Suske en Wiske 50 jaar >ivyr OUTPLACEMENT Nette manier om van personeel af te komen De werkelijkheid van Oranje ZATERDAG 2 JULI 1994 Geen seksgeen drugs, geen religie, geen racisme Een gedenkwaardig feit: 50 jaar geleden werden Saskeen Wiske geboren. Er zijn al een bio- en een bibliografie verschenen overschrijver-tekenaar Willy Vandersteen. Een speciaal stripalbum, waarin Vandersteen de hoofdfiguur vormt, staat op stapel. In oktober gaat in Antwerpen 'Suske en Wiske, de musical' in première: de produktie komt ook naar Nederland. Van Wiske wordteen beeldje op de markt gebracht, een producent van filmrolletjes doet al albums cadeau 'bij aankoop van...'en het Belgisch Centrum van het Beeldverhaal in Brussel bereidt een grote tentoonstelling voor. Suske en Wiske, de succesfigui Willy Vandersteen. Wie met Vlamingen over Suske en Wiske spreekt, krijgt onveranderlijk de klacht te horen dat de strip niet meer de zelfde is sinds december 1963. Met het oog op de te veroveren Nederlandse markt werd toentertijd besloten dat Sus ke, Wiske, Lambik en tante Sidonia voortaan nog uitsluitend Algemeen Be schaafd Nederlands zouden bezigen. 'Een grote verarming', zeggen de Vlamin gen. Peter van Hooydonck, die zojuist ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van Suske en Wiske een biografie publi ceerde over Willy Vandersteen, onder schrijft dat gevoel volledig: „Voor Vail- dersteen leende deze taal (het ABN) zich minder voor spiegeleieren e De taalzuivering die met 'De Nerveuze Nerviërs' werd ingevoerd, had onder meer gevolgen voor de tekeningen. In een van de al bums was de Vlaamse uitdrukking 'hij vliegt tegen de lamp' uitgebeeld door een letterlijk vliegende Lambik. Omdat Nederlanders echter 'hij loopt tegen de lamp' zeggen, klopte er niets meer van de tekening. Daarnaast verdwenen wonderschone uitdrukkingen als: 'Nu maar eens zien of die mispel mij geen kamelot in mijn pollen gedraaid heeft', 'Dat is niet gezeverd', 'Mijn krach- en trappen het af, 'Zeg mannen, ziet eens wat een schoon ileuren op die schilderij', 'Ik zal daar eens gaan ruizemui- zen', 'Ga die bel uitvijzen', 'Op een ik-en-een-gij flikker ik u in de 19e eeuw' en 'Zandkiekens? Allee, ga-de-weg! Dat is truut!' Ook enkele namen veranderden voor de Nederlandse markt. In 'De Nerveuze Nerviërs' legde tante Sidonia in het openbaar haar Vlaamse naam Sidonie af. En Schanulleke, de pop van Wiske, had tot dan toe Schalulleke geheten. In het Vlaams heeft het woordje 'lui' de betekenis van ons woordje 'sul', maar dat viel Nederlandse kinderen natuurlijk niet duidelijk te maken. Schalulleke was overigens al eens eerder slachtoffer van de vooruitgang geworden, samen met Wiske. In 1948 vroeg Hergé, de schepper van Kuifje, of Willy Vandersteen niet voor de Ne derlandse editie van het stripblad Kuifje wilde tekenen, want dat liep in Vlaanderen niet zo goed. Hergé eiste echter wel en kele aanpassingen. Hij vond de Suske en Wiske, zoals Vanders- het eind van de Tweede Wereldoorlog had ontwik keld, veel te volks in uiterlijk en optreden. In de eerste strip die Vandersteen voor het blad tekehde, 'Het Spaanse Spook', veranderde Wiske dan ook van de ondeugen de, Antwerpse straatmeid met rode strik in het onhandelbare piekhaar in een knappe, maar nuffige schoonheid met blonde krullen. Ze zou zo blijven totdat Vandersteen in 1959 zijn me dewerking aan Kuifje stopzette. Schalulleke werd tegelijkertijd van een groezelige lappenpop omgetoverd tot een sjiek soort harlekijn, die Wiske vervolgens niet meer meenam op haar avonturen in het stripblad. Bij die zelfde gelegenheid werden ook Lambik en Suske 'gemoderni seerd' en voor tante Sidonia en krachtpatser Jerom bleek zelfs helemaal geen plaats meer te zijn. Willy Vandersteen (1913-1990) heeft zich in sommige Vlaam se ogen te vaak door 'het succes' laten leiden. Hij was er niet op tegen om regelmatig in de Suske en Wiske-albums reclame te maken voor deze of gene instelling, wordt hem verweten. Dat gebeurde onder meer in 'De Gouden Cirkel', waarin de Nederlandse KLM een prominente plaats kreeg. Vandersteen had dan ook zojuist met de KLM een wereldreis gemaakt. Ook later bleven Suske en Wiske vaak van deze luchtvaartmaat schappij gebruik maken. De tekenaar werd daarvoor 'in natura' beloond. Lambik, gadegeslagen door zijn familieleden, weer eens in de problemen. Een te kening uit 'De Gekke Gokker' (1972), het eerste album dat Willy Vandersteen uit handen gaf aan tekenaar Paul Geerts. Bij Hergé had Vandersteen geleerd dat het niet per se één ie mand hoefde te zijn die van begin tot eind een strip voor zijn rekening nam. Dat kon ook in een tekenstudio. Maar Hergé liet zich, minder dan Vandersteen, opjutten tot het snel maken van steeds weer nieuwe albums. En waar Hergé bepaalde dat na zijn dood geen nieuwe Kuifje-avonturen meer mochten ver schijnen, ook niet uit eigen studio, bleven Suske en Wiske altijd voortbestaan. Al vanaf 'De Gekke Gokker' in 1972 gaf Vandersteen Suske en Wiske geheel uit handen aan tekenaar Paul Geerts, die de al bums ook na de dood van Vandersteen voortzette. Toch klonk het een beetje al te tendentieus toen het Vlaamse weekblad 'Knack' onlangs boven een beschouwing over Vandersteen, zijn studio en de Standaard-uitgeverij de titel plaatste van één van de Suske en Wiske-albums: 'De Poenschepper'. Vandersteen, die door Hergé persoonlijk werd geëerd met de titel 'de Bruegel van het beeldverhaal', heeft namelijk wel vaker in zijn leven geliefde stripfiguren aan anderen overgelaten om voor zichzelf 'opnieuw' te kunnen beginnen. Met Suske en Wiske was Vandersteen al verscheidene keren, onder meer dankzij de uitvindingen van professor Barabas, in vroeger tijden verzeild geraakt. Niet voor niets lijken sommige Belgische oorden, dankzij albums als 'De Schat van Beersel', soms een 'hoog Suske en Wiske-gehalte' te hebben. Dat was het oer-België, waarmee je als kind als eerste kennismaakte. Met de serie 'De Rode Ridder' dook Vandersteen eind jaren zestig opnieuw in de tijd terug. En toen hij in 1972 de tekenpen van Suske en Wiske aan Geerts overhandigde, wilde hij dat we derom doen. Nu voor zijn grote project 'De Geuzen', gesitueerd in de Nederlanden van de zestiende eeuw. Door omstandighe den ontstonden uiteindelijk eerst de Belgische volksfiguren van 'Robert en Bertram', twee vagabonden uit het eind van de ne gentiende eeuw. Maar in 1985 gaf hij (op 72-jarige leeftijd!) ook 'Robert en Bertram' uit handen aan andere tekenaars om zich tenslotte tot aan zijn dood nog alleen maar aan 'De Geuzen' te wijden. Vol gens biograaf Peter van Hooydonck bewees Vandersteen daar mee nog een keer 'de absolute monarch van het Vlaamse beeldverhaal' te zijn. Het moet iets speciaals te betekenen heb ben dat Vandersteen in zijn testament bepaalde dat van al zijn strips (waaronder ook 'Bessy', 'Jerom', 'Karl May', 'Biggies' en 'Safari') alleen 'De Geuzen' niet door een ander mocht worden voortgezet. Overigens legde hij nog iets in dat testament vast. Suske en Wiske zouden ten eeuwigendage moeten vasthouden aan de dogma's: geen seks, geen drugs, geen religie en geen racisme. Bovendien, zo bepaalde Vandersteen, mochten zijn figuren niet verouderen. En tante Sidonia mocht nimmer met Lambik in het huwelijk treden. Ruim 10.000 mensen vonden in 1993 een nieuwe baan met behulp van 'outplacement', een uit Amerika overgewaaide vorm van hulp bij het zoeken naar een nieuwe baan na gedwongen ontslag. In noggeen twintig jaar tijd zijn in Nederland 23 bureaus voor