Suske en Wiske 50 jaar
>ivyr
OUTPLACEMENT
Nette manier om van personeel af te komen
De werkelijkheid van Oranje
ZATERDAG 2 JULI 1994
Geen seksgeen drugs, geen religie, geen racisme
Een gedenkwaardig feit: 50 jaar geleden
werden Saskeen Wiske geboren.
Er zijn al een bio- en een bibliografie
verschenen overschrijver-tekenaar Willy
Vandersteen. Een speciaal stripalbum,
waarin Vandersteen de hoofdfiguur vormt,
staat op stapel. In oktober gaat in
Antwerpen 'Suske en Wiske, de musical' in
première: de produktie komt ook naar
Nederland. Van Wiske wordteen beeldje op
de markt gebracht, een producent van
filmrolletjes doet al albums cadeau 'bij
aankoop van...'en het Belgisch Centrum
van het Beeldverhaal in Brussel bereidt een
grote tentoonstelling voor.
Suske en Wiske, de succesfigui
Willy Vandersteen.
Wie met Vlamingen over
Suske en Wiske spreekt,
krijgt onveranderlijk de
klacht te horen dat de strip niet meer de
zelfde is sinds december 1963. Met het
oog op de te veroveren Nederlandse
markt werd toentertijd besloten dat Sus
ke, Wiske, Lambik en tante Sidonia
voortaan nog uitsluitend Algemeen Be
schaafd Nederlands zouden bezigen.
'Een grote verarming', zeggen de Vlamin
gen.
Peter van Hooydonck, die zojuist ter
gelegenheid van het vijftigjarig bestaan
van Suske en Wiske een biografie publi
ceerde over Willy Vandersteen, onder
schrijft dat gevoel volledig: „Voor Vail-
dersteen leende deze taal (het ABN) zich
minder voor spiegeleieren
e De taalzuivering die met 'De
Nerveuze Nerviërs' werd
ingevoerd, had onder meer
gevolgen voor de tekeningen. In een van de al
bums was de Vlaamse uitdrukking 'hij vliegt tegen
de lamp' uitgebeeld door een letterlijk vliegende
Lambik. Omdat Nederlanders echter 'hij loopt tegen de
lamp' zeggen, klopte er niets meer van de tekening.
Daarnaast verdwenen wonderschone uitdrukkingen als:
'Nu maar eens zien of die mispel mij geen kamelot in mijn
pollen gedraaid heeft', 'Dat is niet gezeverd', 'Mijn krach-
en trappen het af, 'Zeg mannen, ziet eens wat een schoon
ileuren op die schilderij', 'Ik zal daar eens gaan ruizemui-
zen', 'Ga die bel uitvijzen', 'Op een ik-en-een-gij flikker ik u in
de 19e eeuw' en 'Zandkiekens? Allee, ga-de-weg! Dat is truut!'
Ook enkele namen veranderden voor de Nederlandse markt.
In 'De Nerveuze Nerviërs' legde tante Sidonia in het openbaar
haar Vlaamse naam Sidonie af. En Schanulleke, de pop van
Wiske, had tot dan toe Schalulleke geheten. In het Vlaams heeft
het woordje 'lui' de betekenis van ons woordje 'sul', maar dat
viel Nederlandse kinderen natuurlijk niet duidelijk te maken.
Schalulleke was overigens al eens eerder slachtoffer van de
vooruitgang geworden, samen met Wiske. In 1948 vroeg Hergé,
de schepper van Kuifje, of Willy Vandersteen niet voor de Ne
derlandse editie van het stripblad Kuifje wilde tekenen, want
dat liep in Vlaanderen niet zo goed. Hergé eiste echter wel en
kele aanpassingen. Hij vond de Suske en Wiske, zoals Vanders-
het eind van de Tweede Wereldoorlog had ontwik
keld, veel te volks in uiterlijk en optreden.
In de eerste strip die Vandersteen voor het blad tekehde, 'Het
Spaanse Spook', veranderde Wiske dan ook van de ondeugen
de, Antwerpse straatmeid met rode strik in het onhandelbare
piekhaar in een knappe, maar nuffige schoonheid met blonde
krullen. Ze zou zo blijven totdat Vandersteen in 1959 zijn me
dewerking aan Kuifje stopzette.
