De erfenis
Een kerstverhaal van Lennaert Nijgh
Maar we hadden tot verbijstering van som
mige bezoekers wel een kerststalletje, of
schoon er niemand van ons katholiek was.
Dat stalletje zie ik nog voor me. Ook armoe
troef: het stond in een Engels damesblad, dat
nog niet in kleur werd gedrukt, maar behalve
zwart en grijs ook in dat vreemde soort van
rood, net als de Libelle. Mijn vader plakte de
achterkant en de zijkanten van de stal op kar
ton en sneed ze uit. Ook de figuren waren
van papier op karton geplakt, tweedimensio
naal. De ontwerpers hadden het zich in geen
enkel opzicht moeilijk gemaakt: de os en de
ezel waren uitgespaarde silhouetten in de
achterste raampjes van de stal en zaten er
dus aan vast. Wat ik erg opwindend vond,
was het rode cellofaan dat mijn vader achter
de raampjes had geplakt. Met een waxine
lichtje er achter ontstond de suggestie van in
tieme warmte en gezelligheid. Net als in ons
eigen huis, waar de kou 's nachts ijsbloemen
op de ruiten toverde, want centrale verwar
ming hadden we nog niet.
Mijn ouders, toen nog jong. Mijn vader
met zijn viool en mijn moeder achter de pia
no en ik die mijn best deed om wijs te hou
den. Dat was Kerstmis voor mij en zo zou het
blijven. Maar waarom wilde de werkelijkheid
nooit meer aan dat beeld voldoen?
Voor een kind duurt een jaar eindeloos,
een onafzienbare zee van tijd die niet vooruit
lijkt te willen. Er waren dingen veranderd. Ik
ging naar de grote school. En mijn opa was
overleden. Het moet een jaar later geweest
zijn, vlak voor Kerstmis. De dood van mijn
grootvader was totaal aan mijn aandacht
ontsnapt. Ik had hem ook nauwelijks ont
moet, misschien maai' één of twee keer. In de
grote villa in Bilthovèn, een somber huis met
een grote open haard en immens hoge ka
mers; in de deuren zat glas in lood. Er waren
ook schuren en stallen bij het huis, er was
een soort hertenkamp. En aan de overkant
van de weg was nog een stuk bos, daf bij de
villa hoorde. Het huis gaf me een beetje wee
moedig gevoel, iets dat voorbij was, dat op
het punt stonden te verdwijnen. Net als de
verhalen van mijn ouders, die ik nu begon te
begrijpen. Het ging altijd over de tijd voor de
oorlog en over het verleden, dat daardoor
een beetje het mijne werd, alsof ik het zelf
had meegemaakt. Maar ik had nog geen ver
leden, ik was er immers zelf nog maar kort.
Misschien dat het daarom geen moment bij
me op kwam om verschil te zien tussen de
stijl van leven van mijn grootvader en die van
mijn ouders. Dat onze huiskamer bij opa in
de hall zou passen was voor mij gewoon. Iets
vanzelfsprekends.
We gingen naar Bilthovèn, mijn moeder en
ik, in de auto van mijn oom. Dat was iets bij
zonders, niemand had nog een auto. Ik her
inner me dat het een lange rit was, maar ver
der niets. Waarschijnlijk heb ik een tijdje ge
slapen. De rest van die dag staat me niet
meer voor de geest. Wat ik nog wel weet en
nooit vergeten zal, was de vreselijke soep die
mijn tante had gemaakt. „Beige soep," zei ik
met afschuw. Beige was een kleur die mode
was in die jaren en ik had dat woord opgepikt
in een winkel waar mijn moeder iets paste. Er
werd om me gelachen en mijn moeder siste
onophoudelijk dat ik beleefd moest zijn; ik
kokhalsde en kreeg de beige soep in mijn
neus.
