Uniform geen
harnas
tegen
emoties
Psychische en jysieke klachten in het politiekorps
ZATERDAG 21 AUGUSTUS 1993
Binnen een jaar kreeg hij zes dode
lijke ongelukkente verwerken.
Bijna alle slachtoffers waren on
der de 21 jaar. Bovendien raakte een collega
uit zijn groep tijdens een nachtdienst levens
gevaarlijk gewond bij een verkeersongeluk.
„Je emmer loopt een keer vol", zegt hoofd
agent Adri van Noort uit Haarlemmermeer.
„Ik was die andere ongelukken eigenlijk al
vergeten, maar ze kwamen allemaal weer te
rug. Het zit toch nog in je hoofd. Ergens heel
diep. Al die ongelukken waren voor mij een
opeenstapeling. Ik heb die nacht net als mijn
collega's heel slecht geslapen. De dag na het
ongeluk kwam er ook bijna niets uit mijn
handen. Het is moeilijk om je te concentre
ren en iets op papier te zetten. Eigenlijk wil je
niets doen. Het ongeluk en de kritieke toe
stand van je collega spoken elk moment door
je hoofd. Je kunt maar aan één ding denken.
Je kan de knop niet omzetten. Ik heb zelf ge
vraagd om twee weken geen surveillance op
de auto te draaien. Als ik in die dagen weer
naar een ernstig ongeluk had gemoeten, had
dat wel eens de laatste keer kunnen zijn",
zegt de hoofdagent.
Er waren ooit tijden dat agenten met het
bloed nog op hun handen aan de lunch be
gonnen, zo herinnert een oudgediende zich.
Maar die tijd is voorbij. Er wordt niet meer
geroepen 'Loop niet zo te zeiken, mietje.' De
echte machocultuur is grotendeels verdwe
nen, maar oude overblijfselen dwalen nog
rond. Nog steeds wordt met een scheef ge
zicht gekeken naar de vreemde eend in het
korps die zich 'maatschappelijk werker'
noemt of naar collega's die het tijdelijk wat
rustiger aan doen. Hoofdagent Van Noort:
„De meeste collega's snappen het wel dat ik
een paar weken niet de straat ben opgegaan.
Ik heb maling aan degenen die danken dat ik
een slappeling ben. Het gaat om mijn ge
zondheid."
Onderzoek
Verkeersongelukken, verdrinkingen, schiet
partijen, branden, het vinden van lijken.
Traumatische ervaringen die allemaal bij het
politiewerk horen. Ervaringen die een mens
eigenlijk nauwelijks aankan. De betrokkene
wordt als het ware emotioneel verwond. 'We
doen gewoon ons werk', zeggen de meeste
agenten. 'Daar zijn we voor opgeleid.' Dus
moeten ze er tegen kunnen.
Psychologe Regina Lamberts van het Aca
demische Medisch Centrum in Amsterdam
betwijfelt dat: „Het uniform is geen harnas
tegen emoties." Lamberts doet samen met
psychologe I. Carlier van het psychiatrisch
centrum van het AMC onder leiding van psy
chiater B. Gersons onderzoek naar ingrijpen
degebeurtenissen tijdens het politiewerk. Met
het onderzoek is in 1989 begonnen. Volgend
jaar wordt het afgerond. Bij het onderzoek
zijn 275 politiemensen van de korpsen van
Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en
Utrecht en de rijkspolitie betrokken. De
agenten worden na een traumatische erva
ring gedurende één jaar gevolgd.
Lamberts: „Uit ons onderzoek blijkt dat het
overgrote deel van de agenten dergelijke ge
beurtenissen goed verwerkt. Eenderde houdt
echter klachten. Die politiemensen hebben
nadat één maand is verstreken nog steeds
last van de traumatische ervaring. Ze lijden
aan slaap- of concentratieproblemen, zijn
snel geïrriteerd, ergeren zich vaak aan andere
mensen, worden bij het minste of geringste
herinnerd aan de gebeurtenis, hebben min
der behoefte aan contact met anderen of ver
liezen hun interesse in het werk onder het
motto 'moet ik een boete uitschrijven voor
een kapot achterlicht, er gebeuren wel ergere
dingen'. Dat agenten binnen de eerste
maand last hebben van dergelijke klachten,
beschouwen we als normaal. Mensen zijn ge
woonweg niet gebouwd op datgene wat
agenten te zien krijgen of meemaken.
