li 'Tijdens het schrijven heb ik veel gehuild' Kampjongen Herinneringen aan Java In de Japanse in terneringskampen op Java, daar zag je nog eens kuiten. Prachtige vrouwenkuiten. Het jochie van weleer was er door gefascineerd. Dal jochie is tegenwoordig een man van 'helaas al 60' die zijn kampervaringen te boek heeft gesteld onder de titel 'Kampjongen. Herinneringen aan Java'. Sober, maar daardoor des te doeltreffender vertelt Ernest Hillen (geboren in Scheveningen, thans woonachtig in Canada) wat hem tussen 1942 en 1945 is wedervaren. En als nu eens een fapanse uitgever zijn boek op de markt zou willen brengen? Ja, dan zou hij naar Japan gaan om het te promoten. Hij vindt het moeilijk het zich voor te stelden, maar hij zou zeker gaan. Want haten doet hij Japan ners al lang niet meer. Ernest Hillen: „Ik weet heel zeker dat er geen enkel overblijfsel meer is van die haat." foto united photos de boer ron pichel RONALD FRISART P Heel veel heeft Ernest Hillen uit de grijze krochten van zijn ge heugen opgediept. „Ik geloof dat iedereen dat kan die de tijd neemt en zich voldoende concentreert, ook na zo veel jaren, want ik heb helemaal niet zo'n speciaal ontwikkeld geheugen", vertelt hij op Schip hol, na aankomst - voor een werkbezoek aan Amsterdam. Hij woont al weer jaren in Cana da, waar hij redacteur is van het cultureel ge tinte maandblad Saturday Night. Veel moeite en veel tranen heeft het ophalen van die her inneringen hem wel gekost. Later, in een Amsterdams restaurant, legt hij nog eens nauwkeurig uit hoe hij bij het schrijven van zijn boek 'kampjongen. Herin neringen aan Java', zijn eigen verleden weer in beeld en daarmee in bezit heeft gekregen. „Stel dat ik jou destijds had gekend. Dan zou ik me waarschijnlijk alleen nog herinneren dat je krullend haar had. En daarna schiet me misschien te binnen dat je bijvoorbeeld ten nisschoenen droeg. Die twee gegevens bom bardeer ik dan in gedachten met vragen. Al lemaal kleine vraagjes. Dat gaat razendsnel. Zo snel, dat ik niet eens de tijd heb om die vragen te formuleren. En plotseling zie ik dan weer de zijkant van je gezicht voor me. En een poosje later ineens je hele gezicht." Het lijkt eenvoudig, maar Hillen geeft toe dat het hem veel gezwoeg en pijn heeft ge kost. Iemand in zijn omgeving heeft eens op gemerkt dat hij in de kelder van zijn wo ning in Toronto en in zijn buitenhuisje in de bossen in zijn eentje heeft volbracht, wat anderen slechts lukt met behulp van een psy chiater. „Tijdens het schrijven heb ik ook veel gehuild", vertelt hij, terwijl zijn diepbruine ogen van hun natuurlijke 'vrolijk' zijn overge schakeld op 'serieus'. Soms welden de tranen in hem op als hij „verdrietige, gevaarlijke, angstige dingen opeens weer vreselijk hel der" voor zich zag, „als in een film." Maar „het gebeurde ook wel bij heel lieve dingen, bijvoorbeeld herinneringen aan Cor- ry Vonk (cabaret-dier en echtgenote van YVim Kan, red.), van wie ik pas als volwassene heb begrepen wat voor groot mens zij was, wat voor geweldig voorbeeld voor de anderen in het kamp. Ik zag haar weer voor me. Ook de Japanners vonden haar cabaret Les Deux Anes - De Twee Ezels - wel geestig. Ze kreeg daarom wel eens extra eten, maar dat eten kwam vaak niet eens bij haar. want ze had het al weggegeven. Ze was niet alleen als ar tiest geweldig, ze was ook als mens ongeloof lijk. Ze nam bijvoorbeeld vrijwillig op zich om verband met daarin de verschrikkelijkste ziektes en