'Het gaat om het volgende kind' Voor en tegen ZATERDAG 18 JUN11994 Toen mijn zuster vier was het gaat dus over een hele tijd geleden toen was ik zes. Ik herinner mij dat we met een paar kinderen in de straat overlegden wat we zouden gaan doen. Verstoppertje spelen, knikkeren of fietsen. Iemand stelde voor: fietsen. Een ander zei: voor! Ik, die dat heel stoer vond klinken maar geen fiets had, ik zei ook: voor! Mijn zuster, die evenmin een fiets had, liet zich echter minder be- invloeden en zei ferm: achter! In het algemeen staan voor en tegen lijn recht tegenover elkaar. In de bijbel lezen we zelfs: 'wie niet tegen u is, is voor u' (Lu cas 9:50), ook al lijkt me dat in de politiek niet altijd waar. Maar 't is een feit dat bij het stemmen voor en tegen vaak de enige mo gelijkheden zijn, buiten stemonthouding. Strijden voor iets staat tegenover strijden tegen iets. Ergens voor opkomen is het om gekeerde van ergens tegen opkomen. Het zelfde zien we ook bij pleiten, want wie er gens voor pleit, wil graag dat het gebeurt, en wie ergens tegen pleit, wil dat het niet gebeurt. Voor en tegen zijn dus tegengestel den. Als we dit bedenken, is het eigenlijk heel merkwaardig dat we bij een werkwoord als 'zich verzekeren' allebei kunnen gebruiken. We kunnen namelijk zeggen dat we ons verzekeren tegen brand of inbraak, maar je hoort ook vaak dat iemand voor brand of inbraak verzekerd is. Maakt het uit, of je er gens voor of ergens tegen verzekerd bent? Het lijkt op hetzelfde neer te komen: maar vreemd is het wel, aangezien voor en tegen zo verschillen van betekenis. Je zou ver wachten dat we ons tegen inbraak verzeke ren, en voor een vergoeding of uitkering. Maar zo is het spraakgebruik niet. Bij iedere ramp kan iemand vragen: bent u daarvoor verzekerd? Iets dergelijks zien we ook bij pilletjes en middeltjes. Een middeltje tegen de griep en een middeltje voor de stoelgang ('voor te poepen') past wel binnen de tegengestelde betekenissen van voor en tegen. Maar me nigeen neemt een aspirientje voor de hoofdpijn. In zo'n zin hoor je dus sommige mensen zeggen: 'voor de hoofdpijn', en an dere 'tegen de hoofdpijn'. Net alsof voor en tegen hetzelfde zouden betekenen. Het lastigste geval is waarschuwen. We kunnen iemand waarschuwen tegen het ro ken, tegen zakkenrollers, maar ook voor zakkenrollers. Waar zit 'm dat in? De ene keer voor, de andere keer tegen! Overigens valt er soms niet te kiezen. We kunnen iemand bijvoorbeeld wel waarschu wen voor een bepaald risico, maar niet waarschuwen tegen een bepaald risico. Wel tegen een bepaalde collega. Kennelijk ge bruiken we 'waarschuwen tegen' alleen maar bij een concreet aanwezig gevaar (ro ken, een bepaalde collega, zakkenrollers), terwijl 'waarschuwen voor' ook iemand op z'n hoede laat zijn voor mogelijke, eventue le risico's. Als dat klopt, is er een subtiel ver schil tussen waarschuwen voor en waar schuwen tegen. Bij waarschuwen voor noe men we de reden waarom we iemand op zijn hoede laten zijn, terwijl we bij waar schuwen tegen concreet noemen waarte gen iemand zich moet wapenen. Interessant is ook dat we iemand voor het onweer kunnen waarschuwen, maar niet tegen het onweer. Dat laatste klinkt teveel alsof het onweer een persoonlijk en agres sieve vijand is. Je moet je regenjas meene men omdat het slecht weer kan worden maar tegen het onweer zelf is natuurlijk niets te doen. Vandaar dat we niet tegen het onweer waarschuwen, en wel tegen zakken rollers en zelfs tegen het roken. Daar valt namelijk echt iets tegen te doen. Als waarschuwen 'voor' alleen maar het motief noemt om te waarschuwen, dan zou dat meteen ook verklaren waarom 'voor' steeds mogelijk is en 'tegen' alleen als er een concreet gevaar genoemd wordt, waar tegen metterdaad iets te doen valt. Het zou me niet verbazen als dit bij verze keren ook zo is. Je kunt je verzekeren voor alle zekerheid, voor allerlei mogelijke risi co's, waaronder brand of inbraak. Dat zijn motieven om je te verzekeren. Wie zich er gens tegen