Mensen mogen er dan volgens Lamberts
niet op zijn gebouwd, maar agenten worden
net als andere hulpverleners wel bijna dage
lijks geconfronteerd met beelden waaraan
niet valt te ontkomen.
Betrokkenheid
Peter Theunissen, hoofdagent in Haarlem:
„Mijn collega en ik waren als eersten ter
plaatse. De vlammen sloegen al uit de ramen.
Ik rende een steegje in naast het huis en zag
daar een man die met een steen een raam in
gooide. Achter het raam stond een jongetje
dat door een enorme vlammenzee werd op
gepakt. De vlammen sloegen naarbuiten; ik
dook samen met die man weg. Toen ik weer
opkeek, was-ie er niet meer. Ik dacht: Wat
gebeurt me? Ik hoorde de paniek om me
heen. Ik rende naar de achterkant van het
huis om te proberen dat jongetje te redden.
Met een ladder probeerde ik op de eerste ver
dieping te komen. Dat ging niet. Ik kreeg
geen lucht. Ik kon niet naar binnen. Het kind
kwam om het leven. Later realiseer je je dat
zo'n ramp jou ook kan overkomen. Ik heb
zelfkinderen."
Traumatische gebeurtenissen worden vaak
door politiemensen op hun eigen leven be
trokken. Het aantreffen van een dood kind of
een dode of zwaargewonde collega staan res
pectievelijk één en twee op de ranglijst van
meest traumatische ervaringen bij agenten.
Dick Meijer, hoofdagent in Heemstede:
„We kregen een melding dat er een jongetje
van vier jaar te water was geraakt en moest
worden gereanimeerd. Toen we daar kwa
men, lag het kindje al in de ambulance. Het
enige wat ik nog zag was dat blonde koppie.
Ik heb zelf ook zo'n kleintje met blond haar.
Het greep me daarom heel erg aan. Toen ik
thuis kwam kreeg ik het voor mijn kiezen. Ik
stond in de keuken en moest janken. Ik heb
het er nu nog moeilijk mee. Het duurt wel
even voordat je zoiets van je afzet."
Dat politiemensen bij ongelukken druk
met hun werk bezig zijn, scheelt veel in de
verwerking van de aanblik van gewonde en
dode mensen. Psychologe Lamberts: „Ze
staan zichzelf op dat moment niet toe om
iets te denken. En dat is goed. Je moet jezelf
dan geen vragen stellen. Daarnaast zijn ze
getraind om te handelen. Dat is hét middel
om je niet machteloos te voelen. Als je bij
zo'n ongeluk het gevoel krijgt de situatie niet
onder controle te hebben en dus deels mach
teloos bent, leidt dat later vaak tot psychische
of fysieke klachten bij agenten."
Hoofdagent Ruud Aarts uit Haarlemmer
meer was een van de eersten bij de trein
ramp in Hoofddorp. Urenlang bevond hij
zich in een van de gekantelde wagons met
zwaargewonde mensen. „Het was ijzingwek
kend stil. Ik ben de trein in gekropen. Je doet
je werk. Je bent heel gefixeerd bezig. In dit
geval met doorgeven van gewonde mensen.
Ik had geen tijd om rustig om me heen te kij
ken. Ik was zo'n twee uur bezig toen ik pas
een keer naar beneden keek en zag dat ik de
hele tijd boven twee dode mensen had ge
staan. Ik heb een deken over ze heengelegd."
Het werk gaat door, ongeacht de soms ho
peloze toestand waarin slachtoffers van een
ongeluk zich bevinden. Erik Prins, hoofd
agent in Haarlem: „Er was een vrachtwagen
over een fietsende vrouw en een achterop
zittend kindje gereden. Het was.een vreselijk
gezicht. Ze waren allebei dood. In eerste in
stantie denk je 'verdomme' en sla je een
hand voor je ogen. Je staat verstijfd. Je blok
keert voor een paar seconden. Het slaat in als
een bom. Maar je hebt eigenlijk geen tijd om
te beseffen dat je geschokt bent. Je gaat over
op een soort automatische piloot. De men-
i* 1092 voon*1
itAl ¥l°'
sen om je heen zijn er ernstiger aan toe dan
jijzelf. Dus je doet gewoon je werk. Je legt een
deken over de slachtoffers, je vangt getuigen
op en regelt het verkeer."
Verschil
Tijdens hun opleiding krijgen agenten foto's
te zien van zware ongelukken en gewonden.
