'De vijand verdwijnt en ik verdwijn mee' ZATERDAG 26 FEBRUARI 1994 Nieuw boek en drie exposities van Armando Armando. Schrijver van zinnen vol ragfijne observaties, wrange hu mor en weemoed. Stalen zinnen, mooi, zoals in het vuur geblauwd staal mooi kan zijn. Schilder, kunstschilder. Maakte ooit een serie zwarte vlaggen, vlaggen die als bij len aan de lucht zijn gelegd. Violist ook, een violist die, met zijn hoofd rustend op zijn in strument, het verleden naar zich toe sleurt. Binnenkort komt zijn nieuwste boek 'Voor vallen in de wildernis' uit bij de Bezige Bij. Een boek waarin nu eens niet de mensen, maar vooral de dingen met achterdocht wor den bekeken. Want wat doen die dingen niet allemaal achter onze rug? Een kopje valt van de tafel, een bord volgt het voorbeeld. Vallen willen ze, de dingen. Altijd maar vallen. 'Stel letjeklootzakken!'. Armando woont sinds 1979 in Berlijn. Hij kwam er om de vijand te observeren, de oude mannen die nu met hun leverkleurige ge zichten langs de Berlijnse Tiergarten schuife len maar die ooit energiek de benen hebben geheven op 'Die Fahne hoch, die Reien fest geschlossen!'. Maar ach. de lieve vijand sterft uit, sleept het infuus als een futuristische schemerlamp met zich mee door de zieken huizen. De vijand wordt ouder. „Schandelijk", vindt Armando, „dat ik te gelijk ouder word." ~k k Armando is geen gemakkelijk man om te in terviewen. Ogen in een hinderlaag. Ziet er met zijn 64 jaren nog redelijk gevaarlijk uit. De bel voor de eerste ronde: waarom vindt hij boksen zo'n mooie sport? Zelfverdedi ging? Je weet maar nooit. Voorzichtig teugje witte wijn. Bij je positie ven blijven. En dan: „Nee, ik heb niet gebokst om het ooit nog een keer op straat te kunnen gebruiken. Boksen is voor mij een metafoor voor het leven. Man tegen man, met regels. Het mooiste wat je kan hebben. Jij of ik. Mijn vader was een bokser. Ik was heel klein en toen rrtoest ik al in de houding staan. Ik zie wel eens kickboksers op de televisie. Geen goede boksers. Er zijn hier drie kam pioen-kickboksers die professioneel zijn gaan boksen. Maakten helemaal niks klaar. Een goeie bokser heeft kracht, snelheid en intelli gentie, boksintelligentie. Soms moet je je gek laten slaan, ja. Nemen. Nemen. Je wordt met een boksershart geboren en dan loop je dat risico. Maar ach, Max Schmeling is al over de negentig en die leeft nog steeds. Maar goed is boksen niet. Natuurlijk is boksen niet goed. Maar wat dacht je van de afdalingen bij het skiën?" „Sparren doe ik niet meer. Er is geen ver- moeiendér sport dan boksen en ik ben nu een oud heertje. Oude heren kunnen nog wel tennissen of golfen, maar boksen, nee. Als ik tot nu toe was doorgegaan, had ik niet meer normaal kunnen praten. Dan had ik geen woord meer kunnen uitbrengen." -k -fc Er zijn niet veel beeldend kunstenaars en let terkundigen die een beetje uit de voeten kunnen. De dichter Nijhoff kon een aardige klap uitdelen. Heeft-ie ook eens gedaan. De meeste pennevoerders slaan echter nog geen deuk in een pak boter. Maar Armando past de bokssport als een maatpak. Hij heeft strijdlust. Een straatvechter, maar dan een met stijl. „Ook het schrijven is een gevecht, een uitdaging", zegt hij. „Ik ben verslaafd aan het creatieve avontuur. Vaak ben ik bewon derd om mijn wilskracht. Maar er is geen sprake van wilskracht. Je gaat gewoon door. De vorm is vaak het moeilijkst. Zowel bij het schrijven als bij het schilderen. Dat zie je bij studenten op de kunstacademie ook vaak. Die weten wel wét ze willen schilderen, maar ze weten nog niet hoé ze het zullen doen. En dan denk ik altijd: dat komt wel in orde. Als ze echt willen, komt het in orde. Het is erger als ze in alle vprmen kunnen schilderen maar geen onderwerp hebben. Ik weet het Neder landse woord nu even niet, maar dat schilde ren is voor mij een Trieb. Een dwang of zo iets. Ik moet ineens denken aan Giacometti. Over hem is eens iets moois gezegd. 