verzekert daarentegen, heeft een concreet gevaar op het oog, waartegen hij iets wil doen. Er zijn trouwens meer van die situaties in onze taal waar voor en tegen dicht bij el kaar liggen. Bijvoorbeeld 'tegen woekerprij zen' en 'voor een formidabel bedrag'. Maar mijn tijd is om, dus daar zult u zelf eens over moeten nadenken. misgegaan. Tegen de wand boven zijn bu reau kleven, tegen een lichtbak, een reeks röntgenfoto's. Ook die laten skeletjes zien. Die zijn, zelfs door een lekenoog te zien, niet wat ze zouden moeten zijn. Van der Harten steekt zijn geestdrift niet onder stoelen of banken. Hij grijpt een zwaar, wetenschappelijk boekwerk uit de kast. Plus een kleiner werk met de titel Skeletal Dys plasias (Skeletafwijkingen)„Dit", zegt hij bij het laatste exemplaar, „ben ik helemaal. Dit is mijn proefschrift. In 1988 ben ik gepromo veerd op aangeboren afwijkingen die niet met het leven verenigbaar zijn. En op dat ge bied ben ik nu ook internationaal bekend en erkend." Met een trots lachje slaat hij de dik ke pil een standaardwerk over kinderpa- thologie open bij het door hem geschre ven hoofdstuk. Hij licht toe: „Bij uitstek in academische ziekenhuizen kunnen pathologen zich na de algemene opleiding verder specialiseren. Ze bekwamen zich dan in een onderdeel van het vak waarin ze speciale interesse hebben. Je moet tenslotte ook plezier hebben in je werk. Zo zijn er pathologen die geboeid zijn door afwijkingen van het beenmerg of van de her senen. Ik ben gek op aangeboren afwijkin gen. Bedenk dat het de gekken zijn, de gedreve nen, die voorop lopen, die nieuwe dingen kunnen ontdekken. Daar profiteren de pa tiënten van. Of in mijn geval de ouders die willen weten of het een volgende keer weer kan gebeuren. De klinisch geneticus, de erfe- lijkheidsdeskundige, moet dat antwoord ge ven, maar dat kan hij of zij alleen maar, wan neer door mij de juiste onderzoeksgegevens worden aangereikt. De voortdurende groei van medische ken nis en technisch vernuft leiden in alle medi sche disciplines tot steeds verdergaande af splitsing in specialisaties. Hoe meer specia listen, hoe meer uiteenlopende zaken er aan pathologen worden gevraagd. Te veel om al les te kunnen behappen. In de praktijk heb ben de bijna driehonderd Nederlandse pa thologen zich al lang toegelegd op subspecia lismen. Internationaal geldt kinderpathologie als volwaardige subspecialisatie, in Neder land is dat volgens Van der Harten nog een kwestie van jaren. In de kelder Hoe de kennis zich steeds meer verdiept, blijkt uit zijn eigen ontwikkeling. „Toen ik er begin jaren '70 achter kwam dat er nog maar weinig bekend was van aangeboren skeletaf wijkingen, ontdekte ik dat er hier in de kelder een oud röntgenapparaat stond. Ooit verwor ven door mijn toenmalige opleider, die een bottumorenman was. Ik ben begonnen op dat apparaat alle overleden babytjes en foetjes te röntgenen. Zo heb ik een heel ar chief opgebouwd. Door tegelijkertijd veel te lezen, heb ik heel wat kennis vergaard. Een kinderarts-geneticus uit Utrecht vroeg me begin jaren '80 om lid te worden van een werkgroep die zich met skeletafwijkingen be zighield. En toen ging het hard. In zo'n werk groep doe je ongelofelijk veel kennis op en dat is de keerzijde je wordt er ook door be kend. De helft van de goed gedocumenteerde gevallen die ik nu in mijn archief heb, komt uit het buitenland. Die zijn mij ter beoorde ling voorgelegd." Hij toont wat foto's. De beelden zullen nie mand vrolijk stemmen. De meeste laten geen enkele twijfel bestaan over de vraag of het betreffende menselijk leven een kans heeft. Verbazingwekkend. Haast onvoorstelbaar soms. Merkwaardigerwijs toch eerder ver vreemdend dan afschuwwekkend. De beelden roepen de vraag op welke rol emoties spelen in dit vak. „Echt wennen", zegt Van der Harten, „doet het nooit. Als je je eerste obductie moet doen, herinner je je nog uit de opleiding dat het voor een nuttig doel is. Het is beter als jonge assistenten niet be ginnen met baby's. Als het oude