Helden
op een
voetstuk
Tx
"P
Andropa
Don Duyns:
,Ze worden in Nederland
niet gekoesterd'
Echt uit de bol gaan, dat doen ii>e maar
spaarzaam. Bij de bevrijdingsfeesten in 1945 lukte
het ons één zomer lang. En iets dergelijks beleefden
we nog eens na het behalen van het EK Voetbal
1988; al had de euforie toen ook alles met het
verslaan van de Duitsers te maken.
Theatermaker Don Duyns, de angiy young man
van het Nederlands toneel, stoort zich aan het
on vermogen van de Nederlanders om zich te geven,
Ter illustratie daarvap heeft hij vier Hollandse
helden in een nieuwe produktie op een voetstuk
geplaatst: Dik Trom, Abe Lenstra, JohnnyJordaan
en Hansje Brinker.
Komende dinsdag is de première in het kerkje in
het excen trieke dorp Ruigoord.
Don Duyns, bij het kerkje in Ruigoord. Dinsdag is hier de première van zijn
FOTO UNITED PHOTOS DE BOER POPPE DE BOER
JOHNOOMKES»
en kleine man in een wit lycra pak.
Zijn haar zit in laagjes op zijn
M m schede! gcplnki. Mij heelt een gla
zen oog, het gat in zijn maag is afgeplakt met
een pleister.
Johnny Jordaan spreekt de mensen toe.
„Wat ik heb meegemaakt
in mijn carrière
dat gebeurt één keer in de driehonderd jaar,
Dat hebben ze wel eens voor me uitgerekend.
We hebben de Beatles gehad,
maar die zijn niet te vergelijken
met wat ik heb meegemaakt
in dit kleine Nederland en België.
Wie ben ik dat ik dit heb mogen meemaken?"
In Dik, Abe, Johnny en Hansje, het nieuwe to
neelstuk van Don Duyns (1967), komen de
Hollandse legendes tot leven. De volkszanger
Johnny Jordaan, die zijn leven sleet tyussen
dwergpoedels, vriend Ton en de maten in
een Amsterdamse volksbuurt. De geniale
voetballer Abe Lenstra, die op het laatst van
zijn leven veroordeeld was tot de rolstoel. De
kinderheld Dik Trom uit Hoofddorp, die bal
dadigheid tot zijn levensbestemming verhief.
Hansje Brinker, het romanfiguurtje dat een
vinger in de dijk stak en voorkwam dat Ne
derlandonderliep.
Bijna vergane glorie. Over de virtuoze
Heerenveen-spits zijn bedroevend weinig
boeken geschreven en het archief van Poly
goon bewijst dat Lenstra's fabuleuze passeer
bewegingen nauwelijks op film zijn vastge
legd. Johnny's nagedachtenis bestaat uit een
monumentje in de Jordaan. De fictieve kin
derhelden zijn ingeruild tegen computerspel
letjes en t-shirts met afbeeldingen van Alad
din of Jurassic Park.
Aaanleiding
In het nog niet gesloopte kerkje van Ruigoord
beent Don Duyns driftig heen en weer; hij
heeft het uiterlijk, de motoriek en ongetwij
feld ook de gedrevenheid geërfd van zijn va
der Cherry. Don vertelt de kwartiermakers
van Theatergroep Holland-ia hoe hij de ruim
te wil gebruiken zodat Dik, Abe, Johnny en
Hansje er tot leven kunnen komen. Op de
plaats van het niet meej gebruikte altaar
Ruigoord is allang geleden opgegeven door
de laatste roomskatholieke pastoor komt
het speelvlak.
De tekst die Johnny Jordaan uitspreekt is
uit een interviewboek van H. Wierenga
CJohnny Jordaan. Ze kunnen van me zeggen
wat ze willen. Bruna, 1972). Opgeduikeld op
een Vlooienmarkt in Amsterdam. Don
Duyns: „Ik had me net vertrouwd gemaakt
met zijn muziek: vergeet niet, ik ben 26. Eerst
dacht ik.: hé, wat leuk! Eigenlijk was 't ook
triest, want zo'n boek lag daar maar zo'n
beetje te verdorren. Eigenlijk betekende die
vondst dat Johnny een beetje vergeten was:
zo kwam ik erop te gaan schrijven over hem
en andere vergeelde helden. Zowel échte als
fictieve helden, want Lenstra en Jordaan zijn
net zulke mythen geworden als Dik Trom of
Hansje Brinker."
Duyns zoekt de oorzaak van dat proces in
de volksaard van de Nederlander. „Je moet
hier nuchter zijn, je dient je 'n beetje scha
men voor prestaties. De boel dreigt voortdu
rend een beetje gelijkgeschakeld te worden.
