'Dit is het allemaal niet waard geweest' ZATERDAG BIJVOEGSEL gijzelaar naar Vughten St. Michielsgestel gedeporteerd. Een wraakactie van de Duitsers omdat het verzet de dag ervoor, op 3 januari 1944, een aanslag had gepleegd op de als NSB'er bekend staande directeur van het Gewestelijk Arbeidsbureau in Leiden. Het is nu 50 jaar geleden dat dit drama zich voltrok. Over twee weken, op 19 januari, wordt een en ander plechtig herdacht door de Vereniging Oud Leiden en de Gemeente Leiden. De familie Flu stond in hoog aan zien in Leiden. De met een scherp intellect gezegende Paul Christiaan Flu (in 1884 in Paramaribo gebo ren), werd in 1921 vanuit Batavia naar Leiden geroepen als hoogleraar Tropische Hygiëne. Na een succesvolle carrière volgde in 1938 zijn benoeming tot Rector Magnificus aan de Leidse universiteit. Zijn oudste zoon Hans had zich inmiddels ontwikkeld tot een hu maan en zeer gewaardeerd huisarts. Paul Christiaan Flu heeft vanaf de vierde januari 1944, de dag dus waarop zijn zoon werd ver moord, een dagboek bijgehouden. Dat dag boek is nu in handen van zijn kleinzoon, de Rotterdamse gynaecoloog P.K. Flu. Deze kleinzoon besloot er eind november 1992 een jaar voor uit te trekken om de moord op zijn vader te onderzoeken. Dankzij dit onderzoek en het dagboek is tot in de details bekend hoe de moord op Hans Flu zich heeft voltrok- huiveringwekkend do- Het dagboek is cument humaine. Op 4 januari 1944 - zo is te lezen -. krijgt Paul Christiaan Flu een telefoontje van zijn schoondochter. Ze vertelt hem dat zijn zoon Hans rond half twee 's middags voor een kort verhoor door een rechercheur is meegenomen naar het Leidse politiebureau. Flu schrijf in zijn dagboek: „Mijn schoondochter vroeg nog aan de rechercheur: 'U houdt mijn man toch niet te lang. want hij heeft nog niet ge geten'." Even later krijgt Paul Christiaan Flu bezoek van zijn jongste zoon Fred, die hem vertelt dat de Duitsers in Leiden een groot aantal hoogleraren en andere Leidse ingezetenen gevangen hebben genomen. Dit vanwege het feit dat er de vorige dag een aanslag is gepleegd op de direc teur van het Gewestelijk Arbeids bureau, wiens - aldus het dag boek -'rot, nietswaardig leven' in het AZL nog kon worden gered. Fred geeft zijn vader de raad on der te duiken. Maar dat weigert hij. Hij heeft last van zijn hart en het 'eeuwige wegloopen voor Duitsche schooiers, die men- schenjachten organiseerden' stuit hem tegen de borst. Nog geen half uur later wordt hij gearresteerd en naar de Orts- I kommandantur aan de Boer- f haavelaan gebracht.. Al snel merkt hij dat hij niet de enige ar restant is. In een kleine wacht ruimte zitten hoogleraren als Cleveringa, Blok,' Bok, Westrate en de medici Borgerhof Mulder, De Planque en Poortman. Allen staan bekend als anti-Duits. Flu slaakt een zucht van verlichting als hij merkt dat zijn zoon zich niet onder de arrestanten bevindt. i op 4 janu- r de plek waar Hans Flu werd vermoord. Van zijn werk op weg naar huis, hoorde hij een schot en kort daarna nog een. Hans Flu v Leiden herdenkt slachtojfers Duitse wraakactie in 1944 991 ZATERDAG 8 JANUAR11994 Op de voorgrond de woning waar Hans Flu destijds zijn huisartsenpraktijk had aan de Lammen- schansweg 11foto loek zuyderduin Dat Hans zogenaamd 'op de vlucht' is doodgeschoten, hoort hij pas de volgende dag. Flu schrijft in zijn dagboek: „Toen ik op het bureau van politie was gebracht, verbleef ik gedurende die ellendige nacht, die wel nooit uit mijn geheugen zal worden ge- wischt, in een locaal, dat maar enkele meters aflag van een ander locaal, waar het lijk van mijn zoon lag, maar dat wist ik noch een van de andere gevangenen." 