'Ook in '58 was er ozongat'
Natuur Milieu
Ook Gelderse
Poort krijgt
beverkolonie
Gefokte ooievaars doen
het prima in Nederland
Meneer mierenegel heeft
voor paring veel over
In juni kijken
naar hommels
u DINSDAG 17 ME11994
EINDREDACTIE: PETER WOLFSBERGEN
Het gaat goed met de gefokte ooievaars in ons land. foto archief
Staatsbosbeheer gaat eind dit jaar bevers
uitzetten in de Gelderse Poort. De Gelderse
Poort is een omvangrijk natuurgebied ten
oosten van Nijmegen, waar de Rijn zich
splitst in Rijn, IJssel en Waal.
De nieuwe kolonie vormt een aanvulling
op de beverkolonie in de Biesbosch. Daar is
het ministerie in 1988 begonnen met het
uitzetten van Oostduitse bevers. Op dit mo
ment telt de Biesbosch ruim vijftig bevers,
die goed in staat zijn te overleven.
Biologen vinden het echter noodzakelijk
ook op andere plaatsen langs de grote rivie
ren kolonies in te richten. Daarmee kan de
bever op lange termijn in Nederland overle
ven, zo is de gedachte. Eén enkele kolonie
in de Biesbosch is te kwetsbaar voor ram
pen zoals overstromingen of ziektes.
Staatssecretaris Gabor (natuurbeheer)
heeft deze aanbeveling overgenomen. Als
het project in de Gelderse Poort slaagt,
wordt elders weer een nieuwe kolonie ge
sticht. Het ministerie denkt daarbij aan de
Duurse Waarden langs de IJssel.
Het is de bedoeling in de Gelderse Poort
twee maal twintig bevers uit te zetten, af
komstig uit het oosten van Duitsland. Tij
dens het project zullen spontane vestigin
gen van de bever buiten de uitzetgebieden
worden getolereerd, zolang geen onevenre
dige schade optreedt.
Intussen zal de bever worden aangewe
zen als beschermde diersoort op grond van
de Natuurbeschermingswet. Eventuele
schade aan land- en tuinbouw wordt ver
goed conform de gangbare schaderegeling
voor niet-bejaagbare diersoorten.
IN 'T VELD
Mijn geheugen laat op zijn zachtst ge
zegd nog wel eens wat te wensen over.
Dierbare familieleden willen nogal eens
aankomen met verhalen uit mijn jeugd,
waarvan ik altijd denk dat ze vreselijk over
dreven zijn. Maar helaas, ook de kern van
waarheid kan ik mij slechts zelden herinne
ren. Dat heeft natuurlijk zijn voordelen,
maar niet altijd.
Tot mijn grote vreugde ontdekte ik nog niet
zo lang geleden (in een winkeltje waar ze
goedbedoelde retzooi uit grootmoeders tijd
tegen woekerprijzen verkopen) een school-
wandplaat die ik mij nog tot in details kon
herinneren uit mijn eerste-klastijd (tegen
woordig heet dat groep drie). Op de teke
ningvan de beroemde Cornelis Jetses staat
een oude man afgebeeld, een soort marsk
ramer, met een grijze baard en een hoed op
zijn hoofd. Deze vader Abraham laat een
aap aan een touwtje kunstjes verkopen aan
de schoongewassen jeugd van een idyllisch
plattelandsdorpje.
Ik weet nog dat alle figuren van het beken
de leesplankje erop voorkomen: aap, noot,
Mies tot en met scha - liggend streepje -
pen. Dus ook het leuke hondje Kees en het
vervelende, nuffige, zwarte krengetje dat'
Does werd genoemd. Maar ook iets op de
wandplaat, dat niet op het leesplankje voor
kwam, heeft blijkbaar een verpletterende
indruk op me gemaakt. Tot op de dag van
vandaag.
