Een
halve eeuw
doodgezwegen
OOK ZOO TEVREDEN
Limba Olandeza
ZATERDAG 7 MEI 1994
De honderdduizenden
Nederlanders die
tijdens de oorlog in
Duitsland te werk
werden gesteld,
hadden bij terugkeer in
1945 geen verweer
tegen de beschuldiging
dat ze de vijand
hadden geholpen. De
publieke opinie was
niet geïnteresseerd in
hun verhaal, en zo zou
het tientallen jaren
lang blijven. Zelfs de
sterftecijfers onder
dwangarbeiders
werden
gebagatelliseerd. Een
hele bevolkingsgroep
veroordeeld tot het
verdomhoekje van de
geschiedenis.
Dwangarbeiders in
Duitsland wachten op
gebaar Nederlandse
overheid
Hij kon naar Duitsland! Eindelijk
zou hij ook wat van de wereld
zien, hij, Gerben van der Berg,
die maar één keer in zijn hele jeugd buiten
de provincie Friesland was geweest. Dat was
al weer lang geleden, in 1933. Bij zijn vader
achterop de fiets, over de Afsluitdijk die toen
net klaar was.
Toen hij in de zomer van 1942 de oproep
kreeg voor de Arbeidsinzet in Duitsland, twij
felde de 19-jarige bakkersknecht geen mo
ment. ,,Mijn broer en mijn zwager waren aan
het begin van de oorlog militair geweest, in
Haarlem en aan de Grebbelinie. Dus die had
den al het een en ander gezien." Zijn af-
scheidstoernee door Friesland, langs ooms,
tantes, opa's en oma's, bracht hem langs ver
schillende boerderijen waar hij gemakkelijk
had kunnen onderduiken. Maar niemand die
zelfs maar op die gedachte kwam.
Gerben van der Berg was grenzeloos naïef.
Had geen enkel politiek bewustzijn, geen
flauw benul van het moorddadige karakter
van het nazi-regime. Had niks meegemaakt.
Leeuwarden was in mei 1940 ingenomen
zonder dat er een schot werd gelost. En Ger
ben van der Berg was opportunistisch. In
Duitsland kon je geld verdienen, het was
eens wat anders, en het zou toch maar voor
een jaar zijn? Hij ging, en het enige dat hem
oprecht speet, was dat hij zijn mooie bak
kersuniform niet hoefde mee te nemen, want
ze zouden hem omscholen tot metaalarbei
der.
Het is na meer dan vijfig jaar nog steeds
een verbijsterend verhaal, de oorlogsgeschie
denis van de nu 71-jarige Fries. Verbijsterend
vooral vanwege de hardnekkigheid waarmee
hij onwetend bleef over de duisternis waarin
Europa tot het voorjaar van 1945 werd ge
huld. Gerben van der Berg kwam uiteindelijk
terecht in Bernburg, middenin het land dat
later DDR zou heten. Hij mocht na een week
metaal draaien toch doen wat hij had ge
leerd: brood bakken.
In Bernburg was het hard werken en een
beetje op je woorden passen. Er was genoeg
te eten, zijn baas was vriendelijk en het huis
waar hij bij een fafhilie inwoonde was rede
lijk gerieflijk., Gerben zou in Bernburg zijn
vrouw leren kennen. Echt oorlog werd het
voor Van der Berg eigenlijk pas in april 1945,
toen de geallieerden de stad voor het eerst
(en voor het laatst) bombardeerden.
Maar hoe zat het dan met die groene ge
blindeerde bussen waarin mensen werden
vervoerd naar het Heilanstalt, de psychiatri
sche kliniek? Vroeg hij zich nooit af waarom
je dié mensen noöit meer terugzag? Het eni
ge dat opviel aajj be' Heilanstalt was dat het
er stonk,'vertelt Jiij. En wat gebeurde er met
de joden uit de straat waar zijn latere echtge
note woonde? Ze werden 's nachts wegge
haald, hun huizen en winkels waren geplun
derd en ze kwamen nooit meer terug. Het
was geen gespreksonderwerp in Bernburg.