Schalulleke werd tegelijkertijd van een groezelige lappenpop
omgetoverd tot een sjiek soort harlekijn, die Wiske vervolgens
niet meer meenam op haar avonturen in het stripblad. Bij die
zelfde gelegenheid werden ook Lambik en Suske 'gemoderni
seerd' en voor tante Sidonia en krachtpatser Jerom bleek zelfs
helemaal geen plaats meer te zijn.
Willy Vandersteen (1913-1990) heeft zich in sommige Vlaam
se ogen te vaak door 'het succes' laten leiden. Hij was er niet op
tegen om regelmatig in de Suske en Wiske-albums reclame te
maken voor deze of gene instelling, wordt hem verweten.
Dat gebeurde onder meer in 'De Gouden Cirkel', waarin de
Nederlandse KLM een prominente plaats kreeg. Vandersteen
had dan ook zojuist met de KLM een wereldreis gemaakt. Ook
later bleven Suske en Wiske vaak van deze luchtvaartmaat
schappij gebruik maken. De tekenaar werd daarvoor 'in natura'
beloond.
Lambik, gadegeslagen door zijn familieleden, weer eens in de problemen. Een te
kening uit 'De Gekke Gokker' (1972), het eerste album dat Willy Vandersteen uit
handen gaf aan tekenaar Paul Geerts.
Bij Hergé had Vandersteen geleerd dat het niet per se één ie
mand hoefde te zijn die van begin tot eind een strip voor zijn
rekening nam. Dat kon ook in een tekenstudio. Maar Hergé liet
zich, minder dan Vandersteen, opjutten tot het snel maken van
steeds weer nieuwe albums. En waar Hergé bepaalde dat na
zijn dood geen nieuwe Kuifje-avonturen meer mochten ver
schijnen, ook niet uit eigen studio, bleven Suske en Wiske altijd
voortbestaan.
Al vanaf 'De Gekke Gokker' in 1972 gaf Vandersteen Suske en
Wiske geheel uit handen aan tekenaar Paul Geerts, die de al
bums ook na de dood van Vandersteen voortzette. Toch klonk
het een beetje al te tendentieus toen het Vlaamse weekblad
'Knack' onlangs boven een beschouwing over Vandersteen, zijn
studio en de Standaard-uitgeverij de titel plaatste van één van
de Suske en Wiske-albums: 'De Poenschepper'.
Vandersteen, die door Hergé persoonlijk werd geëerd met de
titel 'de Bruegel van het beeldverhaal', heeft namelijk wel vaker
in zijn leven geliefde stripfiguren aan anderen overgelaten om
voor zichzelf 'opnieuw' te kunnen beginnen.
Met Suske en Wiske was Vandersteen al verscheidene keren,
onder meer dankzij de uitvindingen van professor Barabas, in
vroeger tijden verzeild geraakt. Niet voor niets lijken sommige
Belgische oorden, dankzij albums als 'De Schat van Beersel',
soms een 'hoog Suske en Wiske-gehalte' te hebben. Dat was het
oer-België, waarmee je als kind als eerste kennismaakte.
Met de serie 'De Rode Ridder' dook Vandersteen eind jaren
zestig opnieuw in de tijd terug. En toen hij in 1972 de tekenpen
van Suske en Wiske aan Geerts overhandigde, wilde hij dat we
derom doen. Nu voor zijn grote project 'De Geuzen', gesitueerd
in de Nederlanden van de zestiende eeuw. Door omstandighe
den ontstonden uiteindelijk eerst de Belgische volksfiguren van
'Robert en Bertram', twee vagabonden uit het eind van de ne
gentiende eeuw.
Maar in 1985 gaf hij (op 72-jarige leeftijd!) ook 'Robert en
Bertram' uit handen aan andere tekenaars om zich tenslotte tot
aan zijn dood nog alleen maar aan 'De Geuzen' te wijden. Vol
gens biograaf Peter van Hooydonck bewees Vandersteen daar
mee nog een keer 'de absolute monarch van het Vlaamse
beeldverhaal' te zijn. Het moet iets speciaals te betekenen heb
ben dat Vandersteen in zijn testament bepaalde dat van al zijn
strips (waaronder ook 'Bessy', 'Jerom', 'Karl May', 'Biggies' en
'Safari') alleen 'De Geuzen' niet door een ander mocht worden
voortgezet.
Overigens legde hij nog iets in dat testament vast. Suske en
Wiske zouden ten eeuwigendage moeten vasthouden aan de
dogma's: geen seks, geen drugs, geen religie en geen racisme.
Bovendien, zo bepaalde Vandersteen, mochten zijn figuren niet
verouderen. En tante Sidonia mocht nimmer met Lambik in
het huwelijk treden.