outplacement opgericht. Eerst kwamen vooral academ isch geschoolden bij de 'werkmakelaars' terecht, maar tegenwoordig wordt soms voor hele afdelingen outplacement aangevraagd. Dan moeter werk gevonden worden voor de portier èn de directeur. Ook bij de overheid is outplacement inmiddels populair om op een nette manier van overtollig personeel af te komen. MARGREET VERMEULEN» I ijn eerste gedachte was: kijk I Wf I nou, een hele zaal met ziele- X. w X poten." Ietwat gekscherend vertelt Evert Slinger over zijn eerste kennisma king met andere outplacement-kandidaten. „Maar het waren stuk voor stuk hele 'normale mensen. Er zat eigenlijk maar één zielig geval bij. Dat was een ietwat wereldvreemde chemicus die 25 jaar lang dag-in-dag-uit in hetzelfde laborato rium had geploeterd en nu opeens werd afge dankt door een bedrijf dat met miljoenenwinsten draait." Zelf was Evert Slinger (49) helémaal niet ver baasd toen hij op een ochtend te horen kreeg dat hij naar een andere baan moest uitkijken. „Ik zat al zeven jaar op een staffunctie bij een adviesbu reau, een heel ouderwets en hiërarchisch bedrijf. De eerste jaren waren wel aardig, maar daarna ging het snel bergafwaarts. Het werk werd steeds minder interessant en ik was te kritisch. Als je je zelf jaar-in-jaar-uit dezelfde kritiek hoort spuien en er verandert niks, dan zet je een pokerface op en je denkt: ze zijn hier toch allemaal knettergek. Dat heeft een tijdje gewerkt, maar daar zitten grenzen aan." Toch kreeg Slinger een 'flinke klap op zijn kop' toen het doek echt viel. Met behulp van het out placement-bureau solliciteerde hij 2 maal per week een half jaar lang. „Ik had de vaart er goed in", grinnikt hij. Eigenlijk kon Slinger na drie maanden alweer in een soortgelijke functie aan de slag. „Maar ik heb het toen niet gedaan. Ik wil de die baan niet echt." Zes maanden en vele tientallen sollicitaties later zag hij uiteindelijk in dat verreweg de meeste banen hem dezelfde pro blemen zouden bezorgen als zijn oude functie. „Daar was wel een stukje zelfanalyse voor nodig", grijnst hij. En zo besloot Slinger ten slotte zijn ei gen adviesbureau op te richten. „Iemand die in outplacement is geweest, ként zichzelf beter. Wij stimuleren mensen om niet een baan te nemen ijit angst voor werkloosheid maar om te kiezen voor iets waar ze plezier in hebben, waar ze goed in zijn. Daarom komt bijna tweederde van alle outplacement-kandidaten in ofwel een andere functie ofwel een andere bran che terecht. En sommigen besluiten dat ze beter eigen baas kunnen worden." Volgens directeur Harry Vissers van het regiokantoor Zoetermeer van het Raadgevend Bureau Claessens duurt het gemiddeld negen maanden voordat hij een out- placement-kandidaat weer aan het werk heeft. „In 1987 was dat meestal in vijf zes maanden wel gepiept. Maar het is nog steeds zo dat 95 pro cent van de kandidaten uiteindelijk wel slaagt." Outplacement is duur. Onbeperkte bemidde ling kost de werkgever die de betrokken werkne mer heeft ontslagen 15 20 procent van het bru to jaarsalaris, met een minimum van 20.000 gul den (exclusief onkosten). Vissers is het met de term 'duur' niet eens. „Het is een relatief goedko pe manier om schadeclaims en langdurige rechtszaken te voorkomen, de produktie gewoon te laten doordraaien en onrust te voorkomen bij het personeel dat achterblijft." Claessens, met 17 regiokantoren één van de grootste outplacementbureaus in Nederland, be middelt voor werknemers tot 53 jaar. De aspi rant-kandidaten worden niet altijd meteen geac cepteerd. „Je moet een redelijke garantie kunnen bieden dat het weer lukt om werk te vinden. Als een kandidaat weigert mee te werken en daarin volhardt, dan zeggen we nee. Als er alcohol in het spel is of als de kandidaat