Werkstress onvoldoende begeleid Leiden en Lijden 192 ZATERDAG9 APRIL 1994 n zich - zo blijkt uit de enquête - veel Nederlanders bevinden. Drie van de vier deelnemers a Nederlanders leven in be langrijke mate met werk stress. Dat is de uitkomst van een landelijke enquê te die mede door deze krant werd opgezet. „Stress in het werk lèèft bij een groot deel van de bevolking", is de algeme ne conclusie van prof. dr. René Diekstra, klinisch psycholoog, die het onder zoek leidde. Aan de enquête werd deelgenomen door 20.000 mensen die ruim 200 vra gen beantwoorddenin vele honderden gevallen gingen de formulieren vergezeld van een per soonlijke brief. 'De leiding kent het probleem slecht' Het beeld dat oprijst uit de en quête over stress in het werk, stemt niet vrolijk: drie van de vier deelnemers werken voortdurend onder tijdsdruk, twee van de vier vinden zelfs uit drukkelijk dat ze te weinig tijd krijgen om hun werk af te maken. Een op de zeven - zo blijkt uit het onderzoek' waarbij ook deze krant betrokken was - verwacht uiteindelijk arbeidsongeschikt te raken. „En toch", concludeert het hoofd van het onderzoek prof. dr. René Diekstra, „zeggen de meesten dat ze tevreden zijn met hun baan. Op het eerste gezicht zeg je dan: daar klopt iets niet. Maar waarschijnlijk ligt het wat anders. Er zit altijd een spanning tussen het ideaal van mensen en de werkelijkheid. Als het gat daartussen te groot wordt, passen de mensen hun. ideaal aan of stellen in hun hoofd de werkelijkheid mooier voor dan die is. Waarschijnlijk volgen veel mensen met werk van lage kwaliteit bij werkstress die laatste strategie om zich in hun baan zo goed mogelijk te voelen." „De vraag is nu wanneer dat nog een goe de strategie is en wanneer niet meer. Beleids- matig-politiek is dat een enorm belangrijke vraag. Want deze tactiek kan op korte termijn heel goed werken, maar op de lange termijn juist heel slecht zijn. Als mensen ten onrech te en te lang ontkennen dat werkstress een probleem is, kunnen ze daardoor uiteindelijk in grote psychische of lichamelijke prolemen komen en uitvallen." „Een punt dat daarmee samenhangt, is dat in maar een kwart van de bedrijven iets wordt gedaan aan preventie van ongezonde werkstress. Het probleem speelt bijna overal, maar de leiding kent het slecht en doet er weinig aan. Hier zie je twee dingen elkaar versterken: de bazen vragen hun onderge schikten niet naar werkstress, de werknemers zelf durven er in deze onzekere tijden niet over te beginnen." Grenzen trekken Ongezonde stress („Niet alle stress is onge zond"), benadrukt Diekstra, is niet hetzelfde als een hoge werkdruk. In de meeste beroe pen ligt tegenwoordig de werkdruk hoog, maar stress komt vooral voor in de beroepen die maatschappelijk lager worden gewaar deerd. Van mensen die werken in beroepen met een tamelijk hoge status, zoals professo ren, managers en bijvoorbeeld journalisten, wordt wel veel verwacht, maar dat is in zeke re zin zelfs een compliment. Bovendien heb ben deze groepen over het algemeen veel vrijheid om hun-werk zelf in te delen, aldus Diekstra. „Als werknemers in deze groepen in de problemen raken, is dat nogal eens om dat ze zélf geen grenzen kunnen trekken. In beroepen met een lage status vind je daaren tegen vaak een combinatie van hoge werk druk, veel toezicht en nauwelijks mogelijkhe den om zelf grenzen te stellen. Bijvoorbeeld in de horeca heb je veel van dat soort beroe pen. Als het druk is, loopt een kelner zich rot en iedereen kijkt constant naar hem. Een ser veerster die iets laat vallen, weet gelijk de ogen van alle gasten op zich gericht. Dat geeft ongezonde stress." Zit er geen culturele component in het ver schijnsel werkstress? De socioloog Coenen schreef bijvoorbeeld een paar jaar geleden dat 'haast een vorm is van sociale besmet ting. In deze gejaagdheid hebben we de erva ring aanwezig te