Ruim 10.000 mensen
vonden in 1993 een
nieuwe baan met behulp
van 'outplacement', een uit
Amerika overgewaaide
vorm van hulp bij het
zoeken naar een nieuwe
baan na gedwongen
ontslag. In noggeen
twintig jaar tijd zijn in
Nederland 23 bureaus voor
outplacement opgericht.
Eerst kwamen vooral
academ isch geschoolden
bij de 'werkmakelaars'
terecht, maar
tegenwoordig wordt soms
voor hele afdelingen
outplacement
aangevraagd. Dan moeter
werk gevonden worden
voor de portier èn de
directeur. Ook bij de
overheid is outplacement
inmiddels populair om op
een nette manier van
overtollig personeel af te
komen.
MARGREET VERMEULEN»
I ijn eerste gedachte was: kijk
I Wf I nou, een hele zaal met ziele-
X. w X poten." Ietwat gekscherend
vertelt Evert Slinger over zijn eerste kennisma
king met andere outplacement-kandidaten.
„Maar het waren stuk voor stuk hele 'normale
mensen. Er zat eigenlijk maar één zielig geval bij.
Dat was een ietwat wereldvreemde chemicus die
25 jaar lang dag-in-dag-uit in hetzelfde laborato
rium had geploeterd en nu opeens werd afge
dankt door een bedrijf dat met miljoenenwinsten
draait."
Zelf was Evert Slinger (49) helémaal niet ver
baasd toen hij op een ochtend te horen kreeg dat
hij naar een andere baan moest uitkijken. „Ik zat
al zeven jaar op een staffunctie bij een adviesbu
reau, een heel ouderwets en hiërarchisch bedrijf.
De eerste jaren waren wel aardig, maar daarna
ging het snel bergafwaarts. Het werk werd steeds
minder interessant en ik was te kritisch. Als je je
zelf jaar-in-jaar-uit dezelfde kritiek hoort spuien
en er verandert niks, dan zet je een pokerface op
en je denkt: ze zijn hier toch allemaal knettergek.
Dat heeft een tijdje gewerkt, maar daar zitten
grenzen aan."
Toch kreeg Slinger een 'flinke klap op zijn kop'
toen het doek echt viel. Met behulp van het out
placement-bureau solliciteerde hij 2 maal per
week een half jaar lang. „Ik had de vaart er goed
in", grinnikt hij. Eigenlijk kon Slinger na drie
maanden alweer in een soortgelijke functie aan
de slag. „Maar ik heb het toen niet gedaan. Ik wil
de die baan niet echt." Zes maanden en vele
tientallen sollicitaties later zag hij uiteindelijk in
dat verreweg de meeste banen hem dezelfde pro
blemen zouden bezorgen als zijn oude functie.
„Daar was wel een stukje zelfanalyse voor nodig",
grijnst hij. En zo besloot Slinger ten slotte zijn ei
gen adviesbureau op te richten.
„Iemand die in outplacement is geweest, ként
zichzelf beter. Wij stimuleren mensen om niet
een baan te nemen ijit angst voor werkloosheid
maar om te kiezen voor iets waar ze plezier in
hebben, waar ze goed in zijn. Daarom komt bijna
tweederde van alle outplacement-kandidaten in
ofwel een andere functie ofwel een andere bran
che terecht. En sommigen besluiten dat ze beter
eigen baas kunnen worden." Volgens directeur
Harry Vissers van het regiokantoor Zoetermeer
van het Raadgevend Bureau Claessens duurt het
gemiddeld negen maanden voordat hij een out-
placement-kandidaat weer aan het werk heeft.
„In 1987 was dat meestal in vijf zes maanden
wel gepiept. Maar het is nog steeds zo dat 95 pro
cent van de kandidaten uiteindelijk wel slaagt."
Outplacement is duur. Onbeperkte bemidde
ling kost de werkgever die de betrokken werkne
mer heeft ontslagen 15 20 procent van het bru
to jaarsalaris, met een minimum van 20.000 gul
den (exclusief onkosten). Vissers is het met de
term 'duur' niet eens. „Het is een relatief goedko
pe manier om schadeclaims en langdurige
rechtszaken te voorkomen, de produktie gewoon
te laten doordraaien en onrust te voorkomen bij
het personeel dat achterblijft."
