'Als een tak die afbrak' Toon Hermans en de bron van het verdriet In februari eindigde zijn toemee abrupt. „Als een tak die afbrak", zegt Toon Hermans over het moment dat het hem teveel werd. 'Ik Heb Je Lief heette het programma. Toon: „Er is nog nooit een artiest geweest die zó zijn eigen verdriet bewerkt heeft, om de mensen voor te houden wat verdriet is.De voorstelling werd in belangrijke mate gedragen doorzijn verdriet over het overlijden van zijn vrouw. Rietje. Op eerste kerstdag zendt de VARA deze voorstelling volledig uit (Nederland 3, 20.45 uur). Het programma was al opgenomen (in het Scheveningse Circustheatertoen Toon vroegtijdig het doek liet zakken tijdens een optreden in Alkmaar. Toon Hermans: „Ik wist niet dat ik zó ver ging. Ik heb het héél impulsief gedaan." FOTO JAAP DE BOER TON DE JONG. r staat een man met een betonmo- len op het erf te werken. Die heeft hij het ook al verteld. Dat het ver moedelijk door dat maanzaadboüetje kwam, dat hij zo slecht had geslapen. Dat hij dat bolletje gisteravond laat had gegeten, en ver volgens in bed zo onbedaarlijk had moeten hoesten, omdat een paar van die rotzaadjes in zijn keel waren blijven steken. En dat hij daar een half uur van ontregeld was geweest, lang genoeg om de lust tot slapen kwijt te ra ken. En dat hij dus vannacht alleen van vijf tot zes z'n ogen even had kunnen sluiten. Dat hij daardoor vandaag 'tamelijk gaar' is. Dat had hij die man met zijn betonmolen dus verteld. En niet als eerste. „Ik laat de mensen graag in m'n leven kij ken", zegt Toon Hermans, 77 jaar inmiddels. „Liever dan dat ik het afscherm. Mensen zijn mensen. We zijn tóch allemaal hetzelfde... Al le mensen zijn hetzelfde, fundamenteel, in hun emoties. En het gaat om de emoties, het góót om de gevoelens. De een is misschien slimmer dan de ander, de ander is misschien rijker, maar ik vind ménsen één pot nat... Daarom heb ik niets te bedekken. Die schroom ken ik niet, echt niet." Kwelling Hij mag graag over de dingen praten. Hoe ze vroeger bij z'n familie sinterklaas vierden: in armoede. Daar vertelde hij van. Op zijn ma nier. Omdat hij vond dat dat moest. Dat wil de hij het volk laten weten. Dus toen hij na het overlijden van zijn vrouw Rietje rouwde, stond hij ook met zijn verdriet voor het voet licht. Als iets vanzelfsprekends. Hij had de mensen al zo vaak laten delen in wat hem dreef en bezig hield, dus waarom nu niet? Ik Heb Je Lief, heette het programma. Het was voor het eerst dat hij een show 'gedoopt' had, maar dit was dan ook niet zo maar een voorstelling. Deze was voor zijn overleden vrouw. De prachtigste liedjes waren uit zijn pen gevloeid. En hij zong ze, doorleefde ze, keer op keer, avond aan avond, in het stem mige deel voor de pauze. Daarna pas was er in het programma tijd en plaats voor luim. Maar na twaalf voorstellingen sneed het verdriet hem abrupt de adem af. Een avond in februari, schouwburg De Vest in Alkmaar. Gebroken liet hij - vroegtijdig - het doek zak ken. Einde voorstelling, einde toernee. Een al te plots adieu. Toon: „Het was als een tak die afbrak." Nippend aan de middagthee: „Ik schat niks in, en daarom ben ik erin gestonken. Ie mand die alles afweegt, zou dat nooit mee maken. Wat mij is overkomen is nog nóóit ie mand in het theater gebeurd, op de hele we reld niet. Er is nog nooit een artiest geweest die zo zijn eigen verdriet bewerkt heeft, zeg maar, óm de mensen voor te houden wat verdriet is." Het had feitelijk, stelt hij achteraf vast, niets meer met theater te maken. Dit was niet zomaar iemand die liedjes stond te zin gen, maar een persoonlijke ontmoeting van mensen met een mens. En die ene mens stond toevallig iets hoger, 'op een vlondertje'. Toon Hermans: „Het was echte communica