Als Kuifj e in Syldavië ZATERDA j 14 AUGUSTUS 1993 hoor. Daarvoor moet je volgens mij in blok 2 zijn." Ik voel me als Josef K in 'Der Prozess'. Kaf ka in Hongarije. En evenals de romanfiguur voel ik ook nauwelijks aandrang om me kwaad te maken over de situatie. Lijdzaam laat ik de gebeurtenissen over me heen ko men. Dit is Oost-Europa, is de gedachte die door m'n hoofd schiet. Een lethargie die de Oosteuropeanen zelf ook zo moeten voelen, realiseer ik mij. Anders zou Oost-Europa nooit zijn zoals Oost-Europa is. Ik ben moe. Heb twee nachten niet en één nacht amper geslapen. Aan de rand van Mis kolc zie ik een bordje 'Rooms'. De uitbater blijkt een flessetrekker die denkt goede sier te maken met een oude kleuren-tv op de ka mer. In fletse kleuren en bibberende lijnen vertoont Rudi Carrell z'n kunstjes op RTL. Ik geloof het wel en inspecteer de badkamer. Die valt mee. Ik besluit nog een uurtje met Donna Tartt in bad te gaan zitten. Ik voel mij goed uitgeslapen als ik de vol gende dag met de bus richting Roemeense grens vertrek. Fris gewassen, fris geschoren, schone slip. Wat wil een mens nog meer? Eindeloze velden zonnebloemen waar ontel bare elektriciteitsmasten boven uitsteken. Hier en daar een telefoonpaal met een ooie vaarsnest erop. Dat is het Oosthongaarse landschap. Ik passeer het stadje Polgar. Waar ken ik die naam ook alweer van? O ja, de schakende zusjes. Weer een paar uur later, een kilometer of vijftien voor de Roemeneense grens, komt een man naast me zitten en spreekt me in het Engels aan. „Waar gaat de reis naar toe?" Later blijkt dat de aanloop tot die wilde bus tocht naar een wachtend treintje dat me ze ven kilometer verderop moet brengen. Met veel geknars en gepiep komt het die seltreintje in Valea, aan de Roemeense kant van de grens, tot stilstand. Niemand mag naar buiten; alleen de Roemeense grenspoli tie naar binnen. Soldaten houden met ge weer in de aanslag de deuren in de gaten. Hier lijken de oude Oostbloktradities nog hartstochtelijk in ere te worden gehouden. „Visum?" vraagt de politieman. „Nog niet, maar voor geld is natuurlijk alles te koop," antwoord ik zo vriendelijk mogelijk in het Frans. Ik word meegenomen naar een af tands kantoortje met een potkachel en oud bureau met stapels papier en zowaar een zeer verouderd type pc, dat sinds het uit de verpakking kwam overduidelijk nooit meer aangeraakt is. In Roemenië gaat alles nog steeds met pen, beduimelde papiertjes en veel carbonvelletjes ertussen. En stempels natuurlijk. Talloze stempels. Tegen betaling van zo'n 60 DM krijg ik dus m'n visum. Ik wissel nog 15 mark extra - te gen een crimineel ongunstige koers - om een treinkaartje te kunnen kopen. De stations chef jaagt vlak voor de locomotief wat geiten van de rails en dan kunnen we weer verder. k k Zalau, Roemenië. Het is de derde keer dat ik er kom. Een provinciestad met zo'n zestig duizend inwoners. Veel flats, door Ceausescu uit de grond gestampt. Drie jaar geleden wa ren de winkels vrijwel leeg; vele zelfs geslo ten. Er was wat tomaat, komkommer, brood, het witte vet van het spek en natuurlijk palin- ka, de moorddadige Roemeense dubbelge- stookte pruimenjenever met een alcoholper centage van boven de vijftig procent. Nu zijn de schappen gevuld met Pepsi Co la, Marlboro en wat het westen verder aan goddelijks heeft voortgebracht. Alleen de prijzen zijn voor de doorsnee Roemeen he laas niet meer te betalen. Een maandloon van honderd gulden, terwijl een kuipje - Hol landse! - halvarine twee gulden kost. Geen. wonder dat de Roemenen met mij, als Ne derlander, niet langer over voetbal willen praten, zoals vroeger, maar over zaken doen. Iedereen wil zaken doen, wat wil zeggen: ver kopen.. Hun Biedermeier meubeltjes. Hun postzegelverzameling. Desnoods hun eigen kinderen, lijkt het soms. Zaken doen gaat hier handje contantje. Cheques of creditcards heeft men niet. Geld uit de muur 'pinnen' kent men alleen van westerse televiesieseries („En krijg je dat dan zomaar?"). Aangezien de twee meest gangba re bankbiljetten die van 100 lei - een kwartje - en 1000 lei - een knaak - zijn, heb je bij be dragen boven de vijfentwintig gulden al niets meer aan een portemonnee. Als er betaald