Uitwerpselen van een bejaard brein
Kijken in beroemde gebouwen
et-
Een onzinnige zomer met jarige Kouwenaar
Brandende sneeuw
vanaf een zolder
Cultuur&Kunst
Een slordige laatste man
Einde Koude Oorlog
hindert Le Carré niet
DONDERDAG 16 SEPTEMBER 1993
deel was doelbewust Japans op
treden daarvan de oorzaak.
Homman is overigens wel
een vaardig verteller. Maar
vaardig schrijverschap vereist
meer. In maart 1992 vertelde de
Haarlemse auteur in een inter
view dat hij weinig op heeft met
de literaire incrowd. Dat klinkt
sympathiek. Maar in dat vraag
gesprek zei hij ook: „Bij mij gaat
het niet om de taal, maar om
het verhaalDat hij daarin ge
lijk heeft, blijkt zonneklaar uit
zijn laatste boek. Het wemelt
van de verkeerd geplaatste
komma's, het is een rommeltje
op het gebied van hoofdletters,
enkelvoudige onderwerpen
worden rustig voorzien van een
meervoudsvorm van het werk
woord'en omgekeerd, het ritselt
van de kromme zinnen en ver
raadt zelfs dat de schrijver van
oorsprong uit het zuiden van
het land komt: op tal van plaat
sen gebruikt hij het woord 'dan'
waar hij 'toen' bedoelt.
Wie zich door die brij heen
heeft geworsteld, is niet eens
meer verbaasd dat het afkortin-
genregister niet compleet is en
dat de woordenlijst achterin op
diverse punten niet overeen
komt met de schrijfwijze van
vreemde woorden in de tekst.
Het zijn handenvol bewijzen
dat we hier niet te maken heb
ben met groot schrijverschap.
En het zijn evenzoveel aanwij
zingen voor de veronderstelling
dat zijn uitgever maar eens op
zoek moet naar een andere cor
rector.
RECENSIE RONALD FRISART
Wim Homman: De laatste man. Mari
niers In de Gordel van Smaragd 1942-
1950. Uitg. Bonneville, Bergen 1993,
49,90 (excl. evt. verzendkosten).
Toen de Japanners in 1942 op
rukten, moesten de Neder
lands-Indische troepen de on
gelijke strijd al snel staken. De
len van de troepen konden uit
wijken, onder andere naar
Australië, maar heel wat militai
ren raakten in Japanse krijgsge
vangenschap. Van hen werd
een aantal te werkgesteld aan
de beruchte Burma-spoorweg.
Eén van hen was de marinier
Meerdink, wiens belevenissen
als een rode draad lopen door
De laatste man van Wim Horn-
man. Hij volgt Meerdink en an
dere mariniers in de Oost tot en
met het laatste grote troepen
transport in 1950.
De auteur is 'een fervent sup
porter van het korps en zijn ma
riniers', aldus generaal-majoor
Spiekerman van Weezelenburg
in zijn voorwoord. Het druipt
inderdaad van de pagina's. In
het Indonesische nationalisme
heeft Hornman minder inzicht.
Zo kauwt hij de opvatting na
dat de Japanse bezetters de
kwade genius zouden zijn ach
ter de onafhankelijkheidsbewe
ging. Alsof het Indonesische na
tionalisme niet al lang voor de
Tweede Wereldoorlog was ont
waakt! Natuurlijk heeft het in
die oorlog een extra impuls ge
kregen, maar slechts voor een
Thrillerschrijver John le Carré.
RECENSIE. KOOS POST
John Ie Carré, De ideale vijand. Uitgeverij
Luibngh-Sijthoff,/ 34,90.
De Britse auteur John le Carré
(62) moet zich toch even achter
het oor hebben gekrabd. Jaren
lang leefde hij literair van de
Koude Oorlog. Zijn Smiley kon
alleen gedijen dankzij bemes
ting met angst voor het rode ge
vaar. Dan valt ineens de Berlijn-
se Muur. In dat vernieuwde po
litieke klimaat lijkt er voor
spionnen geen korst droog
brood meer te verdienen. En
dus ook niet voor John le Carré,
die zo graag dolde en solde met
de geheime diensten aan beide
zijden van de Oceaan. 'Geen
Russische beer om tegen te
vechten, geen rooie rakker meer
in de achtertuin', zo omschrijft
hij de situatie ergens in zijn
jongste De ideale vijand.
