Met open ogen paasoverpeinzing van Lennaert Nijgh De oude dijk zou een prachtige weg zijn voor een bromfietser,t als er geen auto's bestonden. Nu moest ik mijn aandacht te veel bij de onverwachte bochten en de tegenliggers houden om van het uit zicht te genieten. Links lag in de diepte de nieuwe polder, waar in de v»rte een groot zeeschip doorheen schoof, alsof het door de weilanden voer. Rechts lag het hoge oude land en voor me uit mengden zich de kleuren van de zonson dergang met de gele vlammen van de staalfabriek in IJmuiden. De zon ging bij na onder toen ik het pontje van Buitenhuizen naderde. Ineens remde de auto achter mij scherp en ik keek achterom. Hij kon er toch gemakkelijk langs? Dat was het niet. Er rende een haas over de weg, voor de auto uit. Een klein haasje, helemaal in paniek. Het haalde me in en ik hoopte dat het nu van de gevaarlij ke weg af zou gaan, het weiland in. Hazen kunnen hard lopen, dat is zeker, maar zijn natuurlijke afweermechanisme werd deze kleine noodlottig. Toen het haasje naast mij was, sloeg het plotseling een haak naar rechts en liep par does onder mijn wielen. Ik hoorde de klap en zag iets door de lucht vliegen. Ik stopte met een woedende vloek en boog me over het slachtoffer heen. Het was nog heel, maar bewoog schokkerig, als liep het nog steeds. Een fietser die ook was afgestapt, kwam kijken. „Die beesten lopen je zo voor de wielen!" zei hij. „Ja, die is 'r geweest. Jammer dat 't nog een jong is, die is veels te klein voor de pan." Het haasje lag stil nu, ineengekrompen. Het verroerde zich niet, het zakte een beetje op zijn ene zijde en trok met zijn achterpootje. De fietser, een landelijk ogende man op klompen, leek van plan in te grijpen. „La mij maar effe, dan zal ik 'm uit z'n lijden..." Mijn kille, woedende blik drong misschien niet meteen tot hem door, de scheurende toeter van de auto die bijna van de dijk af reed om de man te ont wijken, wel. „Levensgevaarlijk", mompelde hij. Ik ging met mijn rug naar hem toe op mijn hurken over het haasje heen zitten. Mijn woede en machteloosheid bonkten in mijn keel. Die man op klompen moest weg en snel. Gelukkig deed hij dat. Het was nu bijna donker en er was een tijdje bijna geen verkeer. „Nijnie, ga nou niet dood, armNijnie..." smeekte ik inwendig, met de stem uit mijn kinderjaren. Het haasje verroerde zich niet, toen ik voorzichtig met mijn vinger over zijn neus streek. Ik herinnerde me hoe een van de katten op een keer tussen de dichtslaande deur was gekomen en hoe ik in mijn wanhoop met het wild stuiptrekkende lijfje in mijn handen naar de dierenarts was gehold. Er was niks aan de hand. Gewoon een shock, had de dokter gezegd. Het haasje had misschien hetzelfde. Het moest een tik van mijn achterwiel gehad hebben, maar het was zo licht dat het meteen was weg geslingerd. Ik zag geen bloed. De ogen van het haasje waren geopend. Ik zag de vreemde uitdrukkingsloze gekantelde pupil. Ze slapen met hun ogen open, hazen. Bovennatuurlijke we zens, dachten de mensen vroeger. Ze kunnen in de andere wereld zien. Van daar de paashaas. Zou deze of gene macht, om het even waar vandaan en on der welke naam dan ook, misschien de goedheid willen hebben dit onrecht te herstellen? Het haasje bewoog ineens, hupte vooruit. „Ga maar, Nijnie!" zei ik zachtjes. Wat een onzin, 'Nijnie' tegen een haas! Als kind noemde ik alles wat lange oren had 'Nijnie'. Waarachtig, er kwam leven in! Ik bleef stil zitten, uit angst dat het dier weer zo'n bocht van negentig gra den zou maken. Maar het was te suffig en huppelde met kleine onderbrekin gen onder het prikkeldraad door en verdween in het hoge gras van de dijk. Aan boord van het pontje probeerde ik de geproduceerde adrenaline weg te la ten ebben. De man op klompen was er ook. „Heb je 'm niet