moet worden haalt men met de ene hand een kloeke bundel biljetten tevoorschijn, be vochtigt met de tong duim en wijsvinger van - - de andere hand en begint in razend tempo de biljetten af te tellen. Bij het kopen van een auto of huis gaat het er weer anders aan toe. Dan wordt het geld zelfs in plastic tassen of koffers aangesleept. Serieus zaken doen valt ook niet mee in een land waar je meer dan een uur in de rij staat voor een postzegel, een halve middag moet uittrekken om benzine te tanken en als, de telefoon en fax het vandaag niet doen; nou, dan morgen maar. Misschien. Geen,, wonder dat het zakendoen la Jacobse en,, Van Es regeert in de prille Roemeense markt- economie. k Na een weekje palinka drinken en overal in de stad als Hollands curiosum opgevoerd te 1 zijn, houd ik het voor gezien in Zalau. Ik be- sluit naar Cluj te vertrekken. Een fraaie oude stad, waar je namen met een nostalgische klank tegen komt zoals Hotel Metropole, waar je je zo een Agatha Christie-moord kunt voorstellen. Of de vergane glorie van Café,; Lux, het ideale decor voor een Couperus-ro-; mance. Hotel Pax tegenover het station oogtn J het goedkoopste. Ik vraag naar de prijs van u een kamer en de vrouw achter de balie noemt een bedrag dat overeenkomt met 75,,s gulden. Ik groet haar vriendelijk, steek een middelvinger op en vertrek maar weer. Dat zal wel weer een nachtje in de stationshal worden. Op een terras raak ik aan de praat met een ober, die ook blij is dat hij zijn kennis van de. Engelse taal eens kan etaleren. Een goedkoop hotel? Natuurlijk. Dan moet je Hotel Pax bij - het station nemen. Dat kost niet meer dan een paar duizend lei, zegt hij. Een bedrag vano nog geen twee tientjes. Terug naar Hótel Pax. De vrouw achter dec balie doet alsof ze me nog nooit eerder ge- zien heeft en noemt ditmaal een bedrag van rond de vijfentwintig gulden. Ik leg al mijn Roemeense geld op de balie, zo'n zestien gul den. Ik krijg de kamer. Hotel Pax is een prettig hotel, vlakbij het station. Zo'n klein, rumoerig hotel waar geen 'toeristen' maar 'reizigers' komen. Mijn favo- riete type hotel. Eigenlijk zou het Hotel.;; Spoorzicht moeten heten, vind ik. Ik ga op bed liggen met Donna Tartt. In m'n tas vind - ik nog een halve plak chocola. Door het open-, raam komt het geluid van treinen, taxi's en krantenjongens naar binnen. Ik voel mij als- Kuifje in Syldavië. De trein naar Craiova - een grote universi teitsstad in Zuid-Roemenië - rijdt dwars door de Karpaten. De sfeer heeft wel iets van de Oriënt Express. Minder luxueus, uiteraard. Maar kelners die me.t dienbladen koffie Nescafé in Roemenië! - en pannekoekjes door de trein lopen, waar vind je dat nog? Te- genover mij in de coupé een soort snorloze Stalin die met z'n twee grote tassen maar meteen drie zitplaatsen geconfisceerd heeft. Hij eet rauwe pepers en zwetende kaas. Ik ben blij als ik in Craiova arriveer, waar ik Lu- cian opzoek; een broer van een vriendin van een neef van.... Lucian doet zaken, heeft zelfs een nieuwe auto kunnen kopen en wil mij de volgende I dag wel naar Calafat, één van de grensplaat- sen aan de grens met Bulgarije brengeh. Doen de Roemenen eigenlijk ook zaken met voormalig Joegoslavië?, vraag ik hem nog:1 „Natuurlijk," antwoordt hij, hoofdschuddend11 om zoveel naïviteit. „Niet met Bosnië, hoor." Maar met Belgrado. Levensmiddelen, suiker, dat soort dingen..." Lucian heeft die typische Balkan-rijstijl. Continu plankgas. Hij haalt bij voorkeur in in de bochten. Dan hoef je niet zo op tegenlig gers te letten. Die zie je namelijk toch niet aankomen. Lucian gaat met gierende banden door de haarspeldbochten van de smalle',; j sliert asfalt die hier E74 heet. Met de hoeveel-- j heid doodgereden honden, konijnen, ganj zen, katten en kippen die we onderweg te-*j genkomen, kan een beetje poelier z'n zaak"' 1 een week draaiende houden. Huizen, boer-' derijen, dorpjes schieten voorbij. Meloenver kopers langs de weg. Ezeltjes in de berm. Voor en achter ons vrachtwagens die zwarte dieselwalmen uitbraken. Lucian zet z'n auto radio aan. Guns n' Roses' Don't Cry. Ik voel mij bijna volmaakt gelukkig. Volgende week deel 2: Op naar Albanië. Reis rond de oorlog in 30 dagen (1) In de