Er was dan wel in '88 echt een heldenvere
ring van onze voetballers, maar je ziet Marco
van Basten (San Marco) ook langzaam een
gewone jongen worden, zeker nu zijn enkel
langzaam aan het vergruizen is. We krijgen
plaatjes van dat gewricht in de krant. Ik denk,
dat hij over vijf jaar gewoon door de Kalver-
straat kan lopen, zo dat nu al niet mogelijk is.
In Italië kan hij dat niet: hier wel."
„Dat doe-maar-gewoon lieeft zijn goeie
kant namelijk dat je hier gewoon kunt
doorleven als je een beetje bekend bent
maar óók een slechte zijde. Helden wotden
iil Nederland niet gekoesterd. Hansje Brinker
is verzonnen door een Amerikaanse schrijf
ster, miljoenen in Amerika en Japan verslin
den de boeken van zijn heldendaden. In Ne
derland maar een paar duizend, 't Is een ver
schrikkelijk boek, hoor. Niet te lezen, maar
overal ter wereld staat Nederland daardoor
bekend."
Wat mis je als je helden niet op waarde weet
te schatten?
Duyns: „Het zijn allemaal enge termen: ik
vind dat als je je helden niet op waarde schat,
je je wortels, of je identiteit, je achtergrond
ontkent. Bij Hollandia, de groep met wie ik
nu deze voorstelling maak, vragen we ons
vaak af waar jonge toneel makers het'eigenlijk
over willen hebben. Een deel van mijn ach
tergrond is gewoon Holland, het Hollandse
landschap en Hollandse helden. Zo'n man
als Johnny Jordaan: prachtig. Alle aspecten
van zijn leven, waar je op stuit, ach...mooi.
Die eenzaamheid, de tragiek, 'de humor. Je
kunt wel altijd als jonge theatermaker stuk
ken van Pinter gaan vertalen en die gaan op
voeren, maar volgens mij moet je ook eens
kijken wat er dichter bij huis aanwezig is."
Afhankelijk
Bij Hollandia, dat furore heeft gemaakt met
uit de klei getrokken voorstellingen die bij
voorkeur op lokatie worden uitgevoerd,
maakte Duyns eerder onder meer Sjaanl, een
Hollandse tegenhangster van Jeanne d'Arc.
Don: „Dat heb ik met jongeren opgevoerd:
vond ik erg moeilijk om te regisseren. Voor
dit stuk beschik ik over vier geweldige acteurs
(Marcel Musters, Joep Onderdelinden, Den
nis Rudge, Dick van den Toorn - red.). Ik
moet gewoon niet werken met mensen die ik
iets moet leren. Ik ben afhankelijk van men
sen die zelf met kritische vragen over hun rol
komen, die zelf hun spelkwaliteit meenemen.
Cruijff zegt ook dat voetballers zelf al een bal
letje moeten kunnen hooghouden, voordat
hij kan coachen."
Wat zegt de keus voor juist deze helden over
jou; het zijn volkse helden. Neem nou die rei
zen van Johnny met Tante Leen naar Salt La
ke City en..."
Duyns: „Geweldig. Ik heb een hang naar
het volkse. Zo'n Abe Lenstra die liever lekker
gaat vissen in Friesland dan dat hij verkocht
wordt naar Italië. Juist wat dat volkse be
treft... Het ontbreken van gerichtheid op het
volkse vind ik het moeizame van toneel: dat
het altijd maar voor zo'n kleine groep men
sen is. Op zich dat niet zo erg, maar ik wil
graag iets maken dat voor zoveel mogelijk
mensen leuk of aantrekkelijk is."
„Veel theater houdt zich alleen maar bezig
met de eigen sector, of onderzoekt de wer
king van het eigen medium. Leuk, hoor, dat
onderzoek... Hartstikke goed, maar je moet
wel in de gaten houden voor wie je theater
maakt. Als ik zo'n voorstelling als Cocktail
(tekst: Gerardjan Rijnders; regie: Titus Muize-
laar -red.) zie, dan denk ik: wéér gaat dit
over? Zo'n kilte, dat abstracte, bizarre... Ge
lijktijdig waren er mensen in de zaal die dat
stuk wel volledig herkenden als typisch voor
hun levensgevoel, maar ik vind dergelijke
stukken zo ver afgedreven van wat gewone
mensen beweegt. Waar ik me dan druk over
kan maken... Aan het intellectualisme heb ik
een hekel."