zijn zonder daarbij nog ons zelf te zijn'. Diekstra: „Het is opvallend dat over de hele linie zeer veel mensen zeggen dat ze onder hoge spanning staan en te weinig tijd hebben om hun taken af te krijgen. Dat op zichzelf kun je inderdaad een typering noemen van onze maatschappij als geheel." „Maar dat gevoel van te veel werkdruk hangt ook samen met de veranderingen die over elkaar heen duikelen. De helft van de in vullers van de enquête geeft aan in een reor ganisatie te zitten en dat vaak niet voor de eerste keer. De ene verandering is nog niet doorgevoerd of de volgende komt er al aan. Denk maar eens aan de boekhouder die net vertrouwd is geraakt met het nieuwe compu tersysteem of hij mag zich verdiepen in weer een nieuw systeem. En tegelijkertijd wordt hij wel geacht om zijn gewone werk volledig te blijven doen." „Het managen van veranderingsprocessen, ik heb uit de enquête-resultaten de indruk dat daar nogal wat aan schort. Veel leidingge venden doen het prima in een stabiele situa tie, maar als het gaat om grote veranderingen heb je een ander soort mensen nodig of in elk geval bazen die anders optreden. Daar zit je met een probleem. Een leidinggevende moet zeker bij grote veranderingen in staat zijn om zich in te leven in de situatie van zijn ondergeschikten. Onderzoek leert echter dat mensen alleen invoelend kunnen zijn als ze het gevoel hebben dat ze voor hun taak zijn berekend. Een leidinggevende die niet goed met veranderingsprocessen kan omgaan, zal zich dus ook nauwelijks kunnen openstellen voor zijn ondergeschikten". Als een van de oorzaken van werkstress wordt vaak verwezen naar het Peters princi ple, genoemd naar de bedenker ervan die stelde dat veel mensen uiteindelijk op een plaats terechtkomen die boven hun macht ligt, zodat ze uiteindelijk ten onder gaan. Het is een onzinnige gedachte, reageert Diekstra: „Dat hele principe klopt totaal niet met alles wat we weten over stress. De meeste mensen kunnen op een heel hoog niveau functione ren als ze maar voldoende ondersteuning uit hun directe omgeving krijgen, over genoeg hulpmiddelen kunnen beschikken zoals een goed werkende kopieermachine, een fax en dat soort dingen en genoeg mogelijkheden krijgen om zich bij te scholen. Dat 'Peters principle' is een soort blaming the victim - de schuld geven aan het slachtoffer in plaats van de verantwoordelijkheid te leggen waar hij vaak hoort: bij de werk-inrichting". Vuistregel „Er is één simpele psychologische vuistregel over stress: als je iets kunt verbeteren door het individu te veranderen of door de situatie te veranderen, moet je altijd voor dat laatste kiezen Nee, dat is niet onhaalbaar in de praktijk. Als je kijkt naar stress, dan zie je dat je vaak met hele eenvoudige en helemaal niet dure middelen enorm veel kunt bereiken." Een voorbeeld: veel mensen in het onder zoek geven aan dat ze graag regelmatig een functioneringsgesprek zouden willen heb ben. Dat is heel anders dan een beoorde lingsgesprek. Bij een functioneringsgesprek kan iemand bij wijze van spreken met de be nen op tafel van gedachten wisselen over zijn functioneren binnen een bedrijf of instelling. Hij hoeft niet bang te zijn dat wat hij zegt, uiteindelijk tegen hem wordt gebruikt. Maar bij advisering van bedrijven is Diekstra keer op keer gebleken dat leidinggevenden het verschil tussen deze twee typen gesprekken absoluut niet kennen en ook geen idee heb ben hoe ze die zouden moeten voeren. Als je nooit veilig over je functioneren kunt over leggen, sta je simpelweg meer onder span ning. Opmerkelijk is hoeveel mensen hun eigen manier hebben gevonden om met stress om te gaan: ze stellen werk wat minder centraal in hun leven, gaan aan sport doen, of yoga, en praten veel met collega's en andere men sen in hun omgeving over de problemen op het werk. Hoe gaat Diekstra zelf met stress om? „Ik heb drie