Claessens, met 17 regiokantoren één van de
grootste outplacementbureaus in Nederland, be
middelt voor werknemers tot 53 jaar. De aspi
rant-kandidaten worden niet altijd meteen geac
cepteerd. „Je moet een redelijke garantie kunnen
bieden dat het weer lukt om werk te vinden. Als
een kandidaat weigert mee te werken en daarin
volhardt, dan zeggen we nee. Als er alcohol in het
spel is of als de kandidaat overspannen is dan
wachten we eerst even af."
Outplacement is geen 'veredelde cursus sollici
teren' zoals vaak wordt gedacht. Outplacement
helpt de kandidaat over zijn eerste woede en
wrok heen nadat hem/haar door het bedrijf de
wacht is aangezegd. Dan volgt de persoonlijke
analyse waarin de kandidaat een beter inzicht
krijgt in zichzelf en zijn waarde voor de arbeids
markt. Tot slot wordt de arbeidsmarkt verkend en
leert de kandidaat zichzelf te verkopen.
Een minderheid van de outplacement-kandi
daten moet het veld ruimen als gevolg van bezui
nigingen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de
rijksoverheid waar soms complete uitvoerende
afdelingen (met vooral veel secretaresses) wor
den afgestoten.
Een veel grotere groep van de outplacement-
kandidaten (80 procent) is de wacht aangezegd
omdat hij of zij niet (meer) past op de werkplek.
Dat laatste overkwam Emma Vogelaars (38
jaar). „Ik had een hele leuke adviesfunctie bij de
overheid. Echt heel erg leuk. Maar mijn baas lag
slecht bij zijn superieuren. Toen hij werd ontsla
gen, moest ik ook weg omdat ik altijd aan zijn
kant had gestaan."
In het begin vond Emma de outplacement-
procedure ronduit vervelend. „Dat gewroet in je
zelf... En de werkmap vond ik een hoop gezanik
en gezeur." Haar chagrijn duurde een paar
maanden. Pas daarna kon zij haar blik weer op
de toekomst richten. En uiteindelijk betekende
de outplacement-procecure „een kleine omme
keer" in haar leven.
„Ik noem het wel eens mijn tweede puberteit.
Ik heb mezelf beter leren kennen. Ik stel bijvoor
beeld nogal hoge eisen aan mezelf. Daar is niks
fouts mee, maar ik heb de neiging dat ook alle
maal van anderen te eisen. Anders gezegd: het
moet allemaal op mijn manier gebeuren, want
anders deugt het niet. Ik heb geleerd dat allemaal
te relativeren. Zo is het leven een stuk gemakke
lijker."
Na een half jaar zoeken vond Emma een baan
in de financiële dienstverlening op hetzelfde ni
veau met hetzelfde salaris. Ongeveer 70 procent
van de kandidaten behoudt hetzelfde inkomen of
gaat er zelfs op vooruit. Zo'n 30 procent gaat na
outplacement minder verdienen.
Emma Vogelaars adviseert werknemers die de
laan uit moeten om outplacement te accepteren
of zonodig te vragen. „Het heeft mij geholpen
door een moeilijke periode heen te komen. Out
placement is, als je het goed wilt doen, bijna een
dagtaak. Je hebt werkruimtes waar je kunt tikken
en bellen, waar je advertenties navlooit en ge
sprekken voert met je adviseur. Je medekandida
ten fungeren als een soort collega's. Het was voor
mij een anker in een woelige periode. Bovendien
heb ik erdoor geleerd zonder wrok naar het verle
den te kijken."
Jaarlijks worden zo'n 100.000 mensen gedwon
gen ontslagen, heeft Raadgevend Bureau Claes
sens berekend. Van deze groep vindt tien procent
een nieuwe baan met behulp van een outplace
mentbureau. Vissers: „Je zou verwachten dat on
ze rol wat terugloopt in tijden van grote werk
loosheid, maar dat valt erg mee. Het eerste kwar
taal van dit jaar hebben we zelfs twintig procent
meer mensen aan een nieuwe baan geholpen
dan in dezelfde periode van vorig jaar. We moe
ten er alleen wat harder aan trekken en het duurt
wat langer."
(Omwille van de privacy zijn de namen van de
outplacement-kandidaten in dit artikel gefin-
Denkwijzer
Woensdagavond 29 juni, omstreeks kwart over acht in de
avond. Ik loop vanuit het centrum van Leiden terug naar
huis en passeer een huiskamer, waarin ondanks het feit
dat het een zonovergoten avond is, het grasgroen ge
kleurde TV-scherm duidelijk te zien is. Terwijl ik voorbij
loop, schieten in de huiskamer opeens twee mensen met
een brede grijns omhoog, de een met een oranje pet op,
de ander met een type kinderfeestentoeter aan de mond.