infecties uit te wassen. Dat was le vensgevaarlijk. Dus als dat beeld van dat vrouwtje met die grote blauwe ogen steeds sterker voor me werd, dan liepen me de tra nen uit de ogen. Niet vanwege vrolijkheid, maar vanwege heimwee, emotie." Emotie Drie of vier keer tijdens het schrijven van zijn boek vloog de emotie hem naar de keel enkel en alleen „door een soort extase dat iets weer heel helder terugkwam. Dat ik het weer te ruggevonden had, dat het weer van mij was. En dan zat ik ook te grienen. Maar in die ge vallen ging ik eigenlijk te diep." Zo diep groef hij. dat hij een keer drijfnat van het zweet, met hevig trillende handen en happend naar adem achter.het toetsenbord van zijn com puter zat. „Ik ging toen te ver, te diep. Ik had al m'n concentratie nodig om de juiste toet sen in te drukken om de computer af te zet ten. Om bij te komen ben ik onder de douche gaan staan." Zeven jaar was Ernest Hillen toen de Ja panners Nederlands-Indië bezetten. Ze haal den zijn vader weg en stopten hem in een in terneringskamp. Zes weken later moesten ook Ernest, zijn vier jaar oudere broer Jerry en hun moeder hun huis op de Javaanse thee-onderneming bij Bandung verruilen voor een gedwongen verblijf achter bamboe schuttingen. Wat volgde, was drie-en-een- half-jaar gevangenschap in vier kampen - drie in Bandung, het laatste even ten zuiden van het toenmalige Batavia - met alle ellende van dien. Daarnaast ging voor Hillen het kinderleven tot op zekere hoogte echter gewoon door. Zo kon hij zijn fascinatie met kuiten volledig uit leven. Niet alleen masseerde hij met grote re gelmaat zijn eigen onderbenen, in de hoop dat die daarvan dik een gespierd zouden worden. Ook keek hij zijn ogen uit met zo veel vrouwen kuiten om zich heen. Op zeker moment trof hem zelfs het geluk dal hij „naast de mooiste kuiten ter wereld zou ko men te wonen". Het kleine jongetje wordt in de kamptijd echter een wat groter jongetje, daar door „zouden de kuiten het gaan afleg gen tegen de borsten". En nu, op 60-jarige leeftijd, kunnen kuiten hem hoegenaamd niet meer boeien, constateert hij lachend. De behuizing in de kampen was klein en werd steeds kleiner, tot Ernest en zijn moe der broer Jerry was toen al overgeplaatst naar het kamp waar ook vader Hillen zat in een barak op twee matrasjes nog een op pervlakte van 1,80 bij 1,10 meter ter beschik king hadden. Hillen beschrijft appéls in de brandende zon, vervoer per goederentrein waarbij de geïnterneerden vergingen van de dorst en in hun eigen poep en pies zaten. Hij verhaalt ook over het lichamelijk geweld dat Japanse militairen met enige regelmaat op gevangenen loslieten, over de steeds kleiner wordende porties eten. Over verveling, ziekte en dood. En over angst. Doodsangst om zijn moeder, toen zij die ene keer was afgeleid door de glimmend gepoetste laarzen van de kampcommandant vlak voor haar neus, en daardoor vergat haar nummer te roepen tij dens een appél. Die kampcommandant stond bekend als „een enorm wrede man waar iedereen doodsbang voor was", en je kon dus maar nooit weten hoe hij op moeder zou reageren, bedacht de jonge Ernest. „Ze had enorm kapotgeslagen kunnen worden." Na een schijnbaar eindeloze stilte zette de commandant zijn tocht langs de rijen gevan genen echer voort. Exacte cijfers zijn niet voorhanden, maar van de naar schatting 141.000 burgers en mi litairen uit Nederlands-Indië die in Japanse kampen belandden, zijn er zo'n 21.500 om gekomen. Het gezin