meegenomen voor de soep?" vroeg hij grinnikend. Ik draaide me bruusk om en bleef uit staan kijken over het donkere kanaal. Alles wat mis lukt was in het afgelopen jaar en daarvoor, het verlies van wie mij lief was, alles golfde in mij omhoog. Het was me al zo vaak gebeurd. Net wanneer alles wel goed leek te gaan, sloeg ik een haak en kwam tot aller verbijstering onder de wielen. Ik was zelf het haasje. k k Tussen alle nog nader uit te zoeken rommel die bij het opruimen van de vlie ring tevoorschijn was gekomen, had ik een rolletje negatieven gevonden, op het formaat 6x6 van mijn vaders Rolleiflex. Wat die foto's voor moesten stellen was op het eerste gezicht onduidelijk. Ik liet ze min of meer voor de grap af drukken bij een fotozaak in de stad. De man achter de toonbank glimlachte minzaam toen ik ze die middag kwam halen. „Leuk, meneer!" Een groepsportret. Van zes paaseieren in een kringetje, beschilderd als mense lijke hoofden. Pasen 1951. Nu wist ik het weer. Ik keek er met enige ontroering naar. Paaseieren, maar geen gewone. Mijn vader was grafisch ontwerper. Hij had die eieren beschilderd en met een paar papiertjes en wat plakband ook snorren en hoeden gegeven en een boord om op te staan. Ze waren prachtig, niet alleen in mijn herinnering maar op de foto ook. De paaseieren van een kunstenaar, die ze had gemaakt om ze door zijn zoontje min of meer te laten vinden in de tuin. Ik droomde verder terug in mijn herinnering. Ik rook de zoe te geur van bloemen in de tuin, hyacinten waarschijnlijk. Maar ook narcissen en tulpen. Tulpen geuren ook. Vergeleken bij nu kon ik toen veel meer ruiken. „Vroeger rook ik tulpen, nu rook ik Gauloise", dacht ik grimmig. „Dat is dan twee maal één vijftig, meneer!" De man achter de toonbank keek nu een beetje zorgelijk. Ik wendde artistiekerige verstrooidheid voor en ging naar huis. Daar bekeek ik de foto's opnieuw. Het heden vervaagde in een sla perige mist en ik werd steeds meer wakker in 1951. k k Ik ruik chocolade en geroosterd brood. Ik hoor de vogels tsjilpen. Ik loop door de tuin in het warme zonlicht, opgewonden omdat er iets nieuws aan de hand is. En dan zie ik ineens een olijk mannetje dat uit een bosje viooltjes kijkt! Een paasei! „Dat is Don Camillo!" zegt mijn moeder. Weet ik veel wie dat is, maar dat geeft niet. Ik vind de andere eieren ook al gauw. Een dame met een hoedje, een Chi nees, de paashaas zelf en nog een paar andere. Dat vergeet ik nooit meer. De zoete verrukking van die lente-ochtend, van het ontbijt aan de feestelijk gedekte tafel. Het lammetje van boter, met z'n oortjes van buxus-blad en oogjes van krenten. Dat maakt de meeste indruk, het ont bijt. Met paaskuikentjes en servetjes met paashazen er op. Ik krijg ook een cho colade ei, met een deurtje er in en een laddertje en kuikentjes die er in en er uit klimmen. Het is echt een feest. Ik vraag me helemaal niet af waarom het plot seling feest is en wat die eieren en hazen en kuikens te betekenen hebben. Mijn moeder vertelt dat de eieren zijn verstopt door de paashaas. De paashaas is een konijn dat rechtop loopt met een mand eieren op z'n rug. Het klinkt niet overtuigend. Ik ben nog wel gelovig in Sint Nicolaas, maar dit gegeven leg ik naast me neer. Er zijn grenzen. k k Bij een familie om de hoek hadden ze een 'vastentrommeltje'. Dat vond ik wel intrigerend. Er mocht een hele tijd niet gesnoept worden, dat spaarden ze op en dan mocht met Pasen ineens weer alles. Ze waren katholiek, wist ik. Dat kwam omdat ze naar de kerk moesten - het leven is mooi als je zeven jaar bent en porzaak en gevolg nog los van elkaar zitten. Mijn oma had ook allerlei trommeltjes met snoep waarmee ze mijn eetlust ver delgde en mijn moeder tot wanhoop dreef. Oma woonde bij ons thuis. Ze was bedlegerig en troonde als