tie. Je zag, je hóórde de mensen denken aan hun kinderen die gestorven zijn. Of hun vrouw, of hun moeder. D'r was bij die show een band van écht leven. Want dood Is le ven." De gevoelsmens, een lente en een zomer verder: „Ik wist niet dat ik zó ver ging. Ik heb het héél impulsief gedaan." Altijd - zegt hij - nog altijd als hij het over die februari-avond in Alkmaar heeft, grijpt het leven hem toch weer even bij de kladden. Maar dat moet zo, vindt hij dan. „Dat hoort erbij. Anders is het niet compleet. Het leven moét je kwellen, moét je pijn doen." Gemis Bosch en Duin. Waar hij leeft met de kinde ren en de kleinkinderen om hem heen. Bui ten ritselen de bomen een herfstmelodie. Binnen zit de bejubelde entertainer op een grote bank. Een vlammend schilderij aan de muur; een Frans dorp. Een vleugel, in de hoek. De ka mer is bezaaid met boeken, mappen, vellen en tientallen cassettebandjes, de neerslag van Toons hernieuwde energie. Honderd liedjes, pakweg, waaruit de ruggegraat voor zijn nieuwe show moet komen. Want hij mist de zaal, de mensen, de bühne. Vandaar op nieuw dat warme theaterbad in, komend voorjaar. Het onverhoeds vluchten deed pijn. „En dan gaat die vlam toch vanzelf weer branden. Dan gaat het lichtje weer aan en krijg je dit soort dingetjes. Ik hoop dat het al lemaal wil lukken." Valt er dit keer iets te trotseren? Zelfbe wust: „Ik probeer het niet opnieuw. Het is ook duidelijk iets anders, wat ik aan het ma ken ben. Rietje is er niet meer zelf bij, maar ze volgt het wel, op een afstand. En ze is net zo dicht bij me als de dag dat ze afscheid van me nam. Een bovennatuurlijk gevoel, zou jë het met een beetje bravoure kunnen noe men. Ik heb het gevoel dat ze altijd hier is - in dit huis, overól - maar nu laat ze me een beetje gaan, en zegt ze iets van: Je moet weer wat gekkigheid maken, wat vrolijker zijn en zo. Je kunt niet altijd blijven treuren. En dat doe ik. Ik heb nog veel verdriet om haar, maar ik probeer dat nu om te zetten in iets minder zwaars." Zelf zegt hij een nieuw soort móói te heb ben aangeboord: „Er is geen betere bron dan verdriet. Zelfs voor humor." Staat op, vindt een bandje, en belooft een jonge vrucht die hem 'goed smaakt', 's Mor gens geschreven, 's middags opgenomen in de voorkamer, eerste keer gezongen. „Regel recht van binnenuit." Of hij toch vooral maar verontschuldigd mag worden voor de onno zele eenvoud van hoe het zo direct uit die boxen komt. Een lied, getiteld Zo waait de wind. Hij blijft er bij staan, de handen diep in de zakken. Zijn timbre, broos en warm, vult de kamer: Zo komen de dingen, en gaan We verzinnen ze niet, ze gebeuren En al weten we niet waar vandaan Ze maken ons blij, of betreuren Alles is nemen en geven, liefkind Zo waait de wind Alles is nemen en geven, liefkind Zo waait de wind De wolken, ze varen, ze varen voorbij De sneeuw in december De bloei van de mei Alles wat ik zing, wordt herinnering, lief kind Zo waait de wind Het is een hand op je schouder En een voetstap op het grind Zo waait de wind Zo komt de liefde, opeens ontmoet je haar Zij komt jouw kant op en niemand weet van waar Als je de moed al hebt verloren, komt onverwacht een vrind Zo waait de wind Hij zet het bandje stop en schraapt de keel. „Ik laat het even horen om te illustreren dat je in die muziek een ander mens ontmoet dan twintig jaar geleden. Het is een andere wereld geworden, door mijn ervaringen in het leven. En dat kan ik nu schrijven. Vroeger niet." Vroeger. Méditeiranée, zo blauw, Méditer- ranée, zo blauw. Dat waren al twee zinnen. Het ging nergens over. Een ballon, een bal lon, een ballonnetje, een ballonnetje dat danst in de wind. Zoals hij ademde, schreef hij het op. Dat is er niet meer bij, maar de invallen zijn er niet minder om. „Als ik loop, of fiets, dan waaien er zó vier, vijf regéls binnen. Net nog, in de keuken. Die gedachten kondigen zich aan, nemen bezit van je, en dan aan vaard je ze. Ik vang ze op, zoals je een vogel tje vangt. En dat verbaast me, telkens weer." 