Hillen mocht zich geluk kig prijzen. Het behoorde tot de overleven den. Op welke manier vader zich er in een kamp in Cimahi (nabij Bandung) doorheen heeft geslagen, weten we na lezing van Hil- lens boek niet. Vast staat wel dat moeder Hil len er belangrijk toe heeft bijgedragen dat haar zoons Jerry en Ernest de Japanse bezet tingheelhuids hebben doorstaan. Daags voor hun internering hield ze haar twee knullen voor dat er een moeilijke tijd zou aanbreken. Maar met groot gevoel voor hun belevingswereld prentte ze haar zoons ook in, dat er aan die komende rottijd een keer een einde zou komen en dat het in elk geval een avontuur was. Alsof het om een spannend schoolreisje ging. Wie tegenwoor dig de schittering in Hillens ogen ziet als het gesprek op zijn moeder komt, beseft hoe hoog hij haar en in het bijzonder haar doelgerichte optreden in de oorlogsjaren heeft zitten. Zij, „die de meest dichtbije per soon was in mijn wereldje", heeft hem er door gesleept. Zij gaf hem, anders dan veel andere moeders in de kampen, geen deel van haar portie eten want ze besefte dat ze op de been moest blijven om de jonge Ernest tot steun te kunnen zijn. „Het feit op zichzelf dat ze er was", vertelt Hillen, „was al bescher ming. Dat bracht een soort normaliteit. Dat was een enorme steunpilaar voor mij." Kleine wereld „Als je als kind in zo'n kamp kojnt, wordt je wereld heel klein", blikt Hillen terug. Letter lijk klein omdat de bamboe schutting hem het zicht op de buitenwereld ontnam. Klein ook, omdat hij in zijn korte bestaan tot dan toe nog maar weinig ervaring had opgedaan - „je hebt nog maar zo'n klein stukje geleefd" - en omdat dus het kamp een steeds belangrij ker deel van zijn bewuste leven ging uitma ken. Als zijn moeder hem in die tijd zou zijn ontvallen, was zijn wereld ingestort, weet hij ook na al die jaren nog heel zeker. Hoe anders was zijn toen nog zo jonge le ven begonnen. Heel idyllisch, wonend op een thee-onderneming ten zuidwesten van Ban dung. Ernest was een typisch Hollands jon getje met een Indische jeugd. Hij vertrouwde volledig op de tuinman Manang, die sterke overeenkomsten vertoont met de Indonesiër Deppoh uit Hella Haasse's enkele jaren gele den verfilmde roman Oeroeg. Manang en Deppoh hadden die rustige, zelfverzekerde verhouding met de overweldigdende, soms onheilspellende Indonesische natuur. Ze wis ten hoe het zat, ze wisten hoe ze er op moes ten reageren. In hun nabijheid hoefde een kleine Europese jongen geen gevaar te vre- Hillens vader vond godsdienst niet de moeite waard, maar de jonge Ernest was wel gevoelig voor de Indonesische goena-goena, het geheimzinnige rijk van geesten. Volgens Manang en kleine Ernest zaten geesten overal, op het dak bijvoorbeeld of in de heili ge waringin-bomen. Hoëwel Ernest Hillen nog altijd niet religieus is, geeft hij toe dat hij op Java onmiddellijk weer gelooft in de aan wezigheid van dergelijke geesten. „Op de een of andere manier ben ik er nog altijd gevoelig Hard werd dat vredige leven in de bergen, met zijn diepgroene natuur - loom-heet overdag en na het vallen van de duisternis tsjirpend en ruisend, waarbij al het andere geluid soms werd overstemd door de karak teristieke roep van de hagedis-achtige tokek - opgebroken door de komst van de Japanners. Net als meer dan 140.000 anderen verdwe nen de Hillens in het kamp. In Nederland woedt al jaren een tamelijk onvruchtbare discussie over de vraag hoe erg die kampen waren. Sommige gewezen