'Silbertanneaktion' Wat is er op die vierde januari 1944 gebeurd met Hans Flu? Nadat hij was opgehaald voor een verhoor op het Leidse politiebureau, stapte hij samen met J.W. Hoffmann, SS-Sturmscharfführer én Kriminal-Sekretar van de Sicherheitspolizei Rotterdam, in een auto die werd bestuurd door F. Meier, een 'rijksduitser'. Naast hem zat een lid van de Germaanse SS en mede werker van Hoffmann. De rit ging echter niet naar het politiebureau, maar de chauffeur zette koers naar de Lage Morschweg. Bij de rijksstraatweg Den Haag-Amsterdam sloeg hij linksaf. Rondom half twee fietste Adrianus Krom, die werkzaam was als verpleger in Endegeest, naar zijn huis aan de Jacob Catslaan. Nabij de drie witte paaltjes op de rijksstraatweg hoorde hij een schot. Even later zag hij een auto stoppen. Krom schrok enorm: drie man nen sleepten een hevig bloedende man naar buiten en legden hem in de berm. Toen Krom wat al te lang bleef kijken, richtte een van de mannen 'n revolver op hem, terwijl hij hem sommeerde door te fietsen. Zo'n vijftig meter verder hoorde Krom een tweede schot. Even later zag hij hoe de auto hem passeer de. Hij noteerde het nummer. In maart 1943 had de Sicherheitsdienst in Rotterdam lijsten samengesteld met namen van mensen die bekend stonden als anti-NS- B'ers. Daarop kwamen ook tal van vooraan staande figuren in Leiden voor. Leidén, dat door Rauter (lid van de staf van Seyss-Inquart en belast met het opruimen van verzetshaar- den) werd beschouwd als een bijzonder bol werk van verzet, viel onder het district Rot terdam. De namen van Hans Flu en die van Douma en De Jong stonden apart aange kruist op de lijst. Voor elke aanslag op een NSB'er moesten minstens drie goede burgers worden gedood. Deze maatregel maakte deel uit van de Silbertanne Aktion, een codenaam voor een sluipmoord-operatie die in het diepste geheim diende te worden uitgevoerd. Elke persoon die werd vermoord, zo luidde het voorschrift, moest zogenaamd 'op de vlucht doodgeschoten' worden. Onderzoek De zoon van Hans Flu, gynaecoloog dr. P.K. Flu, was nog maar een kleine jongen toen zijn vader werd opgehaald. „Na de oorlog", zo zegt hij, „is mijn moeder met ons naar Nederlands-Indië gegaan. Ik kreeg een heel aardige stiefvader. Bij mijn opvoeding heeft hij altijd een doorslaggevende rol gespeeld. Ik had groot vertrouwen in hem. Daardoor werd reeds op jonge leeftijd het verlies van een biologische vader gecompenseerd. Maar het gekke is dat je. als je ouder wordt, toch de behoefte krijgt om de zaak uit te zoeken. Ik was toen mijn vader werd vermoord nog te jong om alles echt goed te kunnen beseften. Maar ik had wel altijd het gevoel dat ik an ders was dan anderen. Ik kon geen 'papa' zeggen." „Al in 1952 is er een boek over het proces Rauter verschenen. Daarin wordt beschreven hoe mijn vader is vermoord. Ik heb lange tijd niet geweten dat dat boek bestond. Ik las dat er een getuige was die mijn vader voor het laatst had gezien: de Leidenaar Adrianus Krom. Zoiets schept een bijzondere band. Ik heb hem opgebeld en gevraagd of hij me de plek wilde aanwijzen waar ze mijn vader uit de auto hebben gegooid en het genadeschot hebben gegeven. Krom heeft me die plek aangewezen. We hebben daar met zijn twee ën gestaan, zonder een woord te kunnen uit brengen. Maar de grootste schok kreeg ik na het zien van een reconstructiefoto in het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Die man daar in de berm, die man met dat be bloede hoofd! Zo heb ik tijdens mijn naspeu ringen schok op schok gekregen. Niet ineens alles tegelijk, maar gedoseerd. „Ik heb me altijd afgevraagd waarom mijn vader dit lot moest treffen. En ik heb nu een vermoeden. In de stukken uit die tijd wordt telkens gesproken over 'Halbblut 'Mischling' en 'neger'. Volgens getuigenver klaringen heeft de moordenaar I.W. Hoff mann tegen de Leidse politie ook gezegd: 'Ik heb een neger op de vlucht doodgeschoten.' Mijn vader was behoorlijk donker. Ik denk zeker dat zijn huidskleur voor de Duitsers een rol heeft gespeeld bij zijn liquidatie. Maar er zijn nog wel wat redenen te beden ken waarom ze hebben besloten hem te ver moorden. Zo heeft hij als controlerend arts bij de gemeentelijke geneeskundige dienst eens een NSB'er genezen verklaard die zich daarmee niet kon verenigen." Blijft nog de vraag uit welke verzetskring de aanslag - die tot de Duitse wraakactie leidde - op de directeur van