Dat de tante geen tante was, maar de twee
de vrouw van mijn grootvader, dat wist ik
niet. Ik wist zoveel niet van wat zich tussen
de volwassenen afspeelde. Maar ik voelde
soms spanning. Die merkwaardig saaie, kate-
rige stemming die over me kwam in dat grote
huis. Voorbij, voorbij. Maar wat betekent
voorbij als alles nog voor je uit ligt?
Ik ben nooit meer in het grote huis terug
geweest. Behalve soms, in een droom. Ik
praatte er niet over met mijn ouders. Zelfs
niet met mijn moeder. Ik wist niet waarom ik
dat niet deed. Het was haar ouderlijk huis, ik
kende het uit haar verhalen. Ze zei nooit iets
ten nadele van het grote huis. Maar ik ver
moedde een somberheid en ook een inge
houden woede en jaloezie. Ze was daar niet
gelukkig geweest.
Op de terugweg stopten we om iets eten.
In een restaurant dat tussen de bossen en de
heide lag, ergens in het Gooi. Aan de over
kant begon een donker dennenbos. Ik voelde
me erg moe.
„Voor de oorlog, door de oorlog...."
Ik luisterde kieskauwend naar de stemmen
van mijn moeder en mijn oom en keek naar
het snel donker worden van de wereld, naar
de woudzoom die in de nacht oploste, en
stelde me droevige kabouters voor met mos
in hun baard die naar me keken. Toen we te
rug reden, zat ik op de achterbank ingeklemd
tussen allerlei dozen, zwevend tussen waken
en dromen.
„Het sneeuwt,' zei mijn moeder ineens. Ik
schrok wakker. Ze draaide zich om naar mij.
„We krijgen een witte kerst!"
,0 ja,zei ik en viel in slaap.
We kregen geen witte kerst. Ik werd ziek;
voor de zoveelste keer moest ik in bed blijven
met een kapot gesnoten neus. Ik herinner me
verder niets van Kerstmis dat jaar. Behalve
het moment dat de geheimzinnige dozen
open gingen. Het was toch al spannend wat
er allemaal uit het grote huis was gekomen.
Oud speelgoed van mijn moeder, wonderlij
ke ouderwetse poppen-meubeltjes en nog
veel meer waar ik van af moest blijven. Mijn
moeder sloot alles weg op zolder. Ze was he
lemaal niet nieuwsgierig naar de inhoud van
de naar kamfer ruikende koffers. Ze leek het
alleen maar lastig te vinden. Waarom ze al
die spullen eigenlijk meegesleept had naar
ons kleine huis, is iets dat ik nu nog niet hele
maal kan verklaren.
Maar de kerstversieringen, daar was ik niet
bij weg te slaan. Omdat het bijna Kerstmis
was, konden die niet voor mij verborgen wor
den gehouden. Ik vang over al die jaren heen
nog steeds iets op van wat ik voelde toen het
deksel van eerste doos ging. Rood, rood en
glinsterend, als een schat uit een sprookje, als
het lang verloren gewaande goud van de Ni-
belungen. Dorst, vreemd genoeg leek wat er
door me heen ging het meest op dorst. Alsof
ik ineens een glas flonkerende limonade voor
me zag. Een enorme hoeveelheid ballen en
klokjes, natuurlijk berekend op de kerstboom
in het grote huis. Die had vroeger in de hall
gestaan.
„Helemaal in zilver," zei mijn moeder dro
merig.
„Alleen maar zilver?" vroeg ik. Het leek me
maar saai.
„Op een voetstuk dat rond kon draaien en
waar een speelwerk in zat", ging ze verder.
En toen, met een zucht: „Maar dat is natuur
lijk verdwenen."
Ik graaide in de dozen rond als een vrek in
zijn goud. Het was te veel ineens, al dat on
gelooflijk glanzende spul. Een echte glazen
piek, met klokjes er aan! Die kon niet op zo'n
klein boompje als het eerste jaar. Dit keer
reikte de boom bijna tot het plafond.