Vraag
„We hebben de Golfoorlog gehad, nu Joego
slavië. Kun je dan een stuk maken over Dik
Trom? Die vraag heb ik me wel gesteld. Ik
sprak daarover met Gerben Hellinga (toneel
schrijver, en toevallig overbuurman van het
kerkje in Ruigoord: red.), Marijn van der Jagt
en Ab Gietelink (acteur, toneelschrijver: red.).
„Ja", zeiden ze, „als daar je hartstocht ligt,
moet je het doen. Iemand als Ab Gietelink
maakt zich druk over de Golfoorlog, die reist
twee, drie keer naar Irak en maakte een stuk.
Zou ik niet kunnen, durven. Ik bewonder dat
en ik heb zijn voorstelling dan ook geregis
seerd uit zijn gedachtengoed. Hij probeert in
een monoloog Babylon, Saddam en ik
de tegenkant te laten zien van wat de media
ons hebben verteld over de Golfoorlog. Hoe
het concept van De Schone Oorlog steeds
meer afbrokkelt. Kijk, als ik een stuk maak,
lees ik eerder een boek over Johnny Jor
daan."
Iedere zondag speelt Duyns zijn partijtje
voetbal op een veld in de schaduw van het
Olympisch Stadion. „Soms als ik mis, hoor je
een gejuich uit vijftigduizend kelen in het
stadion opgaan..." Het is 't aangename con
trast met het intellectualistische toneelwe
reldje. Don: „Het slot van stuk voltrekt zich
rond het begrip vergetelheid. Niet de dood is
afschrikwekkend, maar de gedachte dat ze 't
allemaal voor niks hebben gedaan. Had ik
zelf ook, toen mijn eerste boek ['Een gelukki
ge jeugd) red.) uit was; dan krijg je in ieder
geval het gevoel dat je een kerf in een boom
hebt nagelaten. Dat is het trieste met die ta
nende roem van Hollandse helden. Wie weet
nou nog dat Abe Lenstra negentien jaar lang
langer dan wie ook in het Nederlands
Elftal heeft gespeeld? Dat zegt-ie ook in het
stuk: 'Wie hoor ik daar nog over?' Ach, 't on
dankbare publiek!"
Vereenzelviging
Duyns vereert zijn helden tegen de klippen
op. In een produktie voor het Amsterdamse
Amfitheater Schaduwen -red.) speelde hij
zelf Superman. „Met een maillot aan een ca
pe die niet fladderde", grijnst hij schaapach
tig. „Die vereenzelviging zit in me. In '7Q
spaarde ik voetbalplaatjes van het Neder
lands Elftal. Van Rep en Neeskens, die man
nen met lange haren. Dan zie ik Neeskens
nu, met een vriendin, ergens in Zwitserland,
te dik, kort haar, raar accent. Dan heb ik on -
danks alles nog ontzag voor hem. Neeskens,
en de vier uit mijn stuk, zijn mijn helden. En
schrijvers als Gerard Reve, Knut Hamsun, Eli-
as Canetti. Reve biedt heel veel troost in de
latere puberteit. Zijn eerlijke levenshouding
bewonder ik."
Je schrijft bijtende columns in het vakblad To
neel Theatraal, waarna de Nederlandse thea-
terwereld op je uitspraken reageert als de
spreekwoordelijke gebeten hond. Net of je ge
zien wordt als de vreemde eend in de bijt.
Don Duyns: „Misschien wel omdat ik ook
van banale dingen houd. Het toneelwereldje
is nogal slapend, bijna doods. In dat vakblad
stond nooit een ingezonden brief. Nu wel. Ik
denk doordat ik rechtstreeks mensen in die
wereld aanval. Dat zijn ze niet gewend. Dat is
not done. Iedereen doet lief en aardig tegen
mekaar, terwijl dat meestal gewoon het mas
ker is. Ze hebben het liefst dat het met hen
zelf goed gaat. Het is een hard, incestueus
wereldje. Als je hun omgangscode doorbreekt
en producenten beschuldigt van machtsmis
bruik... Als ik iemands vriend moet zijn om
theater te mogen maken... Dót stel ik aan de
orde."
„Het mag alleen niet zo zijn dat ik nu op
eens briljant moet zijn, bijvoorbeeld in dit
stuk wat ik voor Ruigoord heb gemaakt. En
dat alleen maar omdat ik de aandacht op
mezelf zou hebben gevstigd met een co
lumn."
ZATERDAG 12 MAART 1994
Onze Taal
Toen ik heel jong was gingen wij ge
regeld op bezoek bij iemand die ik
Andropa noemde. Het was een wat
oudere man met prachtig wit haar.
Hij was klein van postuur en heel
erg aardig. Er mocht veel meer dan
bij ons thuis. Bovendien had hij een
lottospel en was er een vijver in de
tuin. Toen ik zes was ging hij dood.