dingen geleerd. De eerste is het mo biliseren van sociale steun: als ik een bepaal de verplichting op me neem, overleg ik altijd eerst met thuis. Het maakt een immens ver schil of ze zeggen: OK, dat vinden we goed, of dat ze zeggen: ben je nou helemaal gek ge worden..." „Het tweede is wat ik noem: persoonlijke hygiëne. Daaronder valt bijvoorbeeld vaker nee zeggen. Vroeger nam ik te snel elke uit nodiging voor een lezing aan, tegenwoordig zeg ik het merendeel af omdat ik anders ner gens anders meer tijd voor zou hebben. Ver der let ik op mijn gezondheid door verant woord te eten en voldoende te bewegen. En daarnaast trek ik me drie keer per dag even tien of vijftien minuten helemaal terug van de stroom van prikkels die op me afkomt om - vaak via een meditatie - even tot rust te ko- „Het derde element vind ik zelf misschien wel van het meeste belang. Even verderop woont een oude mentor van me bij wie ik re gelmatig een functioneringsgesprek aan vraag. Ik kan dan in een volledig veilige om geving praten over de aanpak van dingen waarmée ik bezig ben geweest, of die ik nog ga doen. Voor mij is dat een hele belangrijke stressverminderende strategie." (Volgende week woensdag en donderdag Eén groep deelnemers aan de enquête springt er in alle op zichten in negatieve zin uit: de ar beidsongeschikten. Hoewel ze niet meer werken, hebben ze meer dan twee keer zoveel ge zondheidsklachten als werken den. Dat lijkt tegenstrijdig, maar is het niet, vindt René Diekstra. Hij wijst erop dat iemand al een jaar verzuim achter de rug heeft voordat hij bij de keuringsartsen voor de WAO verschijnt. „Als mensen altijd hard hebben ge werkt - en dat hébben de meesten - en ze vallen langdurig uit, lijden ze een enorm stuk gezichtsverlies. Voor henzelf ('Ik kan het blijkbaar niet meer'), maar ook naar ande ren toe ('Wat zullen ze op mijn werk nu wel niet over me zeggen? Dat leidt tot sociaal vermij dingsgedrag. Dan verslechtert de conditie vaak verder: mensen gaan niet meer naar een verjaar dag uit vrees te moeten zeggen dat ze al vier maanden thuis zit ten omdat ze overspannen zijn." „Naarmate de uitval langer duurt, wordt de herintreding moeilijker. Als dan uiteindelijk de WAO volgt, geeft dat enerzijds opluchting - 'Ik hoef niet meer' - maar is dat tege lijkertijd een soort doodverkla ring: 'Ik kan niet meer'. Dat on dermijnt het zelfbeeld nog verder, want het is in onze maatschappij nu eenmaal noodzakelijk om een bijdrage te leveren om waarde ring van de omgeving te krijgen." Diekstra vindt dat de discussie over de WAO in feite aan de ver keerde kant begint. „Al die kreten over financiële prikkels om te blij ven werken, en strengere keurin gen, gaan veel te veel voorbij aan andere processen die de instroom in de WAO bevorderen: de kwali teit van het werk." Daarin, zo laat het onderzoek zien, is nog veel ruimte voor verbetering. „Onderzoeken geven aan dat veertig tot vijftig procent van de arbeidsongeschiktheid wordt ver oorzaakt door factoren die direct met het werk hebben te maken. Ook op grond van mijn eigen er varingen met bedrijven denk ik dat er veel mogelijkheden voor een bedrijf zijn om mensen bin nenboord te houden. Dat kan door bijvoorbeeld een keer per jaar te inventariseren hoe het met iemand gaat. Ook als je dan pro blemen tegenkomt die niet met het werk te maken hebben, kun je mensen op het spoor zetten van hulpverlening. De boodschap daarvan is: we willen je graag hier houden en zijn ook bereid om daar wat voor te doen." D e n k w i j z e R „Als ik hoorde over werklozen, dan dacht ik: hoe kan dat, dat kan mij niet overkomen. Die eerste weken dat het mij tóch gebeurde vond ik het gewoon gek, geloofde ik het niet. En toen op een gegeven moment werd ik ontzettend boos, vijandig - zeg maar - tegen alles en iedereen. Laat ze allemaal maar ik weet niet het wat krijgen, het is toch verdomme