Tot mijn ontzetting, blééf het euforische
gevoel, dat ik het jaar daarvoor beleefd had,
volkomen uit. Of kwam het doordat ik ziek
was? Kerstmis was van een essentiële betove
ring beroofd. Een kerstbal was geen wonder
meer, er waren overal ballen. Ik geloof dat er
later zelfs ballen in de tuin lagen, hun rode
laagje opgelost door de regen, zodat ze ge
woon zilver bleken te zijn.
Ik herinner me dat ik in bed lag, omringd
door dozen met kerstversieringen. Uit het
duister gluurde er zelfs één naar mij, in de
vorm van het hoofd van een droevige, boos
kijkende kerstman. Tussen de kerstballen
had engelenhaar gezeten, kleine plukjes. Ge
noeg om tientallen splintertjes glas op te le
veren, onzichtbaar voor het blote oog, die in
mijn huid drongen en gemeen pijn deden,
vooral tussen mijn vingers. Ze verspreidden
zich door het hele huis, net als de naalden
van de kerstboom, die enorm uitviel. We
hadden inmiddels centrale verwarming en er
waren geen ijsbloemen meer op de ruiten.
Op de achtergrond van dit alles hoorde ik
het voortdurende praten van mijn ouders
I en kerstboom had ik nog nooit ge-
j zien voor ik bijna vijfjaar oud was.
Dat denk ik tenminste. Eerder
idden mijn ouders ook wel iets anders aan
un hoofd. Oorlog en armoede. We hadden
'n rijtjeshuis met schuifdeuren. De voorka-
ler was mijn vaders atelier, in de achterka-
woonden we. De eettafel stond voor de
lindeuren, waar 's winters een deken voor
erd gehangen tegen de tocht. Ik zat op de
laats daar tegenover, mijn moeder rechts
an mij. Links zat mijn vader. Ik keek tussen
door naar buiten, naar de tuin. Naar de
ïeesjes in het gras, waarvan ik eerst dacht
at ze kleine kleertjes aan hadden, bonte gele
istjes en omslagdoekjes, zoals op de plaat-
s in mijn kinderboeken. Dat soort dingen
acht ik toen en ik was er in het geheel niet
irbaasd over. Ik luisterde naar de voor mij
nbegrijpelijke gesprekken van mijn ouders
an tafel. Het woord oorlog kwam er veel in
oor, net als ,het geld'. Geen begrippen die
its met mijn'wereld te maken hadden. Ik
listerde naar hun stemmen zonder er bete-
enis aan te hechten, het wa6 gewoon een
izellig geluid.
De eerste kerstboom moet een heel klein-
e zijn geweest. Zoals alles in die tijd klein
ras, om te beginnen ik zelf. Daarom leek het
tij toch een grote.
Ineens was de kerstboom er. Ik kan me
liet herinneren dat ik er bij was toen mijn
uders het boompje versierden. Maar het ge-
oel van opwinding dat door me heen ging
oen ik voor het eerst de doos met ballen zag
ie mijn moeder uit kast haalde, dat vergeet
nooit meer. Het waren er niet zö veel, mis-
chien maar een stuk of twaalf. Ik proef en
iik de herinnering meer dan dat ik me een
eeld of een gebeurtenis herinner. De ballen
ie zo'n deukje hadden, een soort reflector,
ie vond ik prachtig. De bal die ik het mooi-
te vond was geel. Goud dus, met witte bloe
netjes. Er lag een eigenaardig craquelé over
leen. Er was ook een trompetje, dat echt ge
lid maakte als je er op blies en er was een
.pfMerwets glazen schemerlampje. Er was
"Ut een piek, maar een ster van zilverpapier die
iver de top van de boom werd geschoven.
Ve hadden echte kaarsjes. En stuk of zes,
ieer zullen het er niet geweest zijn. Mijn ou-
lers waren vrolijk en haalden herinneringen
|p aan hun tijd in Amsterdam. Ze probeer-
me 'O Denneboom!' te laten zingen,
nijn moeder aan de piano, mijn vader speel-
le op zijn viool. Ik kon de wijs niet houden.