Op het getekende schoolplein staat name
lijk een boom met grote bloempluimen. Zo
groot zelfs dat ik als jongetje sterk twijfelde
aan het waarheidsgehalte van de tekening.
Inmiddels weet ik dat tekenaar Jetses niets
aan het toeval overliet en al zijn onderwer
pen uitputtend bestudeerde voor hij aan
het illustreren sloeg.
Aan die schoolplaat moest ik weer denken
toen ik deze week vol bewondering naar
een kastanje stond te kijken op een school
plein anno nu. Er is veel veranderd in het
onderwijs, maar dè schoolpleinbloem van
vroeger is ook nu nog steeds de paardekas-
tanje.
Mensenkinderen, wat een gigantische bloe
men torst deze boom. Elke 'kaars' bestaat
uit verschillende kleinere bloemen, die stuk
voor stuk vijf omgekrulde kroonbladeren
tellen, waaruit lange meeldraden priemen.
Het bovenste kroonblad vertoont een op
merkelijk groot honingmerk. Aanvankelijk
is dit nog geel gekleurd, vervolgens wordt
het oranje om tenslotte tot karmijnrood te
verkleuren.
Een kleurverandering die zoals vrijwel al
les in de natuur niet voor de lol van men
sen is bedoeld. Alleen een gele bloem bevat
namelijk overvloedig nectar, heeft nog een
beetje in de aanbieding tijdens het oranje
stadium en 'op op' in het karmijnrode
tijdperk. Handig voor de hommels, dan
hoeven ze geen energie te steken in het
vliegen naar bloemen waar niets meer te
halen valt. En de kastanje profiteert mee,
want door deze service beschouwen hom
mels kastanje als een favoriete voedselbron.
En dus is de kans op bevruchting voor de
kastanje zelf groter.
Zo hier en daar kom je ook wel eens rode
paardekastanjes tegen. Dat is een kruising
tussen de paardekastanje uit deze contreien
en een ver familielid uit Amerika. Tot onge
noegen van veel kinderen draagt deze rode
kastanje in het najaar geen enkele glanzen
de kastanje, omdat deze kruising onvrucht
baar is.
Ook 'onze' crème-witte paardekastanje is
geen echt inheemse boom. Oorspronkelijk
komt de paardekastanje namelijk uit Tur
kije en de Balkan. Pas in de zestiende eeuw
is hij in dit gedeelte van Europa ingevoerd.
Desalniettemin groeit hij hier fantastisch en
kan hij wel zo'n vijfentwintig meter hoog
worden.
In het najaar produceert zo'n kolos honder
den glimmende kastanjes, als de hommels
en de kastanje het (zonnige) weer tenmin
ste mee hebben. En dat is dit jaar zeker het
geval. Dat worden dus veel, heel veel kas
tanjes.1
Ongetwijfeld heb ik in gunstige jaren tij
dens mijn jeugd ook allerlei spelletjes met
kastanjes gespeeld. Alleen, daar weet ik me
natuurlijk niets meer van te herinneren.
TON INT VELD
NATUURLIJK
Hevige kritiek op bewering van Franse wetenschappers:
De vraag of er in een min of meer recent verleden ook al sprake was van een
'ozongat' werd onlangs actueel nadat enkele Franse meteorologen fotografi
sche opnamen onderzochten die in april, juli, september en oktober 1958
vanaf enkele onderzoeksstations op Antarctica waren belicht. Het betroffen
ultraviolet gevoelige (glas)platen die de (blauwe) hemelachtergrond overdag
fotografeerden, alsmede het beeld van de maan 's nachts met enkele sterren
als referentiebronnen.
Op basis van de gemeten zwarting van de
.platen concludeerden de onderzoekers
Rigaud en Leroy dat het ozongehalte boven
één meetstation, de Franse basis Dumont
d'Urville, in september en oktober 1958 bij
na driemaal lager moet zijn geweest dan
normaal. Nagenoeg dezelfde waarden wer
den verkregen aan de hand van opnamen
die in juli van dat jaar waren verkregen, ter
wijl in april 1958 het ozongehalte tweemaal
lager was dan de normale waarde van 300
Dobson-eenheden.