De foto's halen het niet bij de werkelijkheid.
De echte confrontatie komt pas tijdens het
werk of tijdens de stageperiode op straat.
Hetzelfde geldt voor een ander zwaar deel
van het politiewerk: het overbrengen van
overlijdensberichten aan de familie. Tijdens
de opleiding wordt dat geoefend met acteurs.
De toneelspelers zwijgen, huilen, krijsèn,
gooien de deur dicht, net als in de realiteit.
Maar het blijft een spel en dat beseffen ook
de agenten in spe. Bij het overbrengen van
overlijdensberichten tijdens hun werk krijgen
politiemensen wél met een brok in hun keel.
zitten ze wél met tranen in hun ogen en we
ten ze zich bijna geen raad met hun houding.
Hoofdagent Prins: „Het is zo moeilijk om
op andermans emoties te reageren. Ik weet
nu nog niet hoe het moet. De reacties zijn
nooit hetzelfde. Daar sta je dan. Midden in
de nacht voor de deur van iemand. 'Dag me
vrouw. Mogen we even binnenkomen? Uw
dochter is bij een ongeluk om het levengeko-
men.' Het liefst maak ik me zo snel mogelijk
uit de voeten. Het overbrengen van dat soort
Dertig procent van de agenten die
traumatische ervaringen
ondergaan, krijgt psychische of
fysieke klachten. Dit blijkt uit de
eerste resultaten van een
onderzoek van het Academisch
Medisch Centrum in Amsterdam.
De aanblik van doden en
gewonden brandt onherroepelijk
in op het netvlies.
Agenten in Kennemerland werden
de afgelopen weken
geconfronteerd met veel dodelijke
ongelukken. Soms is de emotie de
politiemensen teveel. Voor hun
opvang staan collega's en
maatschappelijk werkers klaar. In
aanvulling daarop wordt
binnenkort in Kennemerland een
bedrijfsopvangteamsamengesteld.
Maar niet iedere agent wenst
gebruik te maken van hulp van
anderen. „Je denkt toch niet dat ik
bijeen vreemde ga uit janken...V."
boodschappen is emotioneel heel moeilijk.
Zelfs zwaarder dan je reactie op de plaats van
het ongeval.".
Deze zwaar emotionele gebeurtenissen
worden echter niet in Lamberts' onderzoek
betrokken. „Het brengen van slecht nieujvs,
overlijdensberichten, hoort bij de gewone
werkstress. Voor dat deel van het werk zijn
agenten opgeleid. Bij traumatische ervarin
gen zit je in een situatie en moet je handelen.
De gebeurtenis brandt ook in op je netvlies.
Dat is iets anders dan dat je een gebeurtenis
doorgeeft", aldus de psychologe.
In het onderzoek van het AMC wordt geke
ken hoe agenten met de traumatische erva
ringen omgaan. In eerste aanleg blijkt dat ze
meestal hun toevlucht zoeken tot hun directe
collega, 'hun maatje', of partner. Ze moeten
alleen hun verhaal kwijt. Dat is alles. 'Het
verwerken moet je toch zelf doen', vinden de
agenten.
Opvang
Sinds een paar jaar wordt onder leiding van
een maatschappelijk werker ook in groeps
verband gepraat. Nadeel is dat niet iedereen
zich geroepen voelt om en plein puljlw zijn of
haar emoties of verhaal te berde te brengen.
Voordeel echter is dat 'stille, zwijgzame ty
pes'. de zogenaamde binnenvetters, direct
door de maatschappelijk werker kunnen
worden gesignaleerd. Tijdens de bespreking
of later kunnen ze alsnog worden aange
spoord hun verhaal te doen. „Je moet 't ver
werken, niet vergelen. Je moet het onder
ogen zien, het herbeleven. Dat is juist ge
zond. omdat het anders later terugkeert
zegt maatschappelijk werkster Hilde van der
Zee. Zij is werkzaam in de politiedistricten
Haarlemmermeer en Kennemerland-Zuid.