Hoe mijn ouders hem noemden kan ik
me niet herinneren. Maar mijn broers,
mijn zus en ik, wij spraken van Andropa.
Later heb ik begrepen dat het mijn vaders
vader was. En nog veel later drong het tot
mij door dat Andropa wel een kinderlijke
verhaspeling moest zijn van 'andere opa'.
Er moet ook een Androma geweest zijn
maar dat was voor mijn tijd.
Aanspreking van opa's en oma's is ingewik
keld, want als het meezit heb je er twee van
elk. En voor een kind is opa meer een ei
gennaam dan een soortnaam. Als de ene al
opa heet, kan de andere niet ook opa heten.
Een van belden moet dan een andere naam
krijgen: opa-vogeltjes, oma-sokkebreierof
oma-sjaan.
Misschien dat dit probleem tegenwoordig
minder wordt. Want de generatie die zijn
vader en zijn moeder aanspreekt met Henk
en Willemijn, zal dat wellicht ook op de
kleinkinderen overdragen. Waar je vroeger
ging logeren bij je opa en oma, ga je nu
naar Flip en zijn vriendin. Flip heeft alles
van een opa, er mag veel meer dan thuis,
maar een echte opa is het niet, want hij
heet niet zo. Zo simpel is dat.
Er zou een interessante cultuurhistorie te
schrijven zijn van hoe men elkaar aan
spreekt. Dat wisselt namelijk erg in de loop
der tijden. Nog geen honderd jaar geleden
werden bijvoorbeeld mannen bijna altijd
aangesproken bij hun achternaam, ook
door vrienden en bekenden, en zelfs wel
door hun vrouw. Die gewoonte is tot ver in
onze eeuw blijven bestaan. Zelfs schooljon
gens werden door de leraar bij de achter
naam aangesproken. Denk maar aan Bint
van Bordewijk, dat toch al van 1934 is.
Toevallig las ik deze week weer eens Kees de
jongenvan Theo Thijssen, verschenen in
1923 en spelende rond de eeuwwisseling.
Aanleiding om het weer eens te lezen was
de verschijning van een prachtig boekje van
Jos Paardekooper over 'Kees de jongen'
(Memoreeks, uitgeverij Walvaboek, Laren
1993). Kees verbaast zich erover dat zijn
opoe Bakels haar eigen man uitsluitend met
de achternaam aanspreekt: 'Bakels, schrijft
u nou 't adres effe op 'n papiertje'.
Maar ook klasgenoten noemden elkaar bij
de achternaam. Wanneer Kees met een
van de jongens op school over postzegels
komt te praten, staat er: 'Eens kreeg hij het
er over met de jongen De Veer'. En wanneer
hij hem van huis gaat ophalen om samen
de beroemde 'grote Pers' te gaan kopen,
komt het probleem: moet je als jongen van
twaalf een vriendje nou bij zijn voor- of
achternaam noemen? 'Natuurlijk aan z'n
moeder kon je niet vragen, of 'De Veer'
meeging. Deed je net of je altijd Henri zei.
Maar wat 'n naam, Henri. Kale-beren-
naam. Opscheppersnaam hoor. 'Of uw
zoontje meegaat'. Nog idioter. Hij zou de
winkeldeur een klein eindje open kunnen
doen, en dan even schreeuwen: De Veer ga
je mee?'
Kennelijk was het zo ongebruikelijk dat kin
deren elkaar bij de voornaam noemden, dat
Kees, wanneer het aan het eind van het
boek echt aanraakt met Rosa Overbeek,
zich vertwijfeld afvraagt of zij zijn voor
naam wel kent: 'Zou ze weten dat hij Kees
heette? Op school zei iedereen 'Bakels'. En
Rosa is een meisje uit zijn klas
Wat mij betreft, ik ben van een generatie
van wie de kinderen hun ouders bij de
voornaam noemen. Ik ben zelf dus nooit
paps, pappa, pa, vader of va genoemd. En
eerlijk gezegd: dat bevalt me nog steeds.
Maar onlangs bekroop me toch even een
inconsequente gedachte. Voorlopig nutte
loos want de kwestie is niet aan de orde.
Maar als u mij voor een keer een nutteloze
gedachte zou willen toestaan, inconse
quent, 't slaat nergens op, enfin, ik hèb het
nu eenmaal even gedacht. Namelijk dat als
ik te zijner tijd grootvader mocht worden,
het maar eens uit moet zijn met dat gejoop.
Ik zal, zoveel als in mijn vermogen ligt, erop
toezien dat er opa gezegd wordt.