Maar de schrijver maakte van
zijn plotselinge nood een deugd
door zijn eigen beer te modelle
ren. Die heet Richard Onslow
Roper, de personificatie van het
kwaad. Niet aan de buitenkant.
De heer Roper is een goed
ogende, vrolijke, welbespraakte
en pientere figuur. Maar hij ver
dient het dagelijks brood met
het in praktijk brengen van alles
wat God en de wet hebben ver
boden. Onder meer drugs- en
wapenhandel. Hij deinst voor
niets terug om zijn zo opge
bouwde rijkdom in stand te
houden. Als de grond toch wat
te heet onder zijn voeten gaat
worden, wil hij nog één kapitale
slag slaan voor hij van zijn - in
zijn ogen welverdiende - rust
gaat genieten.
Dat nu willen de voormalige
orsers naar Russische gehei-
Michel de Montaigne, de babbelkous uit Bordeaux, denkt op papier
Niemand hoeft zich door de aura vari literariteit en inge
wikkeldheid die het woord 'essay' nog steeds omhult, te
laten weerhouden om er eens een te lezen. Zeker niet nu
de Essays van Michel de Montaigne (1533-1592), de uit
vinder van het genre, eindelijk in een moderne Neder
landse vertaling zijn verschenen. 'Essayer' betekent ge
woon 'proberen' en dat is precies wat Montaigne, 'de
babbelkous van Bordeaux', ruim vierhonderd jaar gele
den zonder veel pretenties deed. Hij dacht te hooi en te
gras en schreef de resultaten daarvan op tot lering en
vermaak, 'voor privé-doeleinden en huiselijk gebruik'.
sociaties, grappen, invallen, toe
voegingen en citaten die hij
soms aan de verkeerde auteur
toeschrijft, of hele stukken tekst
die zonder scrupules zijn over-
gepend, alles blijft gewoon
staan, zelfs de paradoxen die bij
het redeneren en de wisseling
van context spontaan opduiken.
Aldus onstaat een ratjetoe dat
ondanks de ruwe vorm prettig
leesbaar is.
Om de verwarring nog groter
Montaignes probeersels sprin
gen niet in toom gehouden
door enige methode vrolijk alle
kanten op, waardoor hij het on
derwerp van zijn bespiegelin
gen tijdens het schrijven nogal
eens kwijt raakt. Geen nood. As-
te maken, voeren de Essays in
veel gevallen een vlag die de la
ding niet of slechts gedeeltelijk
dekt. Dat is niet altijd toe te
schrijven aan de grilligheid van
Montaignes karakter. Het heeft
eerder te maken met de in zijn
tijd niet mis te verstane cen
suur, die hij ondermeer op die
manier probeerde te omzeilen.
Een voorbeeld daarvan is het
essay 'Over voertuigen' waarin
Montaigne scherpe kritiek uit
op de politiek en de wreedhe
den van de Spanjaarden in
Mexico en Zuid-Amerika.
In een ander geval zet hij de
lezer een poosje op het verkeer
de been met de onschuldige ti
tel 'Over enige verzen van Ver-
gilius'. In dat stuk gaat het over
alles behalve verzen. Die zijn
slechts aanleiding om er onbe
kommerd op los te mijmeren
over o.a. het huwelijk, de rela
tieve schande van het hoorn
dragerschap, de geilheid van
'Babbelkous' Montaigne.
foto pr
vrouwen die volgens hem groter
is dan die van mannen, enz.
enz.
En - als hij het er dan toch
over heeft - wat te denken van
het eigen lid waarvan Montaig
ne op een gegeven moment
zonder schroom bekent 'dat het
met recht beschamend en mi
serabel genoemd kan worden'.
Het orgaan neemt hem tussen
de bedrijven door wel vaker in
beslag, hetgeen weer niet verba
zingwekkend is, omdat het - zo
schrijft hij - een onhandelbaar
en vrijgevochten lichaamsdeel
betreft, 'dat zich zo ongelegen
opdringt wanneer we er niets
mee kunnen doen en dat even
ongelegen in gebreke blijft wan
neer wij hem het hardst nodig
hebben.'