Trouwens, wat voor conclusies trok Gerben
uit de verschillen tussen de Duitse nazi-pro-
paganda en de uitzendingen van Radio
Oranje die hij stiekem beluisterde via de ra
dio? Hij trok geen conclusies, zegt hij.
En hoe onderging hij de dodenmarsen die
helemaal aan het einde van de oorlog ook
door Bernburg voerden: duizenden uitgeput
te concentratiekampgevangenen die te voet
door het land werden gejaagd in een ultieme
poging de jodenvernietiging te kunnen
afronden voordat de oprukkende geallieer
den de oorlog zouden beëindigen?
Koele ontvangst
Van der Berg wist niet wat er gebeurde, hij
wilde het niet weten. En voor een deel kon hij
de verschrikkelijke waarheid ook niet door
gronden. En hij begreep er ook niets van dat
de ontvangst bij terugkeer in Nederland zo
koel was. Bij overheidsinstanties kreeg hij het
verwijt te horen dat hij zich niet had verzet
tegen de Duitsers. Waarom was hij indertijd
niet ondergedoken, wierpen ze hem voor de
voeten.
Toen Van der Berg door de Duit-
mm sers werd opgeroepen, was de
Arbeitseinsatz nog een vrij nieuw
fenomeen. Later in de oorlog
zouden de Duitsers systematisch
Nederland uitkammen op arbeid
die in de Duitse oorlogsecono
mie kon worden ingezet. En uit
eindelijk zouden ruim een half
miljoen Nederlanders dwangar
beid in Duitsland verrichten. Of
wel liefst een vierde deel van de
mannelijke beroepsbevolking.
Waar had dat half miljoen moe
ten onderduiken? Was er nog plaats geweest
in de spelonken waar andere onderduikers
joden, communisten, verzetslui, arbeiders
die de gang naar Duitsland ontweken zich
al verborgen? Of mag die vraag zo niet wor
den gesteld? Van der Berg stelt hem wel. En
hij vraagt zich na al die jaren af of de thuis
blijvers het exclusieve morele recht mochten
claimen een (negatief) oordeel te vellen over
de mannen die naar Duitsland moesten.
Van der Berg heeft zich nooit geschaamd
voor zijn keuze. Hij kwam uit een gerefor
meerd ARP-milieu, waar wet en orde hoog
genoteerd stonden. Waar je nooit twijfelde
aan het opgelegde gezag. Hij heeft zich dien
tengevolge ook nooit schuldig gevoeld. Van
der Berg is ook realistisch genoeg om zich
niet als slachtoffer van de geschiedenis te
presenteren. ,,Ik was een te werk gestelde,
geen dwangarbeider.
Schuldgevoel
Duizenden anderen, tienduizenden wellicht,
gingen na de oorlog wel degelijk gebukt on
der een schuldgevoel dat hen grotendeels
van buitenaf werd opgedrongen. Dwangar
beiders werden vaak over één kam geschoren
met Nederlanders die vrijwillig hadden mee
gevochten met het Duitse leger. De dwangar
beiders kregen veelal een zeer denigrerende
behandeling als ze werden ondervraagd door
de politieke opsporingsdienst. Mannen die in
de fuik van een razzia waren gelopen en in
Duitsland als arbeidsslaven grote lichamelij
ke en geestelijke terreur hadden moeten
doorstaan, zwegen noodgedwongen tiental-
len jaren lang over hun ervaringen.
De door het Rijk aangestelde schrijver van
de officiële geschiedenis over de bezettings
jaren, Loe de Jong, was niet geïnteresseerd in
de verhalen van de dwangarbeiders. Dat liet
hij over aan zijn medewerker Sijes, die er
weliswaar een boek over schreef, maar nau
welijks dwangarbeiders zelf aan het woord
liet.
De voorzitter van de Vereniging van
Dwangarbeiders Nederland, Aart Pontier,
zegt: „De mannen die terugkeerden, hadden
destijds natuurlijk erg weinig verweer tegen
de beschuldiging dat we de Duitsers hadden
geholpen. Je moet bedenken dat in de jaren
na de oorlog het verzet enorm werd opgehe
meld. Heel veel aandacht werd opgeslokt
door de ervaringen van de overlevenden uit
de concentratiekampen. En in Nederland
was er een hongerwinter geweest."
