik niet
van de vloer te krijgen. Ze zeg
gen wel eens tegen me: 'Ben,
waar haal je de energie toch
vandaan?' Weet ik zelf ook niet.
Ik ga maar rustig door."
„Ik ben dol op dit café. Er is hier
altijd wel wat te doen. Nu heb
ben we weer die jazz-zondagen.
Dat swingt echt de pan uit. En
het personeel hier is erg aardig
en attent. Ze tappen hier een
goed glas bier. Kijk, als het
schuim na een slok blijft han
gen, is het okay. Ik heb natuur
lijk al heel wat barkeepers mee-
gemaal t Er is ei hiei een ge
weest die heeft hier zo'n 30 jaar
gewerkt. Aardige vent, maar hij
dronk zelf mee. I lij had een na
tuurlijk gezag, kon alles tegen
de mensen zeggen. Dal namen
ze van hem. Dan zat er een
klant aan de bar te vertellen
over de economische toestand
en dat de bedrijven weer aan
het inkrimpen waren en dan
zei-ie ineens: 'Waar héb je het
eigenlijk over? Jij hebt nog nooit
van je leven gewerkt'."