Naast deze zeer openhartig
opgeschreven vermakelijkhe
den, behandelt Montaigne op
vrijgevochten manier ook meer
serieuze onderwerpen, zoals
opvoeding, roem, woede, eigen
dunk en het geweten, postrij-
den, strijdrossen, boeken, de
nadelen van een hoge positie of
'Over hoe de geest zichzelf hin
dert'. Niets - vooral niets men
selijks - is hem vrèemd. Mon
taigne schrijft over alles wat in
hem opkomt zonder enige
hoogdravendheid. Zelf vindt hij
dat de werking van zijn geest op
de stoelgang lijkt. Zijn gedach
ten beschouwt hij bijgevolg als
'uitwerpselen van een bejaard
brein, soms hard, soms zacht,
maar altijd slecht verteerd'.
Die verfrissende relativering,
de niet definitieve vorm, de
schijnbare vrijblijvendheid, de
afwezigheid van elke vorm van
'belangrijk doen', het niet dwin
gende, maar eerder beminnelij
ke moralisme; het zijn maar en
kele eigenschappen die de char
me van Montaignes essays uit
maken. De grootste aantrek
kingskracht zit hem echter in de
verbluffende actualiteit van zijn
opvattingen en de werkelijk
zeer bijzondere intimiteit die hij
tussen zichzelf en de lezer weet
op te bouwen. Wie de essays
van deze spelende wijsgeer
leest, krijgt er een vriend bij;
eentje voor de rest van het le-
JEUGDBOEKEN
foto •archief
men graag voorkomen. Ze wer
ken daarbij samen met de poli
tie. En die vindt in ene Jonathan
Pine - nachtmanager van een
Zwitsers hotel - de ideale figuur
om binnen te dringen in het le
ger waarmee Roper zich heeft
omgeven. Het patroon kennen
we nog van Le Carré's Lokvogel
de man wordt geestelijk omge
bouwd tot de volmaakte infil
trant. Hij wordt ook behangen
met ten lijvig strafblad om ge
loofwaardiger over te komen in
het criminele milieu. Vanuit zijn
eenzame en riskante positie le
vert hij knap werk af. Hij ver
schaft de politie veel nuttige in
formatie. Maar als het op ingrij
pen aankomt, zijn de autoritei
ten bang zich aan koud water te
branden.
Daar laat ik het hier bij. Want
al is het verhaal over Roper, Pi
ne en de aanverwante figuren
goed geformuleerd en span
nend uitgewerkt, het fungeert
vooral als kapstok. De eigenzin
nige Le Carré zou Le Carré niet
zijn als hij niet elke gelegenheid
aangreep om de vaak scherpe
tegenstellingen in 'de diensten'
breed uit te meten. En te pas en
te onpas zijn - belangwekkende
- visie op allerlei, vooral politie
ke, zaken te etaleren. Je hoeft
het niet altijd met hem eens te
zijn om het toch leuk te vinden
kennis van zijn standpunt te ne
men.
John le Carré is niet de ge
makkelijkste auteur. Zijn zinnen
zijn soms ingewikkeld, dan
weer bijtend. Zijn gedachten-
gang is niet altijd even logisch.
Maar hij blijft boeien als hij het
heeft over dat duistere, griezelig
ongrijpbare wereldje van spio
nage en contra-spionage. Ook
al is de Russische beer allang
het bos in gejaagd.
RECENSIE*JAN RUSDAM
Philip Wilkinson (tekst) en Paolo Donati en
Studio lllibill (illustraties). Een kijkje in be
roemde gebouwen. Uitgeverij Bosch
Keuning, Baarn. Prijs 29,50.
Beroemde gebouwen. Kastelen
en kathedralen, theaters en pa
leizen. Wat maakt ze zo adem
benemend? Door wie zijn ze
ontworpen? Hoe zijn ze ge
bouwd en met wat voor materi
alen?
Een antwoord op die vragen
is te vinden in een fraai geïllu
streerde boek Een kijkje in be
roemde gebouwen. Die titel
moeten we heel letterlijk ne
men, want aan de hand van
dwarsdoorsneden wordt ons
een kijkje gegund in het inwen
dige van 21 van de meest be
roemde en verbazingwekkende
gebouwen die ooit ter wereld
zijn neergezet. Van het Collos-
seum tot de opera van Parijs en
van het Engelse parlement tot
de SkyDome, het revolutionaire
sportstadion in Toronto.