Argwanend denk ik heel even dat het om mij is. Dan
neem ik vagelijk een soort van indianengebrul waar en
zie de twee aan een potsierlijke dansles beginnen. In
mijn hoofd valt een oranje munt door.
Als ik een minuut of tien later
vlak bij huis ben, stormt een
opgeschoten buurjongen, met
een gezicht alsof hij een uur op
een gloeiende radiator heeft ge
zeten, zijn voordeur uit. Om te
bewijzen dat ik niet helemaal
wereldvreemd ben, roep ik in het
voorbijgaan 'En... hoe is het afge
lopen?'. „We hebben gewon
nen... joehiii!", schreeuwt hij te
rug op een manier alsof hij ver
wacht dat ik het verder in de rest
van de buurt wel zal omroepen.
Terwijl ik doorloop, denk ik:
'Hoezo, we hebben gewonnen'?
Ik heb allesbehalve het gevoel
dat ik iets gewonnen heb, van
wie dan ook, die avond. Maar ik
bedenk ook dat als hij, en met
hem een groot deel van de we
reldbevolking, op gezette tijden
dit soort 'wij'-gevoelens heeft bij
het kijken naar voetbal, de enige
realistische conclusie deze is:
voetbal scoort psychologisch ge
zien op een geweldige manier.
Trouwens iedereen die een
beetje afstand en kritisch ver
mogen weet te bewaren en dezer
dagen een voetbalwedstrijd volgt
- in het stadion zelf of via televi
sie of radio - zal al gauw in de ga
ten hebben dat het allesbehalve
om een zuiver sportief evene
ment gaat. Het ritmische op-en-
neergolven van het aanmoedi
gende of teleurgestelde stemge
luid van de tienduizenden toe
schouwers, het getetter van toe
ters en geroffel op trommels, het
zwaaien met vlaggen en andere
vaandels, om nog maar te zwij
gen van de merkwaardige
capriolen die miljarden bij de
buis uithalen, maken duidelijk
dat de hele happening op de eer
ste plaats voor iets anders is op
gezet, namelijk: het uitleven van
bepaalde gevoelens en het on
derdrukken van andere. Maar
welke gevoelens dan?
Waarom is het zo dat sport, en
met name voetbal, het enige ver
schijnsel is dat de massa's in
'ontwikkelde' landen als het onze
tegenwoordig nog massaal in be
weging weet te krijgen? Waarom
is het zo dat het winnen van een
wedstrijd - en zeker van een
kampioenschap - de stemming
van de massa, van het hele land
zelfs, voor dagen, weken en soms
zelfs voor maanden in positieve
zin kan beïnvloeden? En dat ver
liezen een periode van nationale
rouw kan inluiden?
Een van de antwoorden op de
ze vragen moeten we zoeken
in het feit dat het bijwonen van,
of kijken naar sportevenementen
ons de mogelijkheid voor een 'ti
me-out' of ontsnapping uit de al
ledaagse werkelijkheid verschaft.
Er is weinig of niets dat ons te
genwoordig nog aan elkaar
bindt, dat ons het gevoel geeft
deel te zijn van een groter geheel
of collectief waarin we over en
weer gevoelens van solidariteit of
gelijkheid kunnen beleven.
Godsdiensten hebben, voor de
grote massa althans, hun beste
tijd wel gehad. Buitenlandse vij
anden waar we als natie tegen
moeten vechten, hebben we (ge
lukkig) niet meer. Ook voor poli
tieke ideologieën geldt, of het nu
het socialisme, communisme of
liberalisme is, dat er flink de sleet
op zit of ze zijn zo'n beetje één
pot nat geworden. In ieder geval
lopen we daar ook niet echt
Door ons te identificeren met
een collectief van mensen van
onze eigen nationaliteit - een na
tionaal voetbalelftal - compense
ren we als het ware iets van het
gebrek aan bevrediging van die
fundamentele behoefte aan col
lectiviteit, aan 'stamgevoel' of
nationalisme dat de mens vanaf
het begin van zijn bestaan op
aarde gekenmerkt heeft.-Wat dat
betreft is het niet toevallig dat
het woord 'stam' en het woord
'natie' (van het latijnse woord
voor geboren-zijn-uit of 'afstam
men van') in wezen dezelfde be
tekenis hebben. Kern van natio
nalisme is het idee dat we door
het feit dat we van een zelfde
volk of afstamming zijn meer aan
elkaar gelijk zijn dan dat we van
elkaar verschillen en dat we met
andere volkeren meer verschillen
dan overeenkomsten hebben.