een kleine zilverharige fee in haar enorme, gedeelte lijk met mijn speelgoedbeesten en andere zaken gevulde bed. Ze was de enige ILLUSTRATIE IEN VAN LAANEN van ons die lid was van een kerkgenootschap. Bij oma las ik op mijn manier eindeloos in allerlei stichtelijke traktaatjes die haar door de kerk werden toege stuurd. Zo leerde ik het verhaal achter Pasen kennen. Door oma's gewoonte van allerlei bezittingen bundeltjes te maken en die in haar bed te verstoppen en mijn onuitputtelijke drang om ze allemaal weer open te maken en te onder zoeken, mengden zich op den duur de stichtelijke lectuur met de foto's van de door oma in haar jeugd aanbeden filmster Rudolph Valentino. Jezus was ook een soort Arabier, maakte ik uit vergelijking van dit materiaal met de bijbelse illustraties op. Wat me toen al opviel, was dat de laatste uren van Jezus uitgebreid werden be schreven, maar niet zijn opstanding, wat toch het belangrijkste was. Echt goed raad leken ze niet te weten met die verrijzenis uit de doden. Het zou voor de hand liggen dat Pasen een jubelend feest was, een ware triomf. Maar er was al tijd meer aandacht voor het lijden. Sterven doet iedereen, dat is zeker. Daar kunnen de mensen mee uit de voeten, maar in de opstanding moeten ze geló ven. k k Die eerste Pasen was ook de laatste. Het lukte gewoonweg niet meer daarna. Natuurlijk probeerde ik net zulke eieren te maken als mijn vader en natuurlijk viel het resultaat me zo tegen dat ik er eigenlijk niets meer aan vond. Boven dien, als ik ze zelf maakte, wie moest ze dan verstoppen, laat staan gaan zoe ken? En mijn vader had geen tijd meer. Pasen had geen vaste datum, dus je wist nooit waar je aan toe was en meestal was het trouwens slecht weer. Het feest had geen wortels in mijn wereld. Wij hadden geen vastentrommeltje. Wij gingen niet naar de kerk. De eieren en de hazen stonden volkomen los van het verhaal in oma's traktaatjes. Kerstmis hield nog verband met de bijbel, maar dit was een gekkenhuis. Wat moesten die kuikens met dat reusachtige ei? Jeroen Bosch was er niks bij. Waarom had de boter ineens de vorm van een lammetje? Wat was de zin van het eieren-verstoppen? Door een vergrootglas de foto uit 1951 bekijkend, zag ik op de achtergrond nog een vreemde twee kleurige paashaas met een kruiwagen vol narigheid over tafel lopen, waar schijnlijk met harde snoepjes die ik met mijn oorlogsgebitje toch niet kon eten. Vermoedelijk is die traditie van chocolade eieren en hazen en kuikens uit Duitsland afkomstig. Iemand vertelde me dat er ten tijde van het Oostenrijks- Hongaarse keizerrijk een enorme ruzie uitbrak tussen twee Weense banketbak kers, tot aan het gerechtshof toe. Wat de aanleiding was weet ik niet meer, maar het hof kwam in ieder geval tot deze uitspraak: „Osterhasen sind Weihnachtsmanner im Sinne des Gesetzes!" ~fc ~k Het kan de middag van tweede paasdag zijn geweest. Of het was het jaar daar na. Ik was bij mijn vriendje thuis, die naast ons woonde. Ik vond het daar wel gezellig, ondanks het feit dat zijn vader en moeder en vooral zijn ene broertje allemaal erg heetgebakerd waren. Zijn moeder ging snel over tot draconische maatregelen indien er verzet dreigde en iedereen kreeg regelmatig klappen. Het rook er die middag doordringend naar azijn. „We gaan eieren verven!" zei mijn vriendje. Ik keek met verbijstering naar de oude krant op tafel en naar de vijf schaaltjes die klaar stonden. Ik vroeg me af hoe dat moest, zonder penselen. De moeder van mijn vriendje kookte de eieren en riep vanuit de keuken tegen het oudere broertje, dat bokkig zat te kijken, dat hij thuis moest blijven. „Josie heeft vanmorgen de hele straat bij elkaar gegild", vertelde mijn vriendje lacherig. „Ze wou niet mee naar de kerk." Josie was het meisje van de mensen om de