Wetenschappers reageerden geschokt.
Niet alleen vanwege het al snel rijzende ver
moeden dat Rigaud en Leroy wel erg voor
barig waren met hun conclusies, maar ook
omdat, als de meetwaarden van toen inder
daad reëel waren, men zich met een twee
ledig probleem zag geconfronteerd.
In de eerste plaats was er, bijna veertig
jaar geleden, nog nauwelijks sprake van
produktie en grootschalige toepassing van
de beruchte chloor-fluor-koolstofverbindin-
gen (CFK's, die als dè grote boosdoeners
worden gezien bij de vernietiging van stra-
tosferisch ozon). En ten tweede was het de
vraag welke andere (natuurlijke?) proces
sen, die blijkbaar tot nu toe over het hoofd
worden gezien, dan verantwoordelijk waren
(en zijn) voor de ozonafbraak.
Ongezouten
Zoals gebruikelijk bij schokkende, weten
schappelijke conclusies barstte de kritiek
meteen los. Meteoroloog Paul Newman,
verbonden aan het Amerikaanse Goddard
Space Flight Center in Greenbelt, geeft zijn
Franse collega's er in het wetenschapsblad
'Science' ongezouten van langs.
Newman's uitvoerige evaluatie van de si
tuatie van toen (1958) laat, onder andere op
basis van toen elders verkregen metingen,
inderdaad zien dat er nogal wat rammelt
aan de bevindingen van Leroy en Rigaud.
Hij wijst erop dat het vaststellen van ozon
concentraties door middel van voor ultra
violet (UV-)licht gevoelig fotografisch mate
riaal onherroepelijk met grote fouten ge
paard gaat als de UV-bronnen zwak zijn.
Dat laatste is hef geval met de hemelach-
tergrond, de maan en de gekozen sterren.
Bovendien moet de respons van de fotogra
fische emulsie heel precies bekend zijn; de
platen moeten exact volgens dezelfde pro
cédés worden ontwikkeld en gefixeerd en
verder uiterst zorgvuldig worden behandeld
en opgeslagen. Daar bestaat nu, 36 jaar na
dat de platen werden belicht, vrijwel geen
zicht op.
Veranderingen
,,De platen waren weliswaar netjes in een
archief opgeborgen", zegt Newman, „maar
niet onder stabiele omstandigheden zoals
vochtigheid, temperatuur en dergelijke. Ze
ker is dat de kristalstructuur van de foto
emulsie veranderingen onderging sedert de
belichting en het ontwikkelproces. En daar
gaat men dan, 36 jaar na dato, aan zitten
meten".
In zijn kritiek refereert Newman verder
aan de notities die toen, in 1958, door
ozon-onderzoekers in diverse waarne
mingsstations, onder anderen in Dumont
d'Urville, werden gemaakt. Daaruit blijkt
onder meer dat de meetwaarden in diverse
stations onderling grote, onverklaarbare
verschillen vertoonden die, zo luiden enkele
zinsneden „toch nog maar eens kritisch
dienen te worden bekeken alvorens te wor
den meegenomen in de uiteindelijke versla
gen".
Een ander sterk punt in de internationale
kritiek op het werk van Rigaud en Leroy is
het vaststaande feit dat grote ozontekorten,
zoals die sedert de jaren '70 worden vastge
steld, zich boven een zeer groot gebied
voordoen en dus door meerdere stations
gelijktijdig worden gemeten in combinatie
met satellietmetingen 'van bovenaf. De
meetwaarden die men in 1958 (vanaf een
enkele plaats) verkreeg zijn, in vergelijking
met gelijktijdige metingen op andere plaat
sen, niet in overeenstemming met dat gege
ven.