overspannen is dan wachten we eerst even af." Outplacement is geen 'veredelde cursus sollici teren' zoals vaak wordt gedacht. Outplacement helpt de kandidaat over zijn eerste woede en wrok heen nadat hem/haar door het bedrijf de wacht is aangezegd. Dan volgt de persoonlijke analyse waarin de kandidaat een beter inzicht krijgt in zichzelf en zijn waarde voor de arbeids markt. Tot slot wordt de arbeidsmarkt verkend en leert de kandidaat zichzelf te verkopen. Een minderheid van de outplacement-kandi daten moet het veld ruimen als gevolg van bezui nigingen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de rijksoverheid waar soms complete uitvoerende afdelingen (met vooral veel secretaresses) wor den afgestoten. Een veel grotere groep van de outplacement- kandidaten (80 procent) is de wacht aangezegd omdat hij of zij niet (meer) past op de werkplek. Dat laatste overkwam Emma Vogelaars (38 jaar). „Ik had een hele leuke adviesfunctie bij de overheid. Echt heel erg leuk. Maar mijn baas lag slecht bij zijn superieuren. Toen hij werd ontsla gen, moest ik ook weg omdat ik altijd aan zijn kant had gestaan." In het begin vond Emma de outplacement- procedure ronduit vervelend. „Dat gewroet in je zelf... En de werkmap vond ik een hoop gezanik en gezeur." Haar chagrijn duurde een paar maanden. Pas daarna kon zij haar blik weer op de toekomst richten. En uiteindelijk betekende de outplacement-procecure „een kleine omme keer" in haar leven. „Ik noem het wel eens mijn tweede puberteit. Ik heb mezelf beter leren kennen. Ik stel bijvoor beeld nogal hoge eisen aan mezelf. Daar is niks fouts mee, maar ik heb de neiging dat ook alle maal van anderen te eisen. Anders gezegd: het moet allemaal op mijn manier gebeuren, want anders deugt het niet. Ik heb geleerd dat allemaal te relativeren. Zo is het leven een stuk gemakke lijker." Na een half jaar zoeken vond Emma een baan in de financiële dienstverlening op hetzelfde ni veau met hetzelfde salaris. Ongeveer 70 procent van de kandidaten behoudt hetzelfde inkomen of gaat er zelfs op vooruit. Zo'n 30 procent gaat na outplacement minder verdienen. Emma Vogelaars adviseert werknemers die de laan uit moeten om outplacement te accepteren of zonodig te vragen. „Het heeft mij geholpen door een moeilijke periode heen te komen. Out placement is, als je het goed wilt doen, bijna een dagtaak. Je hebt werkruimtes waar je kunt tikken en bellen, waar je advertenties navlooit en ge sprekken voert met je adviseur. Je medekandida ten fungeren als een soort collega's. Het was voor mij een anker in een woelige periode. Bovendien heb ik erdoor geleerd zonder wrok naar het verle den te kijken." Jaarlijks worden zo'n 100.000 mensen gedwon gen ontslagen, heeft Raadgevend Bureau Claes sens berekend. Van deze groep vindt tien procent een nieuwe baan met behulp van een outplace mentbureau. Vissers: „Je zou verwachten dat on ze rol wat terugloopt in tijden van grote werk loosheid, maar dat valt erg mee. Het eerste kwar taal van dit jaar hebben we zelfs twintig procent meer mensen aan een nieuwe baan geholpen dan in dezelfde periode van vorig jaar. We moe ten er alleen wat harder aan trekken en het duurt wat langer." (Omwille van de privacy zijn de namen van de outplacement-kandidaten in dit artikel gefin- Denkwijzer Woensdagavond 29 juni, omstreeks kwart over acht in de avond. Ik loop vanuit het centrum van Leiden terug naar huis en passeer een huiskamer, waarin ondanks het feit dat het een zonovergoten avond is, het grasgroen ge kleurde TV-scherm duidelijk te zien is. Terwijl ik voorbij loop, schieten in de huiskamer opeens twee mensen met een brede grijns omhoog, de een met een oranje pet op, de ander met een type kinderfeestentoeter aan de mond. Argwanend denk ik heel even dat het om mij is. Dan neem ik vagelijk een soort van indianengebrul waar en zie de twee aan een potsierlijke dansles beginnen. In mijn hoofd valt een oranje munt door. Als ik een minuut of tien later vlak bij huis ben, stormt een opgeschoten buurjongen, met een gezicht alsof hij een uur op een gloeiende radiator heeft ge zeten, zijn voordeur uit. Om te bewijzen dat ik niet helemaal wereldvreemd ben, roep ik in het voorbijgaan 'En... hoe is het afge lopen?'