'Het was geen vlijt die hem dreef, nee, het was een drang die hem vlijtig maakte'. En dat is bij mij ook zo. Ik denk dat ik eigenlijk heel lui ben. Ik heb zelf niet zo veel in te brengen. Voor mij is het maken van kunst nauw ver bonden met gehoorzamen aan mezelf. Voor ik het weet, ben ik als een gek bezig." ik U bent hier naar toe gegaan om, zoals u zelf schrijft, 'de vijand te observeren'. Wat is dat voor een. vreemd masochisme? U bent nogal gesteld op het werk van Schopenhauer. Kunt u die vijand dan niet net zo goed in Neder land observeren „Nee. Ik moet hier zijn. Teruggaan naar de vijand was geen kwelling voor me. Ik heb het gedaan uit interesse, nieuwsgierigheid. Vlak na de oorlog ben ik al naar Duitsland gereisd. Wie als kunstenaar in Europees verband wil meetellen, moet spoorslags dit knollenland verlaten. Tenminste, zo lijkt het als men de carrières bekijkt van Cees Nooteboom en Armando. Net als Nooteboom viert Armando momenteel als schrijver en schilder triomfen in Berlijn, de stad waar hij al jaren woont. In maart verschijnt zijn nieuwste roman: 'Voorvallen in de wildernis'. Toen heel Duitsland nog één grote ruïne was. Ik hoorde opeens dat de Duitsers ook nor maal konden praten en dat was voor mij een bijna existentiële ervaring. Ik had ze alleen maar horen schreeuwen, ook tegen elkaar. Al aan de grens werd ik door iemand normaal te woord gestaan en ik dacht: hoe bestaat het?" „Iedere Duitser die zo'n jaar of zeventig is - dat is precies de grens - draagt een roman bij zich. Wat die mensen allemaal beleefd heb ben! En dat geldt voor vrouwen net zo. Heel veel Nederlanders hebben zich door de oor log heen gesmokkeld. Maar de Duitsers kon den dat niet. Ik vind ze dan ook deels tra gisch. Het is ook maar allemaal over hen heen gekomen. Ze waren in grote nood. Hit- Ier bezorgde hen allemaal werk. Je hoort ze nu nog soms zeggen: 'We kregen werk en daarom waren we voor hem'. Ja, daar heb ik weinig op te zéggen." „Gezien in hun totaliteit, als groep, kan ik die mensen haten, maar als ze alleen zijn, als ze een individu zijn, niet. Vooral de eenvou dige mensen hebben veel klappen gekregen. Aangezien de mens sowieso niet deugt, komt in zo'n oorlog de innere Schweinhund naar boven. Er zijn heel veel mensen die met over gave genieten van andermans ongeluk. Er gaan vandaag de dag nog pakken brieven naar sociale zaken, brieven waarin mensen anderen aangeven. 'Mijn buurman krijgt een uitkering, maar hij heeft wel dit en dat...' Dat vind ik het minderwaardigste dat er bestaat. Ik heb meer respect voor iemand die naar het Oostfront vertrekt en daar met gevaar voor eigen leven gaat vechten, dan voor die en gerds die zo'n brief dichtlikken." In uw nie.uwste boek komt een verrader voor die een verrader is van nature. „Ja, de ondergrondse pakt hem op een gege ven ogenblik. Ze zeggen: 'Als je doorgaat met verraden, schieten we je dood.' 