G.L. Van Lennep: een heer met zap-geest 7 ZATERDAG 11 DECEMBER 1993 f4 'Hij kan het zich permitteren hele lelijke schoenen te dragen en toch blijft hij voornaam. Soms heeft hij in het voorbijgaan iets jongensach tigs, dan weer schrijdt hij als een dignitaris. Zo heeftAdriaan Van Dis de NRC- I Handelsblad- J columnist G.L. (Gerard) van Lennep eens getypeerd. En daarmee sloeg hij de spijker op zijn kop. In dit, verre van elegante, tijdsgewricht weet Van Lennep 'every inch a gentlemante blijven. Meestal laat hij zich niet zo gaan, maar onlangs haalde hij in zijn NRC-columnfel uit naar een aantal Amsterdamse journalisten. Want: het antwoordapparaat van schrijver Adriaan Venema, die enige tijd geleden de hand aan zichzelf sloeg, 'registreerde vlak voor Venema's dood hun lironkemanspraat. Met vragen in de trant van 3 'Zeg, Adriaan, komt er fl nog wat van die zelfmoord?'. 'Zoiets doe je niet', vindt van Lennep en hij scherpte zijn pen. CEES VAN HOORE oals het een heer betaamt, is m schrijver Gerard (G.L.) van Lennep keurig op tijd. Hij draagt een mooi grijs pak, een pak dat de hand van een kleer maker verraadt. Een fleurig pochet geeft zijn verschijning iets joyeus. Maar ook zijn geamuseerde oogopslag draagt daar toe bij. Roerend in zijn koffie, zegt hij: ,,Die actie was dronkemanslol." Die actie: schrijver Adriaan Venema kondigde een maand of drie geleden aan dat hij zelfmoord zou plegen. Daarbij noemde hij zelfs een datum. Toen hij die overschreed, dus nog eventjes een dagje erbij pakte, begon een aantal Amsterdamse journalisten hem te zieken. Vlak voor hij wer kelijk de hand aan zichzelf sloeg, spraken ze brooddronken zijn antwoordapparaat in met cynische opmerkingen. En ze bralden het lied We'll meet again. G.L. Van Lennep veeg de hen de mantel uit in zijn column. „Dronkemanslol", zegt Van Lennep nu. „Ik ontmoet wel eens dronken mensen die zich misdragen. Die de gastvrouw beledigen en haar daarna willen verkrachten. De volgende dag sturen ze dan bloemen en zeggen ze: 'Ik meende het allemaal niet zo'. Daar geloof ik niet in. Als iemand in dronkenschap iets naars doet, zit dat in hem. Je kunt niet de ene dag de hele boel in elkaar slaan en de volgen de dag zeggen: 'Ach, ik ben eigenlijk zo'n lie ve schat'. Nee, d^n zit dat geweld in je. En daar mag je dan op beoordeeld worden." „Die journalisten hebben Venema onbe hoorlijk behandeld. Ik heb echt niet alles van hem gelezen. Dat is ondoenlijk. Maar de in tentie waarmee hij een en ander deed, was goed. Dat is altijd verkeerd uitgelegd. Neder land is rellerig ingesteld, vooral als het om de Tweede Wereldoorlog gaat. Maar je kunt na tuurlijk niet zeggen dat de mensen die toen iets fout hebben gedaan nu onschuldig zijn. Venema werd door sommigen schamper aangeduid als 'een wrekende engel'. Onzin. Hij was geschiedschrijver. Net zoals Loe de Jong dat was." „Hij werd geboeid door de oorlog. Hij heeft getyoond in de buurt waar Anne Frank heeft gewoond, voelde soms aan de muren in die buurt, en dacht: hier voelde Anne Frank mis schien óok aan de muren. Hij heeft de ijssa- lon bezocht waar ze misschien tien jaar eer der ijs had gegeten. Als kleine jongen heeft die oorlog hem geraakt. Op een romantische manier. Zoals andere mensen worden ge raakt door het zien van vliegeniers of brand weermannen. Een soort jongensdroom. Hij was er helemaal niet op uit om reputaties te breken. Maar de mensen wantrouwden hem. De oorlog is nog steeds