Loos alarm
Het lijkt er dus op dat een 'ozongat' in 1958
op loos alarm berust. Het huidige 'gat' en
de rol van CFK's en broomverbindingen
daarbij berusten echter allerminst op loos
alarm. In oktober 1993 werden nieuwe
laagte-records, waarden van 60 tot 80 Dob
son-eenheden, gemeten boven Antarctica.
In een gebied dat al is uitgegroeid tot een
oppervlak, driemaal zo groot als Europa...
Het gaat goed met het aantal gefokte ooievaars in Ne
derland. Het project van Vogelbescherming is succes
voller dan ooit. Vorig jaar vloog het recordaantal van
336 jonge ooievaars uit.
Vogelbescherming stichtte 25 jaar geleden het ooie
vaarsdorp Het Liesveld in Groot-Ammers. Dat was het
begin van het project, bedoeld om de trekvogel terug te
brengen in Nederland. Inmiddels telt ons land twaalf
buitenstations, waar broedparen kunnen nestelen.
Vogelbescherming heeft in het Liesveld een nieuwe
crèche in gebruik genomen. Ooievaars kunnen zelf
maar twee jongen per nest grootbrengen. Dank zij de
crèche kunnen ook de andere jonge vogels worden
grootgebracht.
Verleden jaar zijn ruim honderd jonge ooievaars
meer uitgevlogen van de dertien stations dan in 1992
en 1991. Via de herintroductieprogramma's komen nu
in Nederland ongeveer duizend vrij vliegende ooievaars
yoor.
Volgens Anna Kemp van Vogelbescherming wordt
het Nederlandse landschap langzaam maar zeker weer
beter geschikt als broedplaats voor de ooievaar. De
meest noodzakelijke maatregelen moeten dan ook
worden getroffen in het buitenland. Van de vijf ome
vaars die vanuit Nederland op trektocht richting Afrika
gaan, komt er maar één terug.
De rest valt ten prooi aan jagers in Afrika, of aan elek
triciteitskabels en -masten in Frankrijk. De kabels zijn
verreweg de belangrijkste doodsoorzaak.
Bij het klein hoefblad kan kruisbestuiving
plaats vinden, mits de weersomstandighe
den tolerant zijn. Helaas blijkt dit in ons kli
maat een uitzondering te zijn. Er zijn im
mers maar zo weinig zonnige dagen in het
heel vroege voorjaar. Meestal is het koud en
valt er regen of sneeuw.
Dan ziet u het bloemhoofd, net als in de
nacht, totaal gesloten. Het betekent wel, dat
de buitenste vrouwelijke bloemen dan naar
het midden toegedrukt worden en zo in
aanraking komen met het reeds onhoog ge
drukte stuifmeel. Resultaat: Er vindt binnen
in het bloemhoofd zelfbestuiving plaats.
Conclusie: Klein hoefblad loopt geen risico.
Als het gunstig weer is, dan vindt kruisbe
stuiving plaats: is het guur en somber, dan
komt zelfbestuiving tot stand.
In beide gevallen is zaadvorming verzekerd,
want ook daarvoor zijn de nodige voorzie
ningen aanwezig. Om ook dit deel van het
leven van het klein hoefblad met eigen
ogen te kunnen zien, is het nodig de plant
meteen na de bestuiving dagelijks te vol
gen.
Op het eerste gezicht zijn we geneigd te
denken, dat de plant uitgebloeid is. De
bloem ziet er verlept uit, de bloemsteel is
aan de bovenkant omgebogen. Het bloem
hoofd hangt omlaag, een mistroostig ge
zicht.
Toch is het goed voorlopig elke dag even
naar deze plant te gaan kijken. Dat omge
bogen en gesloten bloemhoofd kan dagen
lang, wel een week soms, hangen. De plant
heeft er een bedoeling mee. In die hangen
de houding rijpen de zaadjes. Al regent en
sneeuwt het, het hindert niet, er komt geen
druppel water naar binnen.