'Schiet me dan maar dood', zegt hij, 'want ik kan niet anders'." „Die man heeft echt bestaan. Dat is toch een Dostojevski-verhaal. Het verzet, het gere formeerde verzet, heeft tegen hem gezegd: 'Als jij met de hand op de bijbel zweert dat je niemand meer zult verraden, dan laten we je gaan'. De man die dat heeft verteld, zie ik nog zo voor me. Hij zei: 'Ik heb de hele dag met Onze Lieve Heer gepraat, en hem ge vraagd wat ik moest doen'. Hij heeft hem uit eindelijk toch moeten liquideren. Ja, er zijn mensen die in het dagelijks leven bemind worden door hun kinderen en die in de oor log de verschrikkelijkste dingen uithalen." „Ik heb de rotzakken in de oorlog wel ge zien. En ik heb ook gemerkt hoe mensen met woorden hun slechtheid kunnen goedpraten. Maar oordelen en veroordelen vind ik zo ge makkelijk. Ik deug zelf ook niet. Dat neem ik onmiddellijk aan. Ik kan me niet voorstellen dat ik goed ben en de rest van de mensheid slecht. Een beetje reëel blijven." „Ik vind het wel jammer dat de echte, con crete, vijand aan het verdwijnen is. De men sen die tatigzijn geweest in de oorlog sterven uit. Verdwijnen. En dat betekent dat ik mee verdwijn. Ze slepen mij mee. Ze worden alle maal ouder en ze sterven. Dat betekent dat ik ook ouder word. En dat neem ik ze een beetje kvyalijk, maar goed. Ik wil zelf jong blij ven of ouder worden, maar niet met die hele troep tegelijk. Je doet niets tegen de tijd. Ja, in de kunst lever je een gevecht tegen de tijd. Een gevecht dat je onherroepelijk gaat verlie zen. Maar je slooft je toch uit. En je laat mis schien wat kunstwerken achter. Wat bakens." U schrijft dat de dingen ook schuldig zijn. Dat ze doen alsof ze van niets weten, maar ondertussen... „Ja, ik bekijk hier de dingen en de gebouwen waar die oorlog in is gaan zitten. De stenen „Vioolspelen, schrijven en schilderen - het zijn allemaal takken van één boom. Dingen die bij mijn leven horen. Die zigeunermuziek is iets van mijn jeugd. Ik kan me nog herin neren dat ik die muziek voor het eerst hoor de. Dat was een klap. Wat is dat in gods naam, wat is dat voor iets moois? Misschien sleep ik het verleden wel uit mijn viool. De tijd dat er nog goeie muziek op de distribu tieradio was." „Vroeger ben ik professional geweest. Van mijn vijftiende tot mijn negentiende heb ik professioneel gespeeld. Ik heb vanaf mijn vijfde les gehad. Mijn vader had zich dat la ten aanpraten in de trein, door een vioolle raar. Ik was vijftien toen de oorlog was afge lopen. Ik speelde 's nachts in een dancing en ging na het werk meteen door naar school. Van die eerste vioollessen kan ik me alleen herinneren dat de leraar me de maten pro beerde uit te leggen. Maar ik had nog geen breuken gehad op school, dus wat een drie kwartsmaat was kon ik maar niet bevatten. Ik weet nog dat ik op het eind van de oorlog jongens hoorde praten over jazz en over im proviseren. En op een zeker moment kon ik dat zelf ook, want ik had natuurlijk veel tech niek. Toen kon ik dus meteen op de Ameri kanen en Canadezen over. Daar gleed ik zo in." Waarom hebt u dat vioolspelen na zoveel jaar weer opgepakt? „Het is zo begonnen: ik werd zestig en gaf een feest in Amsterdam. Ik huurde een res taurant af en nodigde al mijn vrienden uit. Ook de Mirando's. We zaten te eten en ik vroeg aan hen of ik even een viool mocht vasthouden. En toen zei die oudste: 'Je hebt het nog in je vingers'. Hij vroeg of ik samen met hen wilde spelen en ach, je wordt maar één keer in je