taboe. Je mag pas over de kampen schrijven als je joods bent. Ik hoorde vanochtend iemand op de radio zeg gen: 'De opvang van die asielzoekers moet véél strenger, véél strenger.' Waarom kon die man dat zeggen? Omdat hij een Marokkaan was." „Venema was geestelijk ziek. Hij is onder behandeling geweest bij zelfmoordprofesso ren, bij mensen die daarvoor hebben doorge leerd. Als die tegen hem zeggen: de kwaliteit van uw leven zou erop vooruitgaan als u een datum vaststelt, tja, wat moet ik daar dan van zeggen? Er is voor Adriaan niet één concrete aanleiding geweest om zelfmoord te plegen. Het was een conglomeraat van aanleidingen: de manier waarop zijn boeken werden be handeld, de manier waarop hij in elkaar is geslagen destijds. Ja, dat laatste heeft zeker meegespeeld. En hij had ook nog eens rood haar." Ik hou Van Lennep voor dat ik wel eens het idee heb dat je hier in Nederland vooral niet erg je best mag doen. Dat je dan als uitslover _wordt beschouwd. Als iemand waar een vreemd luchtje aan zit. Het koren en het maaiveld, déft verhaal. Ik moet ineens denken aan Adriaan van Dis, die - bij het uitkomen van zijn Zuid-Afrika boek - alom van plagiaat werd beschuldigd. Van Lennep: „Ja, allemaal onzin. Van Dis is slecht begeleid door zijn uitgever. Meulen- hoff had moeten zeggen: je hebt die andere boeken gelezen en die zetten we er even in. Maar ik begrijp wel waarom Van Dis aange- pajct moest worden. Hij heeft zeven jaar lang de cultuurpaus uitgehangen met zijn sjieke .stem. Hij heeft nee gezegd tegen mensen die hebben gebeden en gesmeekt om in zijn pro gramma te komen. Tegen journalisten ook, onder wie zich veel gemankeerde schrijvers bevinden. Dat kun je niet ongestraft doen. Toen er een kiertje in het harnas kwam, dachten ze: o, nou zullen we hem eens even lekker aanpakken. En dan die sjieke stem. Ze dachten: wat krijgen we nou? Ik ben de dans nog ontsprongen met mijn sjieke stem. Van Dis vindt het verschrikkelijk. Hij lijdt eraan. Je leest zo'n beschuldigend artikel twintig keer, terwijl de schrijver het maar één keer heeft geschreven. En misschien nog met de linkerhand ook. Het gaat groteske vormen aannemen, als in een droom. Het staat in de krant, denk je, dus het is waar." Ubenteen 'chroniqueur'. Dus.... „Dus iemand die een dagboek bijhoudt in de krant. Ik schrijf over dingen die mij over komen. Mensen die mij lange tijd niet heb ben gezien, zeggen wel eens: ik hoef je ook niet meer te zien, want alles wat je meemaakt staat in de krant. Ach, misschien is het wel luiheid. Als je wilt schrijven over de verhorn ding tussen de primaten, over chimpansees en gorilla's, ja, dan moet je daar iets van af weten. Maar als ik hier de straat oversteek en om me heen kijk, kan ik daar zonder enige kennis over gaan schrijven. Ik denk dat ik een bizarre en verdeelde belangstelling heb. Een zap-geest." U heeft eens geschreven: fatsoen bestaat niet meer. Is da t n u werkelijk zo „Nou, het komt wel steeds minder voor. Wat mij zo verbaast, is de enorme agressivi teit onder de mensen. Je ziet het al aan hun manier van oversteken. Gisteravond zat ik in een taxi. Twee keer staken mensen met hun fiets aan de hand over, heel langzaam, met zo'n gezicht van: 'Okay, okay, rij maar over me heen, durf het eens, nou, durf het eens!' En daarbij dan ontzettend kwaad kijken. Maar je zal ze godverdorie raken! Dan gaat diezelfde fiets door de achterruit naar binnen toe, bij mij, terwijl ik er