hoek, die van het vastentrommeltje. Ze was iets jonger dan wij. „Ze is bang voor de kerkklokken", ging mijn vriendje giechelend verder. „Die mensen zijn nou eenmaal katholiek", nam zijn moeder het van hem over. ondertussen argwanend naar haar andere zoon kijkend, die zichzelf eigenlijk te groot vond om met ons mee te doen. „Ze is bang dat ze een ei op haar hoofd krijgt", proestte mijn vriendje. Ik snapte er niets van. „Katholieke mensen vertellen hun kinderen dat de klokken in de stille week naar Rome gaan", zei de buurvrouw, op een toon waaruit ik opmaakte dat ze het afkeurenswaardig vond. „En dat ze met Pasen terug komen en dan de paaseieren mee brengen. Dat denken ze dus." Ik luisterde in verwarring. Welke stille week bedoelde ze? Ik dacht na over de vliegende klokken. Dus katholie ken hadden geen paashaas. Tot mijn teleurstelling en ongeloof bleek het hele eierenverven te bestaan in het onderdopen van de eieren in schaaltjes waar heet water met azijn in zat en daar werd een soort van pilletje in opgelost. Het waren lelijke kleuren en de ei eren bleven gewoon effen en saai. Ik zat er maar wat bij, een beetje ontgoo cheld. „Toe nou", zei de buurvrouw korzelig. „Jij moet ook meedoen!" Ik legde een ei in wat de kleur geel moest voorstellen, maar die was het minste werkzaam. Ik dacht aan de eieren van mijn vader en ik begreep half en half iets van de angst van Josie. Natuurlijk maakt en mijn vriendje en zijn broer even later weer.ruzie en natuur lijk ging er een sc haaltje kleurstof om. Het voltrok zich met de onafwendbaar heid van een Gri ekse tragedie. Ik maakte me uit de voeten, terug door het gat in de heg en naar huis. In de stilte van de middag hoorde ik de vertrouwde ge luiden achter m<;, het kletsen van een hand tegen de kaalgeschoren jongens hoofden en de gebruikelijke heenzending: meteen naar bed en zonder eten. De stem van mijn vriendje piepte daar huilend boven uit: „Rotzak! Schorum!" Daar eindigt mijn herinnering. Er bestond geen paasavond. Er was geen paas- boom. Na het ontbijt gebeurde er eigenlijk niks. Pasen verloor iedere betekenis. Wat overbleef was een onzinnig mengsel van folklore en symboliek. Symboliek van koekebakkers, net zo hol als chocolade figuren. Kerstmannetjes in de zin der wet. De oude König-Kaiserliche rechters hadden gelijk. Ik liet mijn ouders de foto's zien. Ja, ze herinnerden zich wel iets. Maar het was zo lang geleden. Het verhaal van het haasje maakte ook niet de indruk die ik er van verwachtte. „Kind, kijk toch uit met die brommer op die gevaarlijke dijk." Ik zuchtte. Moeders blijven altijd moeders. „Ja, toen was je zo ziek geweest", zei mijn moeder ineens, een half uur later. En ze vertelde. Ik had een zware longontsteking gehad, een dubbeltje op z'n kant. De nieuw uitgevonden penicilline kwam voor mij nog net op tijd. Ik luisterde Verbijsterd. Ik wist daar niets meer van. „Oma en ik hebben hele nachten bij je gewaakt", mijmerde mijn moeder. „Je had zo'n enorm hoge koorts. Je lag daar maar naar lucht te snakken, als een hoopje narigheid in bed met je Nijnie." „Met m'n wie?" „Je konijn", zei mijn moeder. „Dat heeft nog boven je wieg gehangen. Dat kreeg je toen na de bevrijding. Van Tante El uit Duitsland." „Nijnie", dacht ik verbluft. Auch ein Weihnachtsmann im Sinne des Gesetzes. k k „Met Pasen, toe n mocht je voor het eerst weer buiten", zei mijn moeder. Nu pasten de stukjes van de puzzel in elkaar. Alles begon opnieuw, op die eer ste zonnige dag in het voorjaar. Mijn vader die ineens eieren beschilderde, de blijdschap van mijn ouders. Dat was dus het paasfeest dat ik me herinnerde. Het ontbijt. Ik was het zelf. die was opgestaan. Ik had het niet verzonnen. Al leen maar gedroomd met open ogen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1994 | | pagina 39