leven zestig, dus ik dacht: ik doe het. Het ging niet echt goed, mijn vingers waren stijf en zo, maar ik heb het in mijn hart, dtis het klonk wel. Tien dagen later had ik de Mirando's weer uitgenodigd voor mijn Berlijnse vrienden en toen speelde ik al acht nummers met hen mee." „Op die avond heb ik een viool van hen ge kregen. Ze zeiden: 'Die viool is van jou. En nu oefenen!' Hoe het is om met die jongens te spelen? Net alsof je in een warm bed terecht komt natuurlijk. Ze zijn zo muzikaal. Ik vind het heerlijk. Het is muziek die aan mijn lijf gebakken is. Ik oefen zonder hars op mijn stok. Dus als ik in die kamer daar speel, hoor je het hier niet. Ik kan zelf niks hebben van de buren, dus ik kan moeilijk zelf lawaai gaan maken. Alleen ikzelf hoor de klank. „Jammer genoeg heb je in de hotels en res taurants hier geen Stehgeigers meer. Maar het zit erin dat dat terugkomt. Ik wil het zelf gaan doen. wil proberen om hier engagementen te krijgen. Ik zou dolgraag vijf dagen in de week in een hotel willen spelen. Als ik het maar druk heb. Anders kiep ik om." 7lr -fc Op 4 maart aanstaande is er op drie belang rijke kunstlocaties in Berlijn een grote exposi tie van het werk van Armando, „fa", zegt hij, die dat allemaal hebben opgezogen. De rui ten die hebben geflirt met de wreedheden buiten. De dingen hebben een geheugen. Naast de Brandenburger Tor kun je nog de bobbel zien van de bunker waar Hitier zelf moord pleegde, met Eva Braun naast zich. Dat is een schuldige plek. Tja, dat waren mooie tijden. De oorlog was niet alleen een droevige maar ook een spannende tijd voor ons, jongens. Je kunt verslaafd raken aan het gevaar. Ik heb me na de oorlog vreselijk ver veeld. God zij dank kwam toen die muziek, het creatieve avontuur. De uitdaging. Voor mij was kunst ook geen verfijning, nee, je kon weg van het burgerlijke. Kunst had voor mij zelfs iets ordinairs. Voor mij was het vrij heid." In uw boeken komt telkens een gevecht in de bossen van Amersfoort terug. Een jongen doodt daar een Duitse soldaat met een mes. U bent opgegroeid in Amersfoort. Wat is er in die bossen nu toch eigenlijk gebeurd? „Zullen we wat gaan eten? Nee, wat is daar gebeurd? „Er was daar van alles, er was een concentra tiekamp, Organisation Todt was er... Voor de oorlog was Amersfoort een garnizoensstad, dus er waren ontzettend veel kazernes. En daar komt nog bij dat ik in die laatste winter vaak naar het bos ging, want ik moest elke dag een boom hebben. Voor de kachel. Om eten te kunnen koken. We hadden twee on derduikers thuis, we waren met zijn zessen. Elke dag moest ik een boom hebben en dat had soms bepaalde consequenties." Maar u was dus in die bossen en toen „Je bedoelt of ik die jongen met dat mes was? Als ik dat zou willen zeggen, had ik het wel opgeschreven. Daar spreek ik me dus niet over uit." In uw nieuwste boek spreekt u over 'ie mand'als u het over een dier hebt. „Ja, dat is een mentaliteit. Vanuit die menta liteit is Herenleed ook ontstaan. Ik kan niet omschrijven hoe die mentaliteit eruit ziet. Ik kijk nooit in mezelf, ik kijk nooit naar waar iets vandaan komt. En dat is geen koketterie. Ik meld alleen wat zich bij me aandient. Ik kan ook niets in opdracht schrijven. Nog geen Sinterklaasvers. Ik denk over de thema tiek na, ja. En zoals bij Hella Haasse altijd de geuren van Indië terugkomen, zo komt bij mij de oorlog steeds terug. Dat raak je nooit kwijt. Wat dat betreft ben ik