)at de tekst onzin was vond ik niet belangrijk
bovendien moet een liturgische tekst on-
in zijn. Maar ik zat op een christelijk kleu-
erschooltje en daar zongen we zulke seculie-
liedjes niet. We waren helemaal geen lid
'an een kerk, maar dat schooltje was dicht bij
inshuis.
Of ik de geschiedenis van Kerstmis toen al
joed kende, weet ik niet. De bijbelse vertel-
ngen van de juffrouw van de kleuterschool
'aren bedoeld voor hervormde kindertjes,
lie allemaal thuis aan dat soort dingen ge-
'end waren. Maar ze gingen mijn ene oor in
mijn andere uit.
Mijn ouders zullen wel iets van Kerstmis
erteld «hebben, ik weet niet in welke vorm.
over geld en over de tante uit Bilthovèn, die
van de beige soep. Mijn moeders stiefmoe
der. Die had blijkbaar al die ordinaire ge
kleurde ballen en kerstmannen op haar ge
weten.
Ik begon een hekel te krijgen aan Kerstmis.
Ik groeide er over heen. Maar ik vergat het
niet. Ieder jaar hoopte ik weer dat die eerste
Kerstmis terug zou komen. De enige die mis
schien de droom van Kerstmis met mij deel
de, was mijn moeder, al had ze het daar niet
over. Als we de kerstboom versierden, kwam
de kabouter altijd aan de achterkant te han
gen. Mijn moeder vond het ook een druiloor.
„In Bilthovèn hadden we een boom in al
leen maar zilver," begon ze.
„Weet ik,' zei ik. Het leek me nog steeds
erg saai. Ik had liever gekleurde ballen, aller
lei fantasievormen, vogeltjes en dergelijke.
Van de inhoud van de schoenendoos was in
de loop der jaren niet veel meer heel geble
ven. Maar de herinnering aan die allereerste
keer bleef. De gele bal met het craquelé had
het gelukkig overleefd en ik staarde er pein
zend naar en probeerde terug te reizen in de
tijd. Zelfs toen ik veel ouder was en de be
slommeringen van de jaarlijkse toneelvoor
stelling op school het hele kerstfeest leken te
gaan verdringen, deed ik dat nog. Angst om
volwassen te worden, zo zou een psycholoog
het vermoedelijk zien. Een puberteitsver
schijnsel. Maar wat weet de psychologie van
kerstbomen? Met engelenhaar had ik inmid
dels leren omgaan, dat moest je met hand
schoenen aanpakken, wist ik nu. Met de
meisjes op school niet, maar dat je die ook
met handschoenen aan moest pakken was
iets dat ik nog niet door had en dat deed veel
meer pijn dan engelenhaar.
Naarmate ik ouder werd, bemoeide ik me
meer met de kerststal. Ik maakte het oude
geval uit het damesblad na met een figuur
zaag. Had Kerstmis een religieuze inhoud'
voor me? Ik hechtte aan de gezelligheid, aan
de traditie en die had voor een groot deel
niets te maken met de christelijke leer. Toch
dacht ik er wel over na. Toen ik een, jaar of
twaalf was, kocht ik een stel echte beeldjes,
van die Italiaanse. Van beschilderd gips, tra
ditioneel maar mooi gemaakt. Het is me al
tijd bijgebleven hoe ik ze uitzocht, in de toen
nog bestaande religieuze afdeling van Vroom
en Dreesmann. Ze kostten een tientje, dat ik
van mijn zakgeld had opgespaard.
Toen ik het huis uit ging, nam ik de beeld
jes van de kerststal mee. Want nu had ik voor
het eerst een eigen kerstboom en dus een ei
gen kerststal. Vreemd genoeg liet ik het hele
bouwsel weg en vergenoegde me met mos,
waar de beeldjes in stonden. Mijn toenmalige
vrouw was van huis uit katholiek, die vond
het allemaal normaal. Maar met Kerstmis
kwam het weer terug, de hunkering naar de
eerste keer. Zelfs in mijn eigen huis, met mijn
eigen vrouw en bij mijn eigen kerstboom. De
herinnering aan de eerste Kerstmis ging door
mijn hoofd. Even heel helder, zelfs met de
geur van en kerstboom er bij. Een onbe
noembaar kort ogenblik, een flits. Als ik me
er op concentreerde, was het weg. Tot mijn
verwondering besefte ik dat ik iemand miste.