Uit onderzoek van het ministerie van bin
nenlandse zaken anderhalf jaar geleden,
blijkt dat ongeveer veertien procent van alle
agenten tenminste een keer per jaar behoefte
heeft aan opvang binnen het korps. Menig
korps is inmiddels begonnen met de installa
tie van regionale bedrijfsopvangteams. Zo
ook in regio Kennemerland. In het najaar
worden daarvoor acht twaalf politiemensen
geselecteerd en opgeleid. De agenten zullen
alleen of per duo worden ingeschakeld bij
traumatische gebeurtenissen. Zij zorgen dan
voor de opvang van hun collega's en eventu
ele doorverwijzing naar hulpverlenende in
stanties. Binnen het korps wordt uiteenlo
pend gereageerd op de komst van hel be-
drijfsopvangteam: 'Het is te overdreven', 'wel
goed dat het er komt', 'er is wel behoefte aan,
maar niet voor mij', menen agenten.
Een van de belangrijkste aspecten die bij
de opzet van bedrijfsopvangteams in de ga
ten moet worden gehouden is volgens Lam
berts de vertrouwelijkheid. Bij agenten leeft
volgens haar de vrees dat verwerkingsproble-
rr^en slecht zijn voor hun carrière. Zeker als
hun moeilijkheden bekend worden bij supe
rieuren. Volgens Lamberts is het een voor
deel dat de leden van het opvangteam dicht
bij de werkvloer staan, wat drempelverlagend
werkt. „Het zou goed zijn om in elk korps
naast een opvangteam een deskundige, bij
voorbeeld een psycholoog, aan te trekken die
niet direct verbonden is aan het korps. Dat
zou de vertrouwelijkheid waarborgen."
Agenten trekken een schild op. Op een en
keling na hebben ze zelf nooit ergens last
van.... Het zijn bijna altijd anderen die moes
ten huilen na een zwaar ongeluk.... Het moet
wel erg ver komen-voordat zij zelf hulp van
anderen nodig hebben. Zeggen de agen
ten.... Ook hoofdagent Van Noort moest wen
nen aan 'de maatschappelijk werkster'. In
eerste instantie lieten hij en zijn collega's
haar links liggen. ..Het was een echte macho
cultuur. We hadden zoiets van 'niemand
weet wat wij meemaken'. Bij zo'n eerste ont
moeting denk je: 'wat moet dat mens van
me?"
Die gedachte leeft nog steeds bij politie
mensen die voor het eerst in aanraking ko
men met hulpverlening. Een agente die on
langs betrokken was bij een ongeval waarbij
twee mensen om het leven kwamen, werd
door een maatschappelijk werkster benaderd
voor een gesprek. Haar reactie: „Je denkt
toch niet dat ik bij zo n vreemd mens ga zit
ten uitjanken? Dat doe ik wel bij een collega,
of thuis. Ik heb er helemaal geen behoefte
aan om met zo iemand te lullen. Dat zoek ik
zelf wel uit. Ze komt met mij praten omdat
zij het wil. Van mij hoeft het niet." Maat
schappelijk werkster Van der Zee: „Die reac
tie is heel gebruikelijk en ook heel legitiem.
Politiemensen zijn zelf niet de eersten die om
hulp vragen. Ze hebben zoiets van 'wij zijn
degenen die hulp bieden'. Ze denken vaak
dat ze de enigen zijn of dat ze er minder van
worden."
Bescherming
Behalve de verwerking is er nog een aspect
waar Van der Zee rekening mee moet hou
den. „Je moet je goed afvragen of het verant
woord is om mensen die traumatische ge
beurtenissen meemaken weer direct de
straat op te sturen. Binnen een uur moeten
ze misschien weer naar een dergelijk onge
luk. Je krijgt dan een cumulatie van gebeurte
nissen. Je weet niet hoe iemand daarop rea
geert. Je moet ze soms legen zichzelf be
schermen. Het komt voor dat mensen acht
jaar zonder noemenswaardige klachten
rondlopen. En dan plotseling komt de grote
klap. En dat gebeurt dan bij een onbedui
dend iets. terwijl ze veel ergere dingen heb
ben meegemaakt. Ik vermoed dat iedereen
een verzadigingspunt heeft. Er zijn agenten
die met angst en beven naar hun werk gaan.
Dat gebeurt."
Wat de mens aan afschuwelijke beelden of
gebeurtenissen aankan, is nog onbekend.
Psychologe Lamberts: „Dat psychisch incas
seringsvermogen kennen we niet Daar is nog
geen onderzoek naar gedaan. Mivschien dat
wij daar oveoeen jaar meer over kunnen zeg
gen wanneer we ons werk hebben afgerond.
Wellicht dat agenten meer aankunnen dan
we denken. Voorlopig zie je dat ze nog steeds
rustig een broodje rosbief bij een ongeluk