. „We hebben gewon nen... joehiii!", schreeuwt hij te rug op een manier alsof hij ver wacht dat ik het verder in de rest van de buurt wel zal omroepen. Terwijl ik doorloop, denk ik: 'Hoezo, we hebben gewonnen'? Ik heb allesbehalve het gevoel dat ik iets gewonnen heb, van wie dan ook, die avond. Maar ik bedenk ook dat als hij, en met hem een groot deel van de we reldbevolking, op gezette tijden dit soort 'wij'-gevoelens heeft bij het kijken naar voetbal, de enige realistische conclusie deze is: voetbal scoort psychologisch ge zien op een geweldige manier. Trouwens iedereen die een beetje afstand en kritisch ver mogen weet te bewaren en dezer dagen een voetbalwedstrijd volgt - in het stadion zelf of via televi sie of radio - zal al gauw in de ga ten hebben dat het allesbehalve om een zuiver sportief evene ment gaat. Het ritmische op-en- neergolven van het aanmoedi gende of teleurgestelde stemge luid van de tienduizenden toe schouwers, het getetter van toe ters en geroffel op trommels, het zwaaien met vlaggen en andere vaandels, om nog maar te zwij gen van de merkwaardige capriolen die miljarden bij de buis uithalen, maken duidelijk dat de hele happening op de eer ste plaats voor iets anders is op gezet, namelijk: het uitleven van bepaalde gevoelens en het on derdrukken van andere. Maar welke gevoelens dan? Waarom is het zo dat sport, en met name voetbal, het enige ver schijnsel is dat de massa's in 'ontwikkelde' landen als het onze tegenwoordig nog massaal in be weging weet te krijgen? Waarom is het zo dat het winnen van een wedstrijd - en zeker van een kampioenschap - de stemming van de massa, van het hele land zelfs, voor dagen, weken en soms zelfs voor maanden in positieve zin kan beïnvloeden? En dat ver liezen een periode van nationale rouw kan inluiden? Een van de antwoorden op de ze vragen moeten we zoeken in het feit dat het bijwonen van, of kijken naar sportevenementen ons de mogelijkheid voor een 'ti me-out' of ontsnapping uit de al ledaagse werkelijkheid verschaft. Er is weinig of niets dat ons te genwoordig nog aan elkaar bindt, dat ons het gevoel geeft deel te zijn van een groter geheel of collectief waarin we over en weer gevoelens van solidariteit of gelijkheid kunnen beleven. Godsdiensten hebben, voor de grote massa althans, hun beste tijd wel gehad. Buitenlandse vij anden waar we als natie tegen moeten vechten, hebben we (ge lukkig) niet meer. Ook voor poli tieke ideologieën geldt, of het nu het socialisme, communisme of liberalisme is, dat er flink de sleet op zit of ze zijn zo'n beetje één pot nat geworden. In ieder geval lopen we daar ook niet echt Door ons te identificeren met een collectief van mensen van onze eigen nationaliteit - een na tionaal voetbalelftal - compense ren we als het ware iets van het gebrek aan bevrediging van die fundamentele behoefte aan col lectiviteit, aan 'stamgevoel' of nationalisme dat de mens vanaf het begin van zijn bestaan op aarde gekenmerkt heeft.