mensen be treft, heb je een lagere drempel. Met kinde ren, daar heb ik nog moeite mee. En baby's, het spreekt vanzelf, dat is nooit makkelijk." Toverformule „Maar je leert dus je móet leren, want an ders ga je er onderdoor dat het gaat om 'maximale benadering met behoud van dis tantie'. Dat is de toverformule voor ons be roep. Als je in de kliniek werkt, heb je vaak contact met levende patiënten, met mensen die doodgaan, die zich aan je vastklampen. De behandelend arts is dan de vertrouwens man. Een patholoog heeft daar niet vaak mee te maken. Wanneer ik wordt geconfronteerd met wie- gedood gelukkig maar enkele keren per jaar krijg ik wel te maken met de emoties van de familie. Je hebt een nagesprek met de ouders, die volkomen onverwacht hun kind hebben verloren, en die worstelen met de lang niet altijd te beantwoorden vraag naar de oorzaak. Elke keer gaat als het ware ook een stukje van jezelf dood. Als je je voor die gevoelens afsluit, word je te zakelijk. Dan kan men z'n emoties niet meer bij je kwijt. Je moet je dus open opstellen, maar zonder dat je beschadigd raakt, want dan kun je niet goed meer functioneren." De stormachtige ontwikkeling van medi sche technieken, die het mogelijk maken om steeds verfijnder diagnosen te stellen en bij ongeboren vruchten steeds vroeger gericht onderzoek te doen, hebben invloed op het belang van obducties. „Toch blijft het van niet te onderschatten belang om bij overle denen na te gaan of de klinische zekerheid die vaak wordt uitgestraald, wel terecht is. Aan de andere kant zie ik dat foetussen in een steeds vroeger stadium echoscopisch worden bekeken en dat bij ernstige afwijkin gen zwangerschappen worden afgebroken. Dat maakt noodzakelijk dat men precies weet hoe een kind zich ontwikkelt", zegt Van der Harten. „De organen van foetussen zijn niet te ver gelijken met die van volwassenen. Ze ontwik kelen zich via verschillende stadia en veran deren soms van vorm of stand. Dat moet je wel weten. Anders krijg je verkeerde beoor delingen. Daarom is ldnderpathologie voor een groot gedeelte ontwikkelingspathologie." Hij geeft een frappant voorbeeld. „In een verslag las ik dat een hartje van een overle den baby een afwijkende stand had. Maar dat hoorde zo in dat stadium van ontwikkeling. Ik dacht dus: „Leuk dat het is opgemerkt, maar ik had liever gehad dat was gelet op de twee zenuwen ter weerszijden van het harte- zakje. Als die ontbreken, kan het kind niet ademen na de geboorte. Zo'n afwijking is heel zeldzaam, maar als je het zoals ik een keer hebt gezien, weet je dat je er op moet Ietten. Zo'n afwijking is erfelijk. Als je het niet ziet, kan dat betekenen dat ook een volgend kind overlijdt. Dat is niet nodig. Want zo'n baby kan worden gered door het plaatsen van een pacemaker. Je denkt in mijn werk vaak aan het volgen de kind." ijn kamer in het ziekenhuis is een janboel. Het volgestouwde vertrek je heeft niets van een cleane jreekkamer. Hoeft ook niet, want patiënten jreekt hij zelden en in elk geval niet daar. j lissen de stapels paperassen verheft zich nigen microscoop. Daar tuurt hij dagelijks 1 oor. Zijn geoefend oog registreert wat er mis fgoed is aan de minuscule plakjes menselijk >iietateriaal die hem door allerlei collega's-spe- puijalisten worden toegestuurd. Helaas is het j: iker mis of verdacht dan goed. rajj,,Kijk even mee", noodt hij. „Dit is een Siikje weefsel van een patiënt die eerder is en »opereerd en bij wie het niet goed zit bij de ond." Er schuift een plaatje in beeld dat be- )aat uit zachtroze vlekken met paarse stipjes n wat grotere, donkerpaarse plekken De ipjes zijn bacteriën, verklaart hij, en de lekken, die zijn verdacht. Hij verdraait een ais en het kleurenpalet wordt uitvergroot, 'inker mompelt hij, „ja hoor, duidelijk Tevoren al had hij het wijdverbreide mis- tand bij de kop gevat dat pathologen zich Tnamelijk bezighouden met overleden lensen. „De toevoeging anatoom is sinds )rt geschrapt", zegt hij. „Er is nog maar één ^tholoog-anatoom. Dat