niks mee te maken heb. En dan word ik de taxi uitgesleurd en gelyncht. Op zeker." „Ik heb wel een idee waar die agressiviteit vandaan komt. In de jaren zestig is beloofd: er is werk voor iedereen. Dat was een van God gegeven voorrecht. Maar dat werk is er niet meer. Vandaar die kwaadheid. De jaren zestig, dat was de tijd van: wij eisen! Tja, wij eisen. Maar van wie dan in Godsnaam?! De regering kan geen werk maken. De regering kan je aan het werk zetten in het Amster damse Bos, zoals in 1933, om daar bomen te planten. Wij eisen dit, wij eisen dat... Ze den ken dat als je maar blijft eisen, dat je het dan ook krijgt. Maar ik denk soms wel eens: het is op." U schrijft weinig over politiek. Niet interes sant? „Ach, als er hier een andere partij aan het bewind komt, wordt het beleid misschien een graad of wat bijgesteld, maar niet veel. Het maakt hier niet veel uit. In sommige lan den, in de onwelvarende vooral, maakt het wel veel uit. Dpar draait de windroos ineens van noord naar zuid. Maar hier verandert er niks." „Ik vind de meeste politici hier ook niet in teressant. Hans van Mierlo is een uitzonde ring. Eigenlijk is hij geen echte politicus. Net zoals Lubbers dat niet is. Ze hebben niets van de Nederlandse politicus die zich via rokerige achterzaaltjes naar voren heeft weten te elle bogen, vanaf lijst veertien. Van Mierlo en Lubbers hebben dat niet. En daarom zijn ze zo goed. Lubbers ziet de politiek als een groot spel en die chauffeur en die auto interesseren hem niks. Dat weet ik zeker. De anderen la ten zich wel voorstaan op hun functie. Me vrouw de minister, meneer de minister - heerlijk vinden ze het! Maar Lubbers en Van Mierlo zijn niet in het uiterlijk vertoon van macht geïnteresseerd." „Nou is Nederland op. dat gebied natuur lijk toch een heel raar land. Ik weet nog goed dat Van Thijn als minister van Binnenlandse Zaken een keer bij een galavoorstelling in Tuschinski was. Hij stond voor me in de rij bij de garderobe, met zijn jas in de hand. Er is geen land in Europa, maar ook niet daar buiten, waar ze een minister met zijn jas in z'n hand voor de garderobe laten wachten. Maar hier denkt iedereen: 'Pfff, hij moet niet denken dat hij iets voorstelt'. Dat maakt de politicus nederig en de Nederlander onaar- dig. Van Mierlo is onlangs in de trein bedreigd door twee buitenlanders. Hij is gevlucht. Zou hij zich niet hebben moeten verdedigen? „U lijkt wel gek! Twee buitenlanders die agressief zijn en dan zeggen: kom maar op! Die man is zestig, 't Is geen straatvechter. Zou Churchill ook de benen hebben geno men? „Ja. Maar daarna had hij ze waarschijnlijk laten doodmaken door zijn lijfwachten. Of hij had ze voor een jaar of twaalf in de Tower ge smeten. Twee Beefeaters bellen en huppekee. En dan in die cellen die niet voor het publiek open staan. En daarna de sleutel weggooien. Schiet maar op, jongens." U schreef een ontroerende column over de Marokkaanse werker die u in huis heeft. Nauw betrokken dus bij de positie van de bui tenlanders in onze samenleving. „Het grootste probleem dat ons te wachten staat vind ik de haat tegenover buitenlanders. Ik durf er niet goed over na te denken, maar het gaat uit de hand lopen. Je krijgt natuurlijk een Vesting Europa. Als de have-nots over twintig jaar aan de poort staan te rammelen, gaan alle grenzen weer dicht en worden alle muren die nu zijn geslecht, weer opgetrok ken. Zodat de behoeftigen niet meer binnen kunnen