niet mijn schuld. En dan komt een periode dat het je allemaal niets meer interesseert. Dat je hart stikke onverschillig wordt. Lusteloos wordt, te lang in bed blijft. Ik raakte mijn levendigheid kwijt." Zo beschreef een jongeman die als gevolg van een reorganisa tie zijn baan was kwijtgeraakt, de manier waarop hij zijn werkloos heid beleefde. Duidelijk komt naar voren hoe het verlies van werk aanleiding kan zijn tot het afnemen van levensvreugde en zelfrespect, waarvoor gevoelens van zinloosheid en gedepri meerdheid en zelfs apathie in de plaats komen. Duidelijk komt ook naar voren hoe hej verlies van werk de relatie tussen per soon en samenleving kan onder mijnen. Gevoelens van betrok kenheid en belangstelling maken plaats voor gevoelens van ver vreemding en vijandigheid. Het voorbeeld illustreert de zeer cen trale positie die werk in ons leven inneemt, waardoor dreigend of werkelijk verlies van werk zijn schaduw over vele andere le vensgebieden werpt. Toen iemand eens aan Freud vroeg wat hij vond dat een nor maal mens goed moest kunnen, antwoordde hij eenvoudig: 'Lief hebben en werken'. Waarschijn lijk bedoelde Freud daarmee niet zozeer dat normaal-zijn (wat dan dan ook precies betekenen mag) een voorwaarde is voor liefheb ben en werken, maar eerder dat liefde en werk voorwaarden zijn voor een normaal, gezond leven. Maar zijn antwoord bevatte, zoals hij later zelfheeft uitgelegd, nog een andere, fundamentelere boodschap. Zonder een of meer liefhebbende relaties met ande ren, is bevredigend werken moeilijk en - omgekeerd - zonder het hebben van bevredigend werk is liefhebben, zowel het lief hebben van anderen als van zichzelf, moeilijk. Dit gegeven weerspiegelt zich zowel in de ge voelens van verbitterdheid en ir ritatie waar werklozen - WAO'ers en degenen die hun werk dreigen te verliezen - vaak mee kampen, alsook in de problemen die kun nen optreden in hun relaties met anderen, zoals partners, kinde ren en vrienden onder wie dikwijls vroegere collega's. Om te kunnen begrijpen waar om werkloosheid of dreigend verlies van werk zulke verstrek kende gevolgen kan hebben, is het belangrijk te beseffen wat de voornaamste funkties van werk voor een persoon zijn. Namelijk: 1) Werk geeft een bron van in komsten. 2) Werk reguleert het dagelijks leven en structureert de tijd, ook buiten het werk. 3) Werk brengt (formele en informele) so ciale contacten met zich mee. 4) Werk geeft status en identiteit ('je bent iets' of 'je hoort ergens bij'). 5) Werk geeft mogelijkheid tot persoonlijke ontplooiing en daarmee zin aan het leven. Natuurlijk is ieder van deze func ties niet in ieder type werk even belangrijk of aanwezig. Er zijn tal van banen die bijna uitsluitend de functies hebben van bron van inkomsten (1) en iets om handen hebben (2). Het verlies van een dergelijke baan, zeker als er een uitkering tegenover staat die in hoogte weinig verschilt van het verdiende loon, is veel minder ingrijpend dan het verlies van een baan die ook hoog scoort op een of meer van de drie andere punten: contacten, status en identiteit, en persoonlijke ont plooiing. Dat laatste komt op een trieste wijze tot uiting in een brief die een van de deelnemers aan de enquête in deze krant Hoe Werkt Nederlandmet het door hem in gevulde vragenformulier meestuurde: „Wanneer je lange tijd achtereen bij hetzelfde be drijf gewerkt hebt, is ontslag een zware klap. Je hebt er niet alleen gewerkt, je hebt je beste krachten gegeven. Het werken in het be drijf was een stuk van je leven geworden. Je hield van de ma chine die je bediende. En nu word je afgedankt. Je bent nog minder dan een machine; daar voor wordt nog een opkoper ge vonden. Je vraagt je af waar heb ik het allemaal voor gedaan? Ben ik dan altijd gek geweest? Je hebt geloofd in de sociale regelingen die ze voor je hadden. Je hebt je trots gevoeld op datgene