de oorlog zeer dankbaar. Ik zou niet zonder die herinnerin gen kunnen. Ik ben jaloers op een schilder als Willem de Kooning. Hij schildert echt vanuit een leeg doek en dat gaat-ie dan vullen. Ik moet altijd een thema hebben, vanuit mijn thematiek denken." Enige tijd geleden heeft u de viool weer op gepakt. U speelt met veel succes bij Tata Mi- rando. Zowel in uw boeken als in uw schilde rijen komt steeds de oorlog terug. Hoe zit dat eigenlijk met vioolspelen? Heeft dat ook iets met die oorlog te maken? „hier is eigenlijk mijn internationale carrière begonnen. In Nederland zou het nooit iets zijn geworden. Ik was hier in 1979 op uitno diging, mocht hier een jaar werken. Na dat jaar kon ik weggaan, maar ik ben gebleven. Ik kreeg hier een tentoonstelling bij galerie Springer en toen bij de National Galerie en dat heeft de doorslag gegeven. Als ik op 4 maart nu die tentoonstelling krijg, heb ik in alle belangrijke gelegenheden hier geëxpo seerd. Het is typisch: altijd als ik in Neder land ben, vragen ze me bijna hoopvol: 'Woon je weer in Nederland?' Bijna alsof ze willen zeggen: 'Doe maar normaal en kom maar weer gewoon hier naar toe.' Maar ik hoef niet, het gaat me hier goed." „Ik voel me een kunstenaar. Ik moet. Ik schaam me niet voor het woord 'kunstenaar'; Dat ben ik toch? Er is een innerlijke drang. Kijk, elke seconde dat we hier zitten, dat we hier praten, loopt het af. Dat is geen treurige gedachte, dat hoort bij het leven. Als je gebo ren wordt, ga je dood. In die zin is het leven ook volslagen zinloos. Maar dat wil niet zeg gen dat je dan niet leven moet, dat je dan geen dingen moet maken. Juist meer dan ooit, zou ik zeggen. Ik trek me van de dood niks aan, ik maak mijn boeken toch, ik schrijf ze toch, ook al zou ik zeker weten dat nie mand ze na mijn dood meer leest. Met mijn kunst probeer ik te zeggen: 'Ik ben er. Ik zal ze eens even wat laten zien'." „Mijn ouders leven niet meer. Ze waren er op tegen dat ik kunstenaar werd. God zij dank. je moet altijd tegenstand hebben. Nu heb ik tegenstand van mezelf. Tegenstand van mijn luiheid. Het is een voortdurend ge vecht. Kunst is topsport. Karakter moet je hebben. Wat de wielrenners moraal noemen. En een vechtersmentaliteit. Als ik mensen zie vechten, moet ik rrle verschrikkelijk inhou den om niet mee te gaan doen. Vreselijk. Ik zat eens een keer in de bus en toen zag ik in eens twee automobilisten die midden op de weg begonnen te matten. Ik kon bijna niet in die bus blijven zitten. Onmiddellijk stroomde het bloed. Dat heb ik, denk ik, van mijn grootvader van moeders zijde. Hij zocht het gevecht op. Dat zal ik nooit doen. Het verve lende van gewoon vechten, dus vechten zon der bokshandschoenen, is dat je altijd je hand blesseert. Je kunt ze het beste op de maag slaan. Dan heb je het minste last. Want een gezicht is toch hard, hoor. Maar er wordt tegenwoordig niet meer met de vuisten ge vochten. Je krijgt meteen een mes in je flik ker. Kan natuurlijk heel efficiënt zijn. Als je het goed doet." Maar dat weet u toch? „Wat?" Dat een mes heel efficiënt kan zijn als wa pen. Als je het maar goed hanteert, als je het maargoed doet... „Juist, ja. Wie goed doet, goed ontmoet." Armando: „Je moet altijd tegenstand hebben. Nu heb ik te genstand van mezelf. Tegenstand van mijn luiheid. Het is een voortdurend gevecht." foto dietmar Schneider

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1994 | | pagina 41