-Wat dat betreft is het niet toevallig dat het woord 'stam' en het woord 'natie' (van het latijnse woord voor geboren-zijn-uit of 'afstam men van') in wezen dezelfde be tekenis hebben. Kern van natio nalisme is het idee dat we door het feit dat we van een zelfde volk of afstamming zijn meer aan elkaar gelijk zijn dan dat we van elkaar verschillen en dat we met andere volkeren meer verschillen dan overeenkomsten hebben. De tijdelijke verbinding tussen voetbal en nationalisme - het ge voel van 'we zijn een volk van ge lijkheid en broederschap' - wordt vergemakkelijkt door het feit dat de fundamentele klassentegen stelling zoals die tussen arm en rijk en tussen machtig en zwak, in het voetbal eveneens worden verdoezeld. Spelers en toeschou wers stammen uit alle maat schappelijke lagen en geven zich op dezelfde manier over aan hun enthousiasme voor het voetbal. Dat het juist voetbal is, en bij voorbeeld niet een individuele sport als atletiek, waardoor de massa zo sterk in beweging wordt gebracht, komt doordat een gevoel van collectiviteit al leen maar ontstaat wanneer de prestatie van het individu onder geschikt wordt gemaakt aan die van een groep of van een collec tief, zoals een elftal in geval van voetbal. In ons voetbalenthousiasme hoeven we dus even niet te let ten op de gedragingen die in het dagelijks leven bij onze rang, stand of positie behoren. Ieder een kan even dwaas, evenzeer uit zijn bol gaan, zonder de angst te hoeven hebben daarmee aan zijn maatschappelijke reputatie of positie afbreuk te doen. Vandaar dat politici sport, en vooral voet bal, zo graag voor propaganda- doelen of zelfpromotie gebrui ken. Door zich in de rol van voet balsupporter op dezelfde manier uit te sloven als de man in de straat, wekken ze de indruk zich zelf ook maar een gewone jon gen, niks meer dan een ander, te vinden en dat verhoogt letterlijk en figuurlijk hun populariteit of 'volksheid'. Er is nog een tweede manier waarop voetbal een pauze uit de werkelijkheid geeft. Voor de tal loze mensen die, verdrietig ge noeg, in de concurrentie en riva liteitsconflicten van alledag meestal tot de verliezers beho ren, is de mogelijkheid op een bepaald moment te kunnen zeg gen „Wij hebben gewonnen", een soort van mentaal tegengif tegen individuele gevoelens van minderwaardigheid. Om diezelf de reden komt een nederlaag bij bepaalde groepen ook veel har der aan dan bij anderen en roept veel meer onvrede en agressie op. Voor een behoorlijk aantal supporters en kijkers geldt daar om dat als ze getuige zijn van de nederlaag of afgang van hun ei gen team, hun dag goed verpest is. Scheldkannonades, woedeuit barstingen of zelfs vechtpartijen zijn al gauw niet meer van de lucht. Zulke reacties kunnen zich tegen iedereen richten: de tegen partij, de scheidsrechter en zelfs tegen spelers en coach van het eigen team. Dat brengt me bij een derde manier waarop voetbal een uitstap uit de werkelijkheid biedt. In onze samenleving - waar het monopolie op het uit oefenen van geweld bij de staat ligt - is voetbal een van de weini ge gelegenheden voor de burger om zonder in problemen te ko men een mate van agressie en geweld jegens anderen te uiten of mee te beleven, die in het da gelijks leven nooit getolereerd zou worden. De voetballer flikt openlijk met zijn tegenstander dingen, zoals tegen de grond werken, onderuithalen, voor de gek houden, aftroeven, de bal af pakken, de voet dwars zetten, trappen, bekken trekken en ver nederen, waar ieder van ons in het dagelijks leven ook regelma tig grote behoefte aan heeft, maar die wij ons gewoonweg niet openlijk kunnen permitteren. Zowel het supporter-zijn als het zelf voetballen zijn beide maatschappelijk gereguleerde en len. Of zoals de bekende psycho loog Erik Eriksen het ooit zei: „De voetballer en zijn fan heb ben vrij van de werkelijkheid". Blijkbaar is, gezien de populari teit van het voetbalspel, de wer kelijkheid ook niet alles. RENE DIEKSTRA hoogleraar klinische en gezondheidspsychologie

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1994 | | pagina 39