De afschuwelijke ontberingen die vele
dwangarbeiders hadden moeten doorstaan,
werden door de overheid en het publiek gro
tendeels genegeerd. De dwangarbeiders had
den op enkele interessante uitzonderingen
na nou eenmaal geen heldendaden ver
richt.
Gezondheid
Het algemene oordeel over de arbeid in
Duitsland werd en wordt daarbij nog eens
gecompliceerd door de uitersten die de groep
dwangarbeiders kende: er stierven Nederlan
ders in concentratiekampen omdat ze zich
ook in Duitsland verzetten tegen gedwongen
.tewerkstelling, en er kwamen mannen terug
in goede gezondheid „omdat we dichtbij het
brood zaten", zoals bakker Gerben van der
Berg het uitdrukt.
Maar Van der Berg wil ook iets anders
kwijt. „Er wordt ons verweten dat we de
Duitse oorlogsinspanning steunden. Maar de
Nederlandse overheid steunde de Arbeits
einsatz. Bij de oproep, de keuring, de admini
stratie, de paspoort-uitreiking en het trans
port per trein naar de grens kwam geen Duit
ser te pas". En hoe zat het trouwens met al
die Nederlanders die Duitse opdrachten in
Nederland uitvoerden? Ambtenaren, werfar-
beiders, werknemers in melkfabrieken wie
werkte er nou eigenlijk niet in dienst van de
Duitsers? Die mensen waren evenmin hel
den, maar kwamen in ieder geval niet in het
verdomhoekje van de geschiedenis te staan.
De stille verdachtmaking van de grote
groep ex-dwangarbeiders en de desinteresse
voor hun lot, leidde er na de oorlog zelfs toe
dat de sterftecijfers onder Nederlanders tij
dens hun verblijf in Duitsland bewust wer
den gebagatelliseerd.
Historicus Sijes, verbonden aan het Rijks
instituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD),
hield het erop dat achtduizend Nederlanders
in de Arbeitseinsatz waren omgekomen. Dat
cijfer werd ook decennia lang aangehouden
door het Rode Kruis en door de Nederlandse
Oorlogsgravenstichting. Aart Pontier van de
Vereniging van Dwangarbeiders: „Wij heb
ben jarenlang verkondigd dat die schattingen
veel te laag waren. Zelf kwamen we uit op
dertig- vijfendertigduizend." Pas zeer re
cent heeft het Rode Kruis die schatting over
genomen.
Moeizaam
Van der Berg begon in 1990 op eigen houtje
gegevens te verzamelen over in Duitsland
omgekomen dwangarbeiders hij wilde we
ten of hun dood was geadministreerd en
waar ze een graf hadden gekregen. Hij be
sloot hiertoe, nadat hij als rapporteur voor de
Wet Uitkering Burger Oorlogsgetroffenen
steeds meer in aanraking kwam met vrouwen
die vertelden over een vermiste echtgenoot.
Het werd een moeizame speurtocht. De
oorlogsgravenstichting weigerde in te gaan
op een verzoek om gegevens over de erebe
graafplaats in Frankfurt, waar Nederlanders
liggen. 'Het is geen gebruik om kopieën van
registers van Erevelden aan derden te ver
strekken', schreef de stichting eind 1993.
Het Nederlandse Rode Kruis was al even
min erg behulpzaam. Het rekende vijftig gul
den per persoon waarover gegevens worden
gevraagd. Op een gericht verzoek van Van
der Berg kreeg hij als reactie: 'Indien u zeven
maanden na dagtekening van dit schrijven
nog geen bericht heeft ontvangen, verzoek ik
u zich telefonisch met mijn bureau in verbin
ding te stellen.'