Als dan na een aantal dagen het weer eens
mooi zonneschijnweer is, dan ziet u iets
merkwaardigs. De bloemstengel tilt het
bloemhoofd opnieuw rechtop. Let nu goed
op.
Inde dagen dat het zaad rijpte is misschien
het omringende gras gegroeid. Het kan best
zijn dat, na een week rijping, het klein hoef
blad er niet meer boven uitsteekt. Geen
nood. Zodra bloemstengel en bloem (met
inmiddels rijp zaad) rechtop gericht is en
niet boven het gras uitsteekt, dan gaat eerst
de bloemstengel groeien, en wel zo ver, dat
de bloem boven het omringende gras uit
steekt.
Als de zon dan schijnt, opent de bloem zich
en u ziet, net als bij de paardebloem, een
wit pluizig geval. De wind komt en blaast de
zaadjes weg, elk voorzien van een zweefin-
richting.
Op dit ogenblik kunt u stellig het groene
blad van het klein hoefblad al zien. De sten
gel heeft de hulp van de kleine bruine
blaadjes, die zo parmantig de stengel tegen
de winterse ongemakken beschermden,
niet meer nodig. Al met al, klein hoefblad is
en blijft een curieuze plant.
De Nederlandse naam klein hoefblad is ei
genlijk niet juist. De Latijnse naam voor de
plant luidt: Tussilago farfara. In dat tussi
lago zitten twee woorden: tussis, dat hoes
ten betekent en agere dat verdrijven wil
zeggen.
In de oudheid gebruikte men het blad al bij
ontsteking van de luchtwegen. In de mid
deleeuwen, toen de kruidenboeken naast
de Latijnse namen ook de vertaalde namen
gaven, werd Tussilago vertaald door 'hoest-
blad'. Een correcte naamgeving.
Waarschijnlijk door verkeerde lezing van de
Oudduitse lettertekens veranderde hoest -
blad in hoefblad. De toevoeging farfara
doelt op de grijze achterkant van het blad.
Het lijkt net of het blad met meel bestoven
is. Het Latijnse far betekent meel en fara wil
zeggen dragen; vandaar de toevoeging
farfara.
'Liever klamboe dan
citronel la-olie'
DEN HAAG ANP
Wie zich muggen en andere insekten van
het lijf wil houden kan beter een hor of
klamboe gebruiken dan een van de gangba
re insektenwerende middeltjes in spuitbus
sen, sticks of lotions. Die middelen zijn
waarschijnlijk niet zo onschuldig als lang is
gedacht. Dat staat in het Geneesmiddelen
bulletin naar aanleiding van een groeiend
aantal berichten over nadelige bijwerkin
gen. In Nederland zijn, voor zover bekend,
alleen nog produkten in de handel met ci-
tronella-olie en diëthyltoluamide. Citronel-
la-olie wordt ervan verdacht het erfelijk ma
teriaal van lichaamscellen te kunnen veran
deren. Verder wordt het vaak gebruiken van
diëthyltoluamide in verband gebracht met
ernstige aandoeningen van het centraal ze
nuwstelsel. In de wetenschappelijke litera
tuur zijn ook gevallen beschreven van ern
stige aandoeningen aan het zenuwstelsel bij
kinderen wier moeder dit middel tijdens de
zwangerschap vaak, maar normaal, heeft
gebruikt.
De hennepplant herbergt een stof die astma tegengaat. foto united photos de boer
'Hennepplant goed
tegen astma'
DEN HAAG ANP
De hennepplant herbergt in zich een stof
die astma tegengaat. JDe stof, cannabid-
iol, komt in een relatief hoge concentra
tie voor in de plant en is het makkelijk te
oogsten en te verwerken. Dit blijkt uit
een onderzoek van het Landbouw-Eco-
nomisch Instituut naar de toepassings
mogelijkheden van de bijprodukten van
d$ hennepvezelteelt.