Mijn moeder.
Nu is dat allemaal lang geleden, meer dan
veertig kerstbomen geleden. Al is de laatste
keer dat ik zelf een kerstboom had, ook al
weer een paar jaar terug. Ik doorsta de kerst
dagen als de anderen die alleen zijn, met ver
ongelijkt morrelen aan de deur van het café
dat ineens dicht is, met geïmproviseerde vro
lijkheid. De opdringerige Kerstmis die me uit
de winkels in de stad bespringt, boezemt me
een soort van afkeer in. We gaan inderdaad
steeds meer op Amerikanen lijken. Bijna alles
wat je ziet is ontleend aan de Amerikaanse
vorm van Kerstmis. Maar dat, wat ik als kind
kon, kan ik niet meer. Alleen de buitenkant
van de wereld zien, nergens iets achter ver
moeden, nergens de bedoeling van begrij
pen, alieen weg drijven in de spiegelende to
venarij van de kerstboom. Soms is er ineens
weer die herinnering. Heel kort en vaag, als
een in de verte uitdovend sterrenstelsel. Als
het prikken van engelenhaar.
Mijn ouders gingen kleiner wonen en ik
hielp ze de spullen op zolder uit te zoeken. Ik
was tenslotte de enige die ieder voorwerp
kende. Het was vermoeiender dan ik dacht.
Alsof er drie generaties door mijn handen
gingen. Mijn grootouders in het grote huis in
Bilthovèn, mijn ouders in de vroeger armoe
de van kort na de oorlog, ik zelf. De hoop en
de dromen, de illusie en de ontgoocheling,
van geslacht op geslacht.
Boven in de laatste kast vond ik de kerst
spullen, of wat er van over was. Misschien
was het wel nooit zoveel geweest. Van bijna
ieder balletje herinnerde ik me iets, wanneer
het ongeveer gekocht was en waar. De rode
versieringen uit Bilthovèn waren gereduceerd
tot een paar klokjes zonder klepeltje en van
de oude balletjes was niets over. Of herkende
ik ze niet meer?
Onder in de doos lagen wat scherfjes, gele
met witte verf er op. En craquelé.
In woede staarde ik er naar. Waarom moet
het altijd zo lopen? En toen zag ik hem naar
me kijken, apart in een doosje. De treurige
kabouter. Die was wel heel gebleven.
„Ik ga iets doen dat ik altijd graag heb ge
wild,' zei ik hardop tegen mezelf. „Ik ga het
kerstmannetje vermoorden!" Mijn hand
greep naar de kabouter. Ik keek nog een keer
met afschuw naar het gezichtje. Hel leek of
het naar me knipoogde. Vriendelijk, oud en
begrijpend. Ik moet mijn bril opzetten, dacht.
Maar dat veranderde niets aan het vriendelij
ke, bezorgde gezicht. Toch was het dezelfde
kabouter, die met me meegegaan was vanaf
mijn zesde jaar.
Ik twijfelde. Vrede op aarde, voor de men
sen van goeden wille, dacht ik ironisch. Ik
pakte de kabouter uit de doos.
De flits van de herinnering kwarq van heel
ver weg en van bijna vergeten lang geleden,
maar helder als nooit tevoren.
Kerstmis. Ons eigen huis, waar de kou 's
nachts ijsbloemen op de ruiten toverde, want
centrale verwarming hadden we nog niet.
Mijn ouders, toen nog jong. Mijn vader
met zijn viool en mijn moeder achter de pia
no en ik die mijn best deed om wijs te hou
den. 'O, denneboom'. Dat was Kerstmis voor
mij en zo zou het altijd blijven.
Voorzichtig legde ik de kerstkabouter in
zijn doosje terug.