In een algemene inleiding
wordt eerst ingegaan op ver
schillende bouwmaterialen en -
technieken uit de geschiedenis.
Vervolgens komende de gebou
wen afzonderlijk aan bod. Jam
mer is dat de bouwwijze van
bijvoorbeeld gotische kathedra
len of van het Vrijheidsbeeld -
hoe men er in vroeger eeuwen
in is geslaagd zulke enorme
bouwhoogtes te bereiken - wel
erg summier aan de orde komt.
Hoe de ranke spitsen, hoge ge
welven en de naar de hemel rei
kende daken verwezenlijkt kon
den worden blijft daarom een
raadsel.
Andere intrigerende feiten en
cijfers over de grootste gebou
wen ter wereld komen wel aan
bod: Hoe groot is het hypermo
derne sportstadion van Toronto
en hoeveel Jumbojets zouden
erin passen? Waar wordt het be
vel tot de terechtstelling van Ka-
rel I bewaard? En: wat is het tra
gische geheim van de Hal der
Eten kun je niet in de kroon van het Vrijheidsbeeld maar je hebt er wel een schitterend uitzicht foto pr
Abencerrajes in het Alhambra in
het zuiden van Spanje?
Een kijkje in beroemde gebou
wen is verschenen in de reeks
Sesam Junior. Dat betekent niet
zozeer dat er kinderlijke taal
wordt gebezigd, maar dat de
bouwkunst in begrijpelijk Ne
derlands uit de doeken wordt
gedaan. Dat is ongetwijfeld ook
voor menige senior een verade
ming.
met het feit dat ze haar man na
twintig jaar nog niet kent, met
haar kinderloosheid, met haar
onvermogen het vrouwenbeeld
je waaraan ze bezig is, te vol
tooien. Op zoek naar of op de
vlucht voor zichzelf vertrekt ze
naar Mexico, waar „leven en
dood, tederheid en geweld in el
kaar overlopen." Ze trekt in bij
de zonderlinge kruidenvrouw
Petrona, die haar als een moe
der beschut en begeleidt. De
beschrijvingen van haar verblijf
worden afgewisseld met kijkjes
in Amsterdam, waar de achter
gebleven man zich moeizaam
vermaakt, en met rare dialogen
tussen Petrona en haar overle
den man Marcial, die wel oog
heeft voor het inwonende
vrouwtje uit het buitenland.
Na Petrona's dood keert Lara
gelouterd terug naar Amster
dam, en sluit het laatste hoofd
stuk cyclisch aan bij het eerste.
Lara is terug op haar zolder in
Amsterdam en beseft: „Een uur
kan even lang duren als een
jaargetijde, wat in een fractie
van een seconde gebeurt ont
wricht een hele dag. Tussen
mooi en lelijk, volkomen en on-
volkomen, zit enkel een nauwe
lijks verschoven gezichtspunt,—
een lichtval of vonk, een inzicht,
een oogopslag; tussen droom
en werkelijkheid zelfs minder
dan dat."
Waar Bourgonje taal en struc
tuur zo fraai beheerst, daar
schiet ze tekort of slaat ze op
hol in de uitwerking van haar
ideeën. Zelfs als Lara's verblijf
in Mexico een droom is, lijkt het
malligheid om van vage flauwe
kul loutering te verwachten.
Pseudo-wijsheden van een ver
ward kruidenvrouwtje en occul
te prietpraat van een overlede
ne zijn geen logische middelen
tot herstel van een huwelijk of
kunstenaarschap. De waan, zo'
knap ontstoken in het eerste
hoofdstuk, verwordt tot onzin.
En daar is geen realiteit, hoe
Amsterdams en eigentijds ook,
tegen opgewassen.
RECENSIE ROB VOOREN
Fleur Bourgonje, De bedrieglijke vi
van vuur. Uitgeverij Meulenhoff, A
dam 1993, 24,90.
Op een zolderkamer in Amster
dam staat de beeldhouwster La-
ra uit te kijken over een winter
se ijsgracht vol schaatsers. „Hoe
meer ze buiten ziet, hoe minder
ze denkt aan binnen, aan wat
zich achter haar op haar zolder
bevindt." Lara kijkt naar de
schaatsers en de hongerige
meeuwen, tot ze opeens over
vallen wordt door - een droom?