Toch kwam hij in contact met de Interna
tional Tracing Service van het Rode Kruis in
het Duitse plaatsje Arolsen. Het Internationa
le Rode Kruis beheert daar een gigantisch ar
chief met gegevens over veertien miljoen
mensen die tijdens de oorlog in Duitsland
stierven: concentratiekampgevangenen,
krijgsgevangenen en dwangarbeiders. Maar
ook daar is geen algemene informatie ver
krijgbaar en wordt slechts per geval gezocht,
nadat naam en geboortedatum zijn verstrekt.
Het duurt dan ook nog eens maanden voor
dat er antwoord komt.
Meer medewerking trof Van der Berg in
Duitsland en vooral in de voormalige DDR.
De burgemeester van Saarbrücken stuurde
zelfs polaroidfoto's terug van graven waar
Nederlanders liggen, compleet met de graf
nummers. Inmiddels heeft hij zevenduizend
Nederlandse graven gelokaliseerd, verspreid
over honderden plaatsen. Op de werkkamer
van Van der Berg liggen dikke mappen met
Duitse administraties, die van een soms on
waarschijnlijke griindlichkeit zijn. Zo werden
tot letterlijk in de laatste oorlogsdagen
eind april, begin mei 1945 in zwaar ver
woeste steden voorgedrukte doodsverklarin-
gen ingevuld met voor zover bekend de per
sonalia van de omgekomen dwangarbeider,
de doodsoorzaak (bombardementen, ziek
ten), tijdstip van sterfte, graf. Zelfs in een
concentratiekamp als Buchenwald werd dit
tot de laatste snik bijgehouden.
Gebaar
Veel oud-dwangarbeiders wachten nu, na
een halve eeuw, op een gebaar van de over
heid waarmee hen een vorm van eerherstel
wordt verleend. Hun vereniging heeft tever
geefs geprobeerd een deel te krijgen uit mil-
joenenfondsen, die werden gevormd door
grote Duitse ondernemingen als schadever
goeding aan mensen die daar tijdens de oor
log werden gedwongen te werken.
Curieus is dat juist het voormalig verzet,
vertegenwoordigd in de stichting 1940-1945,
wèl een bijdrage kreeg uit de miljoenen die
de firma Daimler-Benz beschikbaar stelde
voor oud-dwangarbeiders. En het was nota
bene het Rode Kruis, waarmee de ex-dwang-
arbeiders zo'n moeizame relatie hebben, dat
in Nederland de Daimler-Benz-gelden ver
deelde.
Aart Pontier gokt er nu op dat er in ieder
geval wat geld komt voor het oprichten van
een monument voor de gesneuvelde dwang
arbeiders. Pontier: „We vinden dat die vijfen
dertigduizend slachtoffers een stem moeten
hebben, ze mogen niet worden vergeten."
Een eigen monument heeft nog een voor
deel. Volgend jaar zal uitgebreid worden her
dacht dat het precies vijftig jaar geleden is
dat Nederland werd bevrijd. Nu al krijgt de
Vereniging van Dwangarbeiders reacties van
gemeenten die haar willen uitsluiten van offi
ciële plechtigheden. De motivatie: de dwang
arbeiders hebben niet actief meegedaan aan
de bevrijding.
Onze Taal
Mijn vliegtuig landt precies op tijd.
Het is maar een bescheiden vlieg
veld waar we aankomen: een lan
dingsbaan, een betonnen plein met
vier vliegtuigen, en een gebouw met
opschrift OtopenL Het is er merk
baar warmer dan bij ons. We lopen
naar dat gebouw, waar paspoort en
visum zorgvuldig onderzocht wor
den: er zijn geen bedenkingen tegen
mijn komst. De koffer staat al klaar.
Bij de uitgang worden de reizigers
bestormd door grage taxichauffeurs.
Ik kies er een en laat het briefje zien
met het adres dat ik opgekregen
heb.
Heb ik precies de verkeerde taxi gekozen?