geïn terneerden vergelijken hun lijden in Zuid oost-Azië met het lijden in de Duitse vernieti gingskampen. Publicist Rudy Kousbroek zelf als jongen geïnterneerd geweest op Su matra - maakt daartegen ernstige bezwaren Volgens hem verschillen de Japanse en di Duitse kampen iiiet alleen gradueel van el kaar, maar zijn ze van een geheel verschillen de soort. De Duitse kampen waren een doel bewust georganiseerde moordmachine. In dt Japanse kampen stierven ook mensen, maai ten eerste in veel mindere mate en boven dien niet omdat een moordmachinerie op ze werd losgelaten die het louter had voorzien op hun dood. Onbelast Onvruchtbaar is die discussie vooral, omdal Kousbroek redeneert met argumenten waarmee je het wel of niet eens kunt zijn terwijl de tegenpartij de hakken in het zand zet en ongeacht de argumenten van geen wijken-wil weten. Hillens charme is nu juis dat hij buiten die discussie staat. Hij weet ei wel iets van, maar niet erg veel. Sedert 1952 heeft hij voornamelijk in Canada gewoond en gewerkt, en hij is tegenwoordig ook Cana dees staatsburger. Hij is dus een betrekkelijke buitenstaander, onbelast door die oeverloze discussie. Hij velt, vrijwel onbevangen, zijn eigen, op ervaring berustend oordeel. „Mijn broer weet heel weinig positiefs te rug te brengen, terwijl het voor mij zo'n beetje in balans is", overweegt hij. „Er waren dingen die mooi en lief en stimulerend wa ren. Maar dat heeft misschien met leeftijd tt maken. Ik begreep ontzettend veel van wal om me heen gebeurde helemaal niet." Wal hij echter verdomd goed begreep, was: je kunt vanuit het kamp maar beter niet te lang naar de sterren kijken, want die zijn vrij. „Ik weet dat ik dat toen dacht", vertelt hij. „Dal heb ik niet achteraf verzonnen, maar ik reali seerde me tijdens het schrijven dat ik dal toen. als jongen, heb gedacht. En ik weet dai het waar is." Wat voor de volwassen Hillen evenzeer eeii realiteit is, is dat hij als kwajongetje zeker wist dat hij de vijand, de Japanners haatté. Maar, zegt de volwassen man nu, „ik weer heel zeker dat er nu geen enkel overblijfsel meer is van die haat. Ten eerste ligt het eer beetje in mijn natuur: ik kan een poosje boos op iemand zijn, maar ik kan het niet lang vol houden. En de tweede reden is, dat mijn moeder na de Japanse capitulatie zei: 'Luis ter, de oorlog is nu voorbij. We gaan daarover niet meer doorzeuren, we gaan nu verder', ijl direct na de capitulatie van de Japanners zei ze: 'Wat er gebeurd is, is nu afgerond. Wat er is gedaan, is gedaan door militairen, door mensen in een uniform. Dit was oorlog, et) nu is het voorbij'. Dat zei ze tegen mij, tegen mijn broer, maar ook tegen zichzelf. Enoritl. enorm realistisch. Ik geloof dat ze intuïtief wist dat het niet gezond was om ermee door te gaan, om dóór te haten." Ernest Hillen: Kampjongen. Herinneringen aan Java. Uitg. H.J.W. Becht, Haarlem 1994. Prijs 34,90. Ernest Hillen spreekt morgen, zondag 25 sep tember. over zijn boek voor het John Adanu Instituut. West-Indisch Huis, Herenmarkt 97. Amsterdam. Journalist en ex-kampjongen Pe ter Schumacher interviewt hem. waarna hel publiek gelegenheid krijgt met Hillen van ge dachten te wisselen. Aanvang 15.00 uur, zaal open 14.00 uur. Toegangsprijs f 17,50. Een van de familiekiekjes in het boek Kampjongen. De foto is genomen in 1936. Uiterst rechts de auteur als 2-jarige. ZATERDAG 24 SEPTEMBER 199

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1994 | | pagina 36