wat ge maakt werd. Je hebt gedacht: dat zullen ze mij niet aandoen. Je hebt het totale geloof in de mensheid verloren. Daar heb je dan voor gewerkt, om de rest van de onderneming te redden en zelf kun je verrekken." Uit een persoonlijk gesprek met de briefschrijver bleek dat hij in een reorganisatie van zijn bedrijf gesneuveld was en dat alles, maar dan ook werkelijk alles dat een bedrijfsleiding ver keerd kan doen tijdens zo n pro ces, ook werkelijk verkeerd ge daan was. Het begon al met het feit dat het personeel voor het eerst van de reorganisatie had vernomen via de media. Maar wat hem het meest dwars zat, was de ervaring in het hele pro ces tot aan zijn ontslag toe, niet - of nauwelijks - steun en begrip vqn zijn directe chef en de chef daarboven te hebben gehad. "Ze hebben me op een gegeven mo ment verteld dat mijn functie zou worden opgeheven, dat eventueel nog naar herplaatsing elders in het bedrijf zou worden gekeken, maar dat ze helaas geen garantie konden geven. Dat was ongeveer het hele gesprek. Ze hebben niet eens gezegd dat ze hun best voor me zouden doen en ik heb ze daar ook nooit op kunnen betrappen. Eerlijk, ik had heus wel begrip voor de moeilij ke situatie van het bedrijf, maar wat me zo dwars zit is, dat het bedrijf geen begrip had voor mijn moeilijke situatie". Deze noodkreet is illustratief voor een van de resultaten uit de enquête. Namelijk dat gebrek aan sociale ondersteuning door zijn of haar leidinggevende, een zeer belangrijke oorzaak van on gezonde werkstress bij een werk nemer is. Dat gebrek wordt nog sterker gevoeld als er sprake is van (dreigende) reorganisatie. Het roept de vraag op: Wie geeft er eigenlijk leiding aan de lei dinggevenden? Het stikt in ons land van de bedrijven en instel lingen, de overheid incluis, waar iedere werknemer met uitzonde ring van de toplaag onderworpen wordt aan op zichzelf zinnige processen als functionerings- en beoordelingsgesprekken. Maar een hoofddirecteur of een -com missaris kan jarenlang in sociaal en strategisch opzicht slecht functioneren, tot kommer en kwel van zijn ondergeschikten, zonder dat er iemand van zijn mensen is die daar wat van kan- /mag/durft te zeggen. Pas als het naar buiten toe wat al te opval lend wordt, of de aandeelhou ders ongerust raken over hun centen, gebeurt er wat. Dan gaat- ie er uit, maar wel met een gou den handdruk of een alternatieve post, waardoor-ie voor de rest van zijn leven toch nog op rozen zit. Ik ben werkelijk in lachen los gebarsten toen naar aanleiding van de publikatie van het rapport van de commissie Wierenga over de IRT-affaire, de verantwoorde lijke ministers (van Binnenlandse Zaken en Justitie) lieten weten functioneringsgesprekken te gaan voeren met de betrokken functionarissen van het Open baar Ministerie en de politietop. Wat ze daarmee toegaven, is dat de heren tot nu toe, anders dan hun ondergeschikten, nooit aan functioneringsgesprekken onder worpen waren geweest. Kortom: 'gewoon koninkje hadden kun nen spelen' of anders gezegd, hadden kunnen aan rotzooien. Wat de ministers er ook impliciet mee toegaven, is dat er niemand is die regelmatig met henzelf functioneringsgesprekken voert (wat heel iets anders is dan je in de Tweede Kamer moeten ver antwoorden). Er zit fundamenteel iets fout met het hedendaagse leider schap. Niet voor niks dus dat er in ons land allerwegen sprake is van een crisis van het leider schap - in de politiek, in het be drijfsleven, in de kerken. De Amerikaanse econoom Kenneth Galbraith zei ooit: 'Aan de top wordt altijd geleld, daaronder meestal geleden'. Geen wonder, zou ik zeggen, want leider mag alleen hij zich noemen die zich aan dezelfde en nog strengere ei sen onderwerpt dan degenen die hij leidt. RENE DIEKSTRA hoogleraar klinische en gezondheidspsychologie

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1994 | | pagina 35