Een visioen? „Plotseling zet de
zon de hemel boven de stad
met haar laatste kracht in
brand. Alles wat grijs was wordt
rood. Vlammen slaan uit de da
ken en uit de toppen van de
hoogste bomen. Ze ziet het
vuur nu ook het ijs raken, ze
ziet vonken slaan uit de spiege
lende sneeuw. De populieren
schroeien en de ijzeren brug
leuningen trekken krom en vor
men krullen, letters van een
angstaanjagend alfabet. Ook de
vogels vatten vlam en duiken
als vuurpijlen de al ontstane
wakken in, om een paar secon
den later met brandende vissen
in hun bek naar boven te ko-
Met deze passage van een
stad in brand begint het prach
tige eerste hoofdstuk van Fleur
Bourgonje's kleine roman De
bedrieglijke warmte van vuur.
En bij dit visionaire, krachtige
begin zouden we het eigenlijk
moeten laten. Hoewel de rijk
dom van Bourgonje's taalge
bruik niets vermindert in het
vervolg, keert de bezieling van
die eerste bladzijden niet terug.
Dat ligt, dunkt me, vooral aan
het verhaal dat de schrijfster
heeft te vertellen.
Twee kunstenaars, een beeld
houwster en een fotograaf, le
ven al zo lang samen, dat de
eenheid barsten vertoont. Voor
al Lara worstelt met zichzelf,
TIJDSCHRIFTEN
RECENSIE HANS WARREN
De Revisor 1993/3 Gerrit
Onlangs werd Gerrit Kouwenaar zeventig jaar. Het
literaire tijdschrift De Revisor wijdde daarom een
feestelijk nummer aan hem. Ik heb de indruk dat
de laatste jaren de belangstelling voor deze dich
ter stijgende is. Er werd in het verleden soms
gemopperd over zijn moeilijk toegankelijke poë
zie. Maar zijn meest recente bundel Een geur van
verbrande veren (1991) werd alom met enthou
siasme begroet en er was zelfs een herdruk nood
zakelijk.
Dit Revisornummer is in de eerste plaats be
doeld om Kouwenaar een genoegen te doen. Het
gaat om een onderonsje van vrienden en beken
den. Sommigen getuigden van hun bewondering
door een pastiche te maken. Die van J. Bernlef is
het meest overtuigend: „Men is steeds iets meer
dan men denkt terwijl men alsmaar minder
wordt", opent hij. Rutger Koplands poging is ook
geslaagd. Elke zomer brengen hij en Kouwenaar
een aantal dagen met elkaar in Frankrijk door.
Het inspireerde hem tot een vers 'Om met Gerrit
te spreken' dat aldus inzet: „Het is een heldere
nacht, het is altijd onzinnige zomer, een tuin,
een tafel met vlees en verhalen, een vrolijke
maaltijd, men leeft maar men leeft maar voor
eens." Mare Reugebrink beheerst daarentegen
het Kouwenaar-jargon slechts oppervlakkig.
De medewerkers aan De Revisor gaven niet
slechts door de jarige na te doen blijk van hun be
wondering. Zo kwam Jan Kuijper met een toepas
selijke 'Heldenzang', schreef H. H. ter Balkt een
'Laaglander hymne' en stond K. Michel een grap
pige ready-made 'Indringend lezen volgens dr.
drop' af. Onderwerp is de wijze waarop één van
Kouwenaars gedichten in een schoolboek behan
deld wordt: „Na een keertje doorlezen zullen we
het allemaal wel een moeilijk gedicht vinden,
dit hand o.a."
Zij die niet of nauwelijks in Kouwenaars werk
thuis zijn, zullen niet al te veel houvast aan dit-
tijdschriftnummer hebben. Het enige lezenswaar
dige essay werd geschreven door A. L. Stemann.
Zijn stuk doet echter aan een feestrede denken en
is zeker niet als een inleiding tot het werk van dé
dichter te beschouwen.TCouwenaar zelf maakt in
de vier gedichten die hij in deze Revisor publi
ceerde nog het best duidelijk waar Kouwenaar
voor staat: „Hoe besterft men de tijd, erft men
het steenrijk gedicht, de nachtegaal slaat met
stalen nagels de taal dicht".