De farmaceutische industrie is volgens
het instituut geïnteresseerd in de wer
king van cannabidiol. Van het middel
word je niet high. Het instituut pleit voor
meer onderzoek naar cannabidiol en an
dere stoffen in de hennepplant.
Het onderzoek naar het gebruik van
hennepplanten richt zich tot nu toe op
het gebruik voor de pulp- en papierin
dustrie. Het Landbouw-Economisch In
stituut vindt dat er meer aandacht moet
komen voor de bijprodukten van hen
nep.
Hoe doen mierenegels 'het'? Hoe
leggen die stekelige, eierleggende
zoogdieren het aan, die in Australië
en Nieuw-Guinea een kluizenaars
bestaan leiden? Daar was tot nu toe,
uitgezonderd voorzichtige toenade
ringspogingen in een enkele dieren
tuin, niets over bekend. Door met
de hulp van een aantal vrijwilligers
en radiografisch jarenlang 66 dieren
te volgen is het de Australische Peg
gy Rismiller van de Universiteit van
Adelaide als eerste onderzoeker ein
delijk gelukt het liefdesleven van dit
zoogdier in het wild van nabij mee
te maken.
Nog onduidelijk is hoe mannetjes
van dit solitair levende dier in de
paringstijd een vrouwtje op het
spoor komen. Gedacht wordt aan
feromonen (geur). Hoe het ook zij,
het blijkt dat veelal niet één manne
tje door een vrouwtje wordt aange
trokken, maar dat soms we.l tien
mannetjes in een file achter een
vrouwtje aanhobbelen.
En niet voor een dagje, maar voor
een periode die wel 36 dagen kan
duren. Tijdens rustpauzes wordt er
door de mannetjes zachtjes tegen
haar aangeduwd, maar als zij nog
niet wil, rolt zij zich als een gewone
egel op tot een stekelige bal. Man
nelijke mierenegels zijn echter ware
volhouders, en blijven haar net zo
lang achterna zitten, tot zij op haar
buik gaat liggen en haar voorpoten
en kop iets ingraaft. Dat is het sein
dat zij tot paring bereid is.
De mannetjes graven vervolgens
een greppeltje om haar heen. Van
de vele aanbidders blijft er ten slotte
één in de greppel over die de andere
eruit heeft gewerkt. Het wordt dan
tijd voor het voorspel, waarbij het
mannetje het vrouwtje 'aait' en on
der haar staart probeert te komen.
Rustig aan is het devies. Zo'n vier
uur verstrijken vóór het mannetje
op zijn zij gaat liggen en zijn vier
koppige penis in de geslachtsope
ning van het vrouwtje stopt. Zo'n
drie uur blijven de dieren innig ver
strengeld liggen. Daarna maken zij
hun stekels schoon en zeggen zij el
kaar, voorgoed, vaarwel, (bron: New
Scientist - 30 april 1994)
Hommels soms zijn ze zo zwaar van het stuifmeel, dat ze amper meer kunnen vliegen.
foto united photos de boer
ALKMAAR
De Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische
Vereniging (KNNV), de Nederlandse Jeugdbond
voor Natuurstudie (NJN) en het Natuurhistorisch
Genootschap (NHG) hebben 4 en 5 juni uitgeroe
pen tot 'hommelkijkdagen'.
Volgens de organiserende verenigingen is het de
hoogste tijd hommels eens goed in de schijnwer
pers te plaatsen. Wie naar hommels kijkt, kijkt
naai de natuur en leert die beter kennen. Boven-
dien komt via de hommelkijkdagen belangrijke
informatie beschikbaar over het verspreidingspa-
troon van deze insekten, de aantallen, de soorten,
enzovoorts. Beheerders van natuurterreinen en
groene beleidsmakers kunnen met die informatie
hun voordeel doen.
Natuurliefhebbers die aan de kijkdagen mee wil
len werken, kunnen zich daar voor aanmelden.
Voor meer informatie: Ina Marbus, KNNV-West-
Friesland, 02290-30419.