'Als knikkers' Toon Hermans, de gelovige. Libertijn, vrij denker. Zegt, schrijft, zingt wat hij denkt. Fi losoof? Hoeder van leven en geluk, op z'n minst. „Daar zing ik toch altijd over. En wat je met het leven kunt doen. Op m'n eigen janboerenfluitjes-manier. Dat doe ik, omdat ik weet dat de mensen toch geen Schopen hauer lezen, of Augustinus, of Franciscus. Ik heb zinnen in liedjes, die zijn van Augusti nus, die zijn niet van mij. Die gaan dan over een kind, of over leven, of dood. Die pik ik gewoon uit zo'n boekje. In zo'n avond zitten dan wel eens twee of drie zinnetjes van heel grote denkers, en die laat ik dan door die zaal rollen alsof het knikkers zijn. De mensen ra pen ze op, stoppen ze in hun zak en gaan er mee knikkeren. Zo is de procedure." Schok schoudert: „Ik sta daar niet bij stil:" Alles schrijft hij op, alles. Woordspelingen, rijmpjes, overwegingen. Wanordelijk liggen de oprispingen in het rond. Vijftien jaar gele den ging een uitgever met een schoenendoos vol aantekeningen de deur uit; dat werd de bundel Liggen in het Gras. Meer dan veertig herdrukken. Religieuze mijmeringen van Toon, vervat in een knalrood Gebedenboekje, is het verkoopcijfers van honderdduizend ge passeerd. Mensen lezen het boekje en gene zen prompt; zelfs van kanker, zo laten ze hem weten. De dankbaarheid valt hem op straat wel eens letterlijk om de hals. „Daar sta je versteld van. Het beste is om er niet mee bezig te zijn. Als je dót doet, ga je nog denken dat je een beetje een wondertje aan het doen bent. En dat ben ik op de allerléótste plaats." „Het is", zegt hij over de reacties die op hem af komen wanneer hij zich in het open baar vertoont, „wel eens hinderlijk. Maar ik roep dan ook weer niet: 'wilt u eens even op lazeren?' Ik ga dan toch weer met die mensen praten. Natuurlijk, ik ga daar tóch op door. Zoals die man met z'n betonmolen. Als ik met mensen sta te praten, vind ik dat boeien der dan televisie kijken. Om te zien hoe dat is, hoe ze zich gedragen. Da's verschrikkelijk boeiend. Ik denk dat ik ook veel uit de men-' senhóal." Passie „lk wil het nog tien jaar volhouden. Ik zou willen dat er nooit een einde aan kwam, nooit. Zo is het met iedere liefde. Als je een liefde afpaalt met een bepaalde datum, be- staat-ie al niet meer. Want dat is liefde: willen zingen voor mensen. En mensen willen be hagen met dat wat je doet, om ze te kietelen. Dat ze even uit hun schulp komen en de din gen weer eens van een andere kant zien." „Ik ben iemand die het onweetbare veel hoger inschat dan het weetbare. Als je iets wéét, is het ook afgelopen. Afgerond, uit. En het onweetbare blijft je bezighouden. Het mysterie ligt veel hoger dan wij mensen kun nen bevroeden. Dat is mijn passie, dat won derbaarlijke. Dat er een schepper is die mug gen gemaakt heeft met twee longen en een maag. Dat dat bestóat... Wij, mensen, wéten niet wat alles is. We gebruiken dat woord maar, akoestisch, om iets te zeggen, maar er Is zoiets. En daar hoef je geen katholiek, of jood, of protestant, of hindoe voor te zijn. Dat heeft er allemaal niks mee te maken. Dat zijn clubs, verenigingen. Er is een oérleven, en een oérgod. Die twee, dat is het. Verder is het niks. En dat is mijn filosofie, al zo lang ik leef. En dat kom je natuurlijk niet tegen, bij de meeste grappenmakers. Dat maakt het ook zo dualistisch, en verwart ook zoveel mensen. Dat ze zeggen: wat doét die man

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1993 | | pagina 35