Het blijkt een griezelig oude Dacia, rijp
voor de sloop, waarvan het portier slechts
met een stukje ijzerdraad gesloten kan wor
den. Als ik om mij heen kijk, zien echter alle
taxi's er ongeveer zo uit: allemaal Dacia's,
allemaal met een respectabel aantal dienst
jaren en met de meest uiteenlopende zicht
bare gebreken. De tocht naar het centrum
zal ik niet gauw vergeten. Het verkeer is for
midabel, brede wegen met wel vijf of zes
banen in beide richtingen, maar zonder
witte strepen. Links en rechts wordt inge
haald. Het wegdek is een lappendeken van
asfalt, beton, keitjes en soms gewoon zand.
Rioolputdeksels zijn niet verzonken maar
steken een decimeter boven het wegdek uit;
tramrails liggen niet in, maar op het asfalt
en er zijn verraderlijke kuilen. Ook zijn er
paard-en-wagens tussendoor, op alle rij
stroken. Een knappe chauffeur die daar
toch nog zo'n 60 70 kilometer haalt. Ik
blijk zo'n knappe chauffeur getroffen te
hebben. Een sensatie voor de bezoeker, die
zich gelukkig prijst dat hij op de achterbank
is gaan zitten, en niet voorin. Af en toe sluit
ik mijn ogen van pure doodsangst, maar
mijn taxichauffeur praat opgewekt voort en
geeft mij in een soort van Engels allerlei
toeristische informatie over wat we passe
ren.
Na een dikke twintig minuten ben ik heel
huids op het afgesproken adres: Pitar
Mos. Een ouderwets schoolgebouw, waar
het aangenaam koel is. De portier kan mij
niet helpen, want ze verstaat geen enkele
taal die ik beheers. Maar er is een vriende
lijk meisje dat mij in het Frans naar de ka
mer brengt waar ik moet zijn. Op de deur
staat in nauwelijks meer te lezen letters:
limba Olandeza.
Ik ben voor zeven dagen in Boekarest, om
er college te geven aan de studenten die
daar Nederlands studeren. Limba (uit het
Latijnse lingua) betekent 'taal' in het Roe
meens. Limba Olandeza is het opschrift van
het collegezaaltje waar Nederlands gegeven
wordt, aan de Universitatea Bucaresti, Fa-
cultatea de Limbi Straine.
Limba is voorlopig het enige Roemeense
woord dat ik ken. Maar de circa veertig stu
denten die in Boekarest Nederlands stude
ren, kunnen mij redelijk tot goed verstaan.
Boekarest is trouwens niet de enige stad in
Roemenië waar je Nederlands kunt stude
ren: ook in Cluj en in Timisoara wordt onze
taal gedoceerd.
De belangstelling voor vooral West-
europese talen is er groot. De talloze
boekenstalletjes bij elk metrostation bevat
ten naast pornografie altijd woordenboeken
en grammatica's: kortom precies de boeken
die ten tijde van Ceaucescu niet verkrijg
baar waren. Dit land hongert naar contact
met het Westen en er valt nog een grote
achterstand in te halen.
Ik merk al gauw dat ik niet te veel moet zeg
gen, want alles wat ik zeg wordt opgeschre
ven. Het onderwijs is er nog ouderwets en
de studenten zijn gewend om braaf alles op
te schrijven wat de professor zegt. Dat is
hier zo gek nog niet want er zijn vrijwel
geen studieboeken, bijna alles wordt tijdens
de colleges gedicteerd. Hoe ze het volhou
den, is me een raadsel want collegedagen
van tien of twaalf uur zijn geen uitzonde
ring. Van de Nederlandse Taalunie krijgt de
afdeling een kleine jaarlijkse subsidie voor
de aanschaf van boeken. Het is een druppel
op een gloeiende plaat: alleen voor in het
instituut; thuis hebben de studenten geen
Nederlandse boeken, omdat die voor hen
onbetaalbaar duur zijn.
Maar hoe moeilijk de omstandigheden ook
zijn. de belangstelling voor het Nederlands
is er groot. En als ik na een slopende week
weer naar huis ga, ligt het meeste werk nog
voor de boeg: fotokopieën en boeken stu
ren. Want de een wil een scriptie schrijven
over Cees Nooteboom, de ander moet een
referaat houden over voegwoorden, een
derde zou zo graag eens iets van Multatuli
lezen
JOOP VAN DER HORST
universitair docent Nederlands