De tijdelijke verbinding tussen
voetbal en nationalisme - het ge
voel van 'we zijn een volk van ge
lijkheid en broederschap' - wordt
vergemakkelijkt door het feit dat
de fundamentele klassentegen
stelling zoals die tussen arm en
rijk en tussen machtig en zwak,
in het voetbal eveneens worden
verdoezeld. Spelers en toeschou
wers stammen uit alle maat
schappelijke lagen en geven zich
op dezelfde manier over aan hun
enthousiasme voor het voetbal.
Dat het juist voetbal is, en bij
voorbeeld niet een individuele
sport als atletiek, waardoor de
massa zo sterk in beweging
wordt gebracht, komt doordat
een gevoel van collectiviteit al
leen maar ontstaat wanneer de
prestatie van het individu onder
geschikt wordt gemaakt aan die
van een groep of van een collec
tief, zoals een elftal in geval van
voetbal.
In ons voetbalenthousiasme
hoeven we dus even niet te let
ten op de gedragingen die in het
dagelijks leven bij onze rang,
stand of positie behoren. Ieder
een kan even dwaas, evenzeer uit
zijn bol gaan, zonder de angst te
hoeven hebben daarmee aan zijn
maatschappelijke reputatie of
positie afbreuk te doen. Vandaar
dat politici sport, en vooral voet
bal, zo graag voor propaganda-
doelen of zelfpromotie gebrui
ken. Door zich in de rol van voet
balsupporter op dezelfde manier
uit te sloven als de man in de
straat, wekken ze de indruk zich
zelf ook maar een gewone jon
gen, niks meer dan een ander, te
vinden en dat verhoogt letterlijk
en figuurlijk hun populariteit of
'volksheid'.
Er is nog een tweede manier
waarop voetbal een pauze uit de
werkelijkheid geeft. Voor de tal
loze mensen die, verdrietig ge
noeg, in de concurrentie en riva
liteitsconflicten van alledag
meestal tot de verliezers beho
ren, is de mogelijkheid op een
bepaald moment te kunnen zeg
gen „Wij hebben gewonnen",
een soort van mentaal tegengif
tegen individuele gevoelens van
minderwaardigheid. Om diezelf
de reden komt een nederlaag bij
bepaalde groepen ook veel har
der aan dan bij anderen en roept
veel meer onvrede en agressie
op. Voor een behoorlijk aantal
supporters en kijkers geldt daar
om dat als ze getuige zijn van de
nederlaag of afgang van hun ei
gen team, hun dag goed verpest
is. Scheldkannonades, woedeuit
barstingen of zelfs vechtpartijen
zijn al gauw niet meer van de
lucht. Zulke reacties kunnen zich
tegen iedereen richten: de tegen
partij, de scheidsrechter en zelfs
tegen spelers en coach van het
eigen team.
Dat brengt me bij een derde
manier waarop voetbal een
uitstap uit de werkelijkheid
biedt. In onze samenleving -
waar het monopolie op het uit
oefenen van geweld bij de staat
ligt - is voetbal een van de weini
ge gelegenheden voor de burger
om zonder in problemen te ko
men een mate van agressie en
geweld jegens anderen te uiten
of mee te beleven, die in het da
gelijks leven nooit getolereerd
zou worden. De voetballer flikt
openlijk met zijn tegenstander
dingen, zoals tegen de grond
werken, onderuithalen, voor de
gek houden, aftroeven, de bal af
pakken, de voet dwars zetten,
trappen, bekken trekken en ver
nederen, waar ieder van ons in
het dagelijks leven ook regelma
tig grote behoefte aan heeft,
maar die wij ons gewoonweg niet
openlijk kunnen permitteren.
Zowel het supporter-zijn als
het zelf voetballen zijn beide
maatschappelijk gereguleerde en
len. Of zoals de bekende psycho
loog Erik Eriksen het ooit zei:
„De voetballer en zijn fan heb
ben vrij van de werkelijkheid".
Blijkbaar is, gezien de populari
teit van het voetbalspel, de wer
kelijkheid ook niet alles.
RENE DIEKSTRA
hoogleraar klinische en
gezondheidspsychologie