komen. Nee, daar heb ik geen oplos singvoor." Het schrijven van columns. Leuk? „Ja, hoor. Koos van Zomeren schreef dat hij diep ongelukkig was met zijn dagelijkse column. Ja, die is goed!, denk ik dan. Je bent diep ongelukkig als je elke dag om negen uur met de tram naar je werk moet. Flauw, hoor. Een beetje koket gaan zitten roepen dat je zo ongelukkig bent." Het is bekend: u reist veel, en u bent gek op hotels.... „In hotels bekruipt mij altijd een feestelijk gevoel. Ik ben uit. Het is een soort ontdek kingsreis. Alleen al het aanknippen van het lampje naast je bed kan tot twintig minuten vermaak leiden. Dan merk je dat er achter de televisie een knipje zit, en in het snoer zit ook nog een knipje en aan de lamp zelf ook een. Drie knipjes voor een lichtpunt. En dan moet je uitrekenen hoeveel keer je heen en weer moet lopen om het zo te krijgen dat de lamp aangaat." Badkamers, ook altijd leuk. Bij de Ritz had den ze een douche, als je die aandeed, spoot het water recht over het douchegordijn heen de kamer in. Ik ben dus maar in bad gegaan. Toen ik klaar was, trok ik de stop uit het bad. Een donderend lawaai ineens! Het water viel van de zesde verdieping zo op de binnen plaats. De afvoerpijpen moeten in Engeland allemaal aan de buitenkant zitten. Daar be vriezen ze namelijk. Als ze niet bevriezen heeft de Union geen reet te doen. In de Ritz hadden ze die afvoerpijp afgezaagd. Dus dat was meteen boem!!! naar beneden." „Ik neem zo weinig mogelijk mee op reis. Ja, mijn toilettasje. Geen draagbare tekstver werker of zo. Die dingen zijn me te zwaar. En het is net alsof je bij een computerfirma werkt. Niet leuJc. Reizen zonder bagage is veel sjieker. Dan veronderstellen de mensen dat je een buitenhuis hebt waar alles al is. Dat vind ik sjiek. En je reist ook veel sneller na tuurlijk. Je vergeet niks. Je holt veel makkelij ker naar een trein, stapt makkelijker in een taxi. Het heeft iets armoedigs, dat gesleep. Het allerarmoedigste is zo'n klein attachékof fertje van Samsonite." Wat zegt 'vliegangst' u? „Ach... Ik heb van alles meegemaakt in vliegtuigen. Onderstellen die eraf braken, landingsgestellen die niet uit gingen... Het zegt mij niks. Ik ben niet bang voor de dood. Ik heb vroeger aan autoracen gedaan en heb zo'n zestien, zeventien, ongelukken gehad, en dat is niet leuk. Maar ik heb er geen trauma's van gekregen. Fysiek in elkaar ge ramd worden, daar ben ik bang voor. Ik word liever in mekaar geramd door een boom dan dooreen mens." „Ik reis veel in Engeland en heb daar nogal wat bommeldingen meegemaakt. Doet me weinig. Dan kom je de deur uit en sta je in eens in een lege straat. Geen verkeer, niks. En dan zie je opeens een rood lint in de verte. En een agent die je driftig gebaart weg te lopen. Dan krijg je dus het dilemma: moet ik hollen om mijn leven te redden, terwijl dat eigenlijk toch een beetje lullig is, of moet ik flink zijn en doodgaan terwijl ik een langzame pas in zet? Het dilemma dus van de wereldreiziger die ziet dat de vleugel in brand staat en denkt: het is te lullig om het de stewardess te zeggen. Tja, als hij dan toch sterft, is hij ten minste niet vervelend geweest. Ik denk bij zo'n bommelding altijd: moet ik in een draf je? Maar daar achteraan denk ik meteen: ach, het zal zo'n vaart niet lopen. Maar dat is na tuurlijk dom. Je moet natuurlijk gaan hollen, zo hard als je kunt."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1993 | | pagina 35