is de wat de Engel- n zo mooi noemen morbid: anatomist, de Rechtelijk patholoog, de 'lijkenpik'. De (ensen denken nog altijd meteen aan wijlen Dkter Zeldenrust. Maar een klinisch patho- og houdt zich tegenwoordig voor 85 pro mt bezig met levende mensen." ;Een patholoog bekijkt biopten (minuscule —Ukjes van organen en weefsels), coupes liesdunne schijfjes weefsel) en uitstrijkjes. Ie kunnen", doceert zijn rappe stem, tegenwoordig overal wat uitfutselen. Uit de [/er, uit de nier, noem maar op. Dat gaat ■■«et hele lange, dunne naalden, die geen jjjhade aanrichten. Als je ook ziet wat ze kun- [fsn opereren... Bij een ingrijpende halsope- Hjitie heb ik wel eens gedacht: staat het hoofd Hfg wel op de romp?" Toeval prtig jaar zit Hans van der Harten (59) in it vak. Arts had hij altijd willen worden, laar dat het pathologie werd is min of meer pval. „Ik kreeg in mijn studietijd van een Dogbejaarde huisarts in Nijmegen, die ik el eens in z'n tuin hielp, een boek over ver- skunde. Huisarts worden leek me niets, ik llde de diepte in. De fascinerende platen in It boek en de ontdekking dat baby's bij het T wereld komen een prachtige, mechanisch logst interessante beweging maken, plus }t feit dat mijn Amsterdamse hoogleraar me I enthousiast voor maakte, brachten me tot besluit me in die richting te specialiseren, at ik uiteindelijk pathologie ben gaan is al weer toeval. Mijn toenmalige ;raar zei: Ga jij maar placenta's doen, is nog veel aan te ontdekken. Na vier, jaar dacht ik: de andere kant van de na- treng is óók interessant. En er ontbreekt nog heel veel kennis van baby's met wie niet goed gaat. Bij de verloskunde heb je enlijk alleen maar oog voor de baby's die nd ter wereld komen. In de pathologie is andersom: Daar ben je helemaal gericht de gevallen waarin het misgaat en wil je ten waaróm het verkeerd is gegaan." e pathologen houden zich bezig met die Gaat het echter om volwassenen dan en ze slechts in 15 procent van hun tijd aken met overleden patiënten, op wie ctie wordt verricht. Dat onderzoek is Pathologen scoren niet hoog op de glamourschaal van medische specialisten. Ze opereren haast onzichtbaar. En het publiek blijft hen hardnekkig zien als lijkensnijders. Een groot misverstand, dat onrecht doet aan hun niet te onderschatten betekenis voorde behandeling van levende patiënten. En aan hun bijdrage in de vermeerdering van kennis en inzicht in de gevolgen van medisch handelen. Ze zijn wel degelijk populair, onder collega's, denkt dr. Hans van der Harten. Een bevlogen patholoog. Meteen bijzondere, vakmatige voorliefde voor kansloze foetussen en baby's. Hans van der Harten, een bevlogen patholoog van belang, omdat er bij ruim één op de tien mensen achteraf wordt vastgesteld dat de medische behandeling anders had moeten worden aangepakt en bij één op de twintig zelfs dat de gekozen behandeling niet de juis te is geweest. Of er worden.alsnog dingen ontdekt die, wanneer ze bekend waren ge weest, een andere behandeling hadden ge vraagd. Hans van der Harten ontwikkelde zich in het ziekenhuis van de Vrije Universiteit in Amsterdam stap voor stap van algemeen pa tholoog tot 'kinderpatholoog'. „Omdat ik ben gericht op kansloze foetussen en overleden baby's, houd ik mij voor 85 procent bezig met obducties en werk ik slechts voor 15 pro cent met levende patiënten. Precies anders om dus", zegt hij. „En vaak moet ik zelfs col lega's nog uitleggen waarom ik zo lang over een obductie doe. 'Het gaat heel vaak om het volgende kind', zeg ik dan. En dan zie ik ze denken, dan gaat het bij die ander (hij tikt te gen zijn hoofd) van knars, knars, knars." Skeletjes In de boekenkast staan, ongeveer op oog hoogte, zes zalmroze, doorzichtige zuiltjes. Kunstvoorwerpen lijken het. Plastieken. Bij nadere beschouwing zijn het de gefixeerde skeletjes van foetussen, veel te vroeg geboren kinderen. Ze zijn verschillend van grootte. Hoe kleiner, hoe eerder de zwangerschap is

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1994 | | pagina 39