het Gewestelijk Arbeids bureau voort kwam. Een vraag die publieke lijk nooit is beantwoord. We gaan op onderzoek en eindigen na in tensieve naspeuringen en een bijna Sherlock Holmes-achtige ingeving van een medere dacteur, bij de verantwoordelijke man. Hij geeft onmiddellijk toe dat hij degeen is die wij zoeken, maar wil pas spreken als wij hem anonimiteit garanderen. We spreken af hem voor dit artikel de naam Jan te geven. Jan is een man van vrij klein postuur; de 70 gepasseerd. „Ach", zegt hij, „er is over deze zaak zoveel gefantaseerd en gelogen. Nu moet eindelijk de waarheid maar eens wor den verteld. Ik was lid van een kleine verzets- - eenheid. We hadden opdracht gekregen om de directeur van het Gewestelijk Arbeidsbu reau te liquideren. Die man stuurde veel jon gens naar werkkampen in Duitsland. We zouden de klus met zijn drieën opknappen: ik, een mede-lid van de groep en onze sectie commandant. De commandant is, vermomd als PTT-monteur, naar het Gewestelijk Ar beidsbureau gegaan. Hij verzon de smoes dat er lets mis was met de telefoontoestellen. We moesten natuurlijk weten hoe die directeur eruit zag. Daarna hebben we hem zo'n 14 da gen gevolgd. Het arbeidsbureau was in de Doezastraat. Als hij 's avonds klaar was met zijn werk, liep hij via het Van der Werffpark. het Rapenburg, het Kort Galgewater, zo naar de Stationsstraat. Daar pakte hij de blauwe tram naar Voorburg, waar hij woonde. „Maar toen de dag was aangebroken dat we hem zouden afknallen, was hij niet alleen en nam hij een andere route. We hadden hem willen liquideren in het Van der Werff park, maar dat kon dus niet meer. Uiteinde lijk hebben we hem op de hoek van het Ra penburg en de Papegracht toch te pakken ge nomen. Dat was bloedlink. Er waren op het Rapenburg allerlei Duitse instanties geves tigd. Maar we zijn goed weggekomen." „Ik heb hem van achteren neergeschoten. Het was de eerste keer dat ik zoiets deed. De volgende dag hoorde ik dat hij nog leefde, dat ze zijn leven hadden weten te redden in het AZL. Maar goed. hij heeft zijn verdiende loon toch wel gekregen. Tot aan zijn dood in 1945 heeft hij gesukkeld met zijn gezondheid. En hij is aan achtervolgingswaanzin gaan lijden. Hij durfde voor niemand meer de deur open te doen." Schuldgevoelens „Natuurlijk vind ik het vreselijk dat de Duit sers uit wraak drie onschuldige burgers heb ben doodgeschoten. Maar we moesten die directeur wel te pakken nemen. Die man had al zoveel mensen leed berokkend. Ik heb bij elkaar drie mensen geliquideerd en dat ver geet je nooit. Dat zie je telkens weer voor je. Ik ben het verzet ingerold door een vriend die contacten onderhield met de verzetsgroep Vrij Nederland. Er heerste bij ons net zo'n krijgstucht als in het leger. 'Befehl ist Befehl', zeggen de Duitsers. Nou, dat was bij ons pre cies zo. Maar een keer heb ik geweigerd om iemand te liquideren. Het ging ook weer om een NSB'er, een gevaarlijke man. Ik liep naar de straat waar hij woonde, maar toen ik hem daar met vrouw en kind aan tafel zag zitten, kon ik niet schieten. 'Dat verdom ik', heb ik gezegd. Maar als hij alleen was geweest, had ik hem neergeknald." „Door mijn verzetswerk hebben mijn ou ders het er niet levend vanaf gebracht. En daar hou je altijd schuldgevoelens aan over. Op een keer zei de sectiecommandant tegen me dat we een nieuwe in onze groep kregen, een man die tijdens de burgeroorlog in Span je tegen de fascisten had gevochten. Ik kreeg enige argwaan. Maar onze sectiecomman dant verzekerde me dat die man voor hon derd procent vertrouwd kon worden." „Later bleek dat mijn gevoel me niet had bedrogen. Die man was een infiltrant, een agent van de Sicherheitsdienst. Hij heeft de hele boel verraden. Ze hebben mijn ouders opgehaald, mijn twee broers, mijn zuster en mijn schoonzuster. Ze zijn eerst naar het kamp Vught getransporteerd en later naar Ravensbrück. Ik kwam op het moment van hun arrestatie net thuis en werd gewaar schuwd. Ik vluchtte bij een kennis naar bin nen en nog geen vijf minuten later stonden de Duitsers haar huis al met zo'n groot zoek licht te beschijnen. Ook die kennis werd afge voerd. Zelf wist ik via de daken en de tuinen te ontkomen. Ik zei tegen onze commandant dat ik me wilde aangeven om mijn ouders te redden. 'Dat mag je doen', zei hij, 'maar dan schiet ik je nog voor het politiebureau neer. Als jij je aangeeft, gaan er veel meer mensen aan. Je denkt dat je niet doorslaat op het bu reau, maar ze persen het uit je'. „Ze hebben mijn vader op de laatste dag van de oorlog nog gefusilleerd. Mijn moeder is in Ravensbrück gestorven. Ik ben er nog nooit naar toe geweest. Dat kan ik niet aan. Na de oorlog kreeg ik bezoek van een recher cheur. Hij had foto's bij zich van die infiltrant en vroeg of ik hem herkende. Hij vertelde me dat het om een oorlogsmisdadiger ging. Dat kon ik, op zijn zachtst gezegd, wel beamen, ja. De volgende dag zou ik naar Den Haag moeten voor een confrontatie Toen ik daar kwam. waren de foto's weg. En de man zelf ook. Terwijl die rechercheur zijn celnummer en alles aan me had opgegeven. 'Sorry, het was hem niet', zei hij. 'We hebhen een ver gissing gemaakt.' Maar het was hem wel!!! Ze hebben hem - hoorde ik later - gewoon laten gaan. Hij wist teveel van hooggeplaatste per- sonen. Met een hoop geld hebben ze hem la ten vertrekken naar een ver land. Hij moet nog leven, denk ik. Hij was misschien ietsje ouder dan ik." 'Onverdraaglijk' Verlies, verlies en nog eens verlies. Dat is al les wat deze gebeurtenissen hebben opgele verd, zo lijkt het. En nu hebben we het nog alleen maar gehad over de moord op Hans Flu en niet over die op Douma en De long. Het navrante in deze affaire is dat de 'kleine vissen' hun verdiende loon kregen maar dat de 'haaien' zijn ontkomen. Degenen die in de auto zaten waarin Hans Flu is vermoord, maar die niet zelf hebben geschoten, kregen na de oorlog de kogel. J.VV. Hoffmann, de moordenaar, werd door het Bijzonder Ge rechtshof in Den Haag ter dood veroordeeld. Maar om een duistere reden kreeg hij gratie en werd zijn straf omgezet in levenslang, wat bij 'goed gedrag' inhield dat hij rond 1965 vrij zou komen. En de infiltrant die verantwoor delijk is voor de dood van de vader en moe- aan een cocktail, ergéns in een zonovergoten tuin in Brazilië Jan slaapt geen nacht meer goed. Telkens weer spoken die beelden uit de oorlog door zijn hoofd. „Ik wou dat ik de tijd kon terug zetten", zucht hij. „Als ik het achteraf bekijk, is het dit allemaal niet waard geweest. Onver draaglijk. Nee, ik zou nooit meer in het verzet gaan." „Ik word nog regelmatig opgebeld door mensen uit verzetskringen. En dan vragen ze me: „Zeg Jan, die en die zegt dat hij een ver zetslintje wil hebben. Heeft-ie dat verdiend?" In de meeste gevallen moet ik daar 'nee' op /eggen." „Ik sprak eens met een kennis, die zei: „Er was laatst iemand bij me die in het verzet heeft gezeten. Hij vertelde dat hij die aanslag op de directeur van het Gewestelijk Arbeids bureau heeft gepleegd." Nee, daar kon ik niet om lachen. YVas het maar waar geweest! Ik zei tegen die kennis: 'Doe hem maar de groe- Nee, zijn jïets kon dokter Hans FIu rustig laten staan. Hij moest op die vierde januari van het jaar 1944 voor een kort verhoor mee naar het bureau en zou met de auto zo vlug mogelijk weer worden teruggebracht naar zijn patiënten. Met veerkrachtige tred, twee traptreden tegelijk nemend, ging hij vanuitzijn praktijk aan de Lammenschansweg 11 in Leiden mee met J.W. Hoffmann, Kriminal-Sekretar van de Sicherheitspolizei. Nog geen halfuur later werd Hans Flu, met een schot even boven het oor en een in zijn nek, als een hond afgemaakt. Hoffmann, de moordenaar, belde later naar het bureau van politie met de mededeling: 'Ik heb een neger op de vluch t doodgeschoten. Dr. Chr. de Jong, conrector van het Stedelijk Gymnasium, en H. Douma, hoofd van de Eerste Leidsche Schoolvereniging, werden op identieke wijze vermoord. Bovendien werden er 32 vooraanstaande ingezetenen van Leiden als

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1994 | | pagina 31