Hongaarse bus die van dorp naar dorp hobbelt komt een man naast me zitten. Hij spreekt me aan. In het En gels. „Waar gaat de reis naar toe?" Op m'n landkaart wijs ik een stip bij de Roemeense grens aan: Nyirdbrany. „En wat wil je in vre desnaam in dat gehucht?" vraagt de Hon gaar. „De grens over. Naar Roemenië. En dan verder. Liften. Of met een bus." De man schudt z'n hoofd. „Die grensover gang is gesloten," zegt hij. „Alleen treinen kunnen daar Roemenië in. En er gaat bij mijn weten vandaag geen trein meer. Je kan maar het beste een bus terug nemen." Ik baal. De man begint in het Hongaars aan andere reizigers uit te leggen wat er aan de hand is. Dan keert hij zich plotseling weer in mijn richting en kijkt op zijn horloge: „Ik hoof nèt dat er in de zomermaanden nog een extra trein de grens over gaat. Om zes uur. Het is nu kwart voor zes. Misschien als..." Hij staat op en loopt naar voren, naar de chauffeur. Opeens een schok door de bus. Hef gaspedaal wordt radicaal tot de bodem ingetrapt. Balancerend en zich overal vast houdend komt de Hongaar bij me terug. „Driver will drive very fast! Maybe you get train!" schreeuwt hij boven het motorgeronk uit. De weg loopt inmiddels parallel aan de spoorbaan. In de verte zie ik een rookpluim. De jrein staat al klaar voor het zeven kilome ter, lange sprongetje naar Roemenië. De bus chauffeur toetert en snijdt over een overweg de trein de baan af. Ik spring uit de bus. De rq^hinist leunt verbaasd uit z'n raampje. De Hongaarse grenssoldaten, die allang klaar zijn met het controleren van de passen, ko men op me af, geweer bij de hand. Ik zwaai met m'n paspoort. De man met de pet fcijkt even. „Hollander?" Hij lacht, zet een stempel en wijst naar de trein. Of ik maar even snel in wil stappen. Langzaam zet de trein zich in beweging. De bus staat er nog. De chauffeur en de Hongaar die me geholpen heeft zitten op de bumper een sigaret te roken. Ik heb geen Roemeens visum, geen Roemeens geld en geen treinkaartje, bedenk ik mij. Enfin, dat is van latere zorg. k k Wat er aan vooraf ging: gelift van Haarlem naar Praag in drieëntwintig uur met tien auto's waarvan ik er vijf nodig heb om een stukje Ruhrgebied van honderd kilometer door te komen. Beslist geen recordtijd; maar ook niet^lecht. Vaak wordt gedacht dat liften simpelweg een kwestie is van als een praat paal langs de snelweg staan en je duim op houden. Vergeet het maar. Automobilisten stoppen immers ook niet om een praatpaal mee te nemen. Liften is een manier van rei zen die een eigen routine, techniek en eti quette kent, weet ik na zo'n twintig jaar 'duim-ervaring'. En het gaat mij al die jaren al wonderwel af. Misschien omdat ik een bril draag. Dat wekt vertrouwen. ik 7*f Praag in de zomer is eigenlijk niet leuk. Praag in de zomer anno 1993 is - zoals een goede vriend het uitdrukte - 'Valkenburg aan Zee'. Overal hoor je Nederlands, Duits, Ameri kaans, Nederlands, Duits, Amerikaans. Daar tussen een enkele Belg of Scandinaviër. Praag is ongetwijfeld een stad met karakter en een eigen kleur geweest - misschien is het dat 's winters nog steeds - maar nu overheersen Marlboro-rood, McDonald's-geel en Benet- ton-groen. Ik zit op het Jan Palach-plein en drink een pilsje. Een kaal plein met een snackcar en drie plastic tafeltjes, dat is alles. En ik vraag me af of dit Praag Palachs beeld van de vrije toekomst was, toen hij zichzelf vijfentwintig jaar geleden in brand stak, uit protest tegen de Russische inval. Weg wil ik van hier. Weg, naar Kosice in Slowakije, vlak tegen de Oekraïnse grens. Ik besluit de nachttrein te nemen. Dat spaart weer een hotelkamer uit. De volgende dag loop ik met'kleine oogjes door Kosice. De stad is Oosteuropeser dan Praag. Grauwer. Nauwelijks westerse auto merken; vrijwel alleen Skoda's. Hier is geen toerist meer te zien. Door de stad lopend, op zoek naar een jeugdherberg of iets dergelijks, zie ik een muur waarop Anti Gipsy League ge - kalkt is. Het zal bij lange na niet de laatse an- In één maand tijd doorkruiste onze medewerker Peter Bruyn veertien landen. Reisdoel was in eerste instantie het armste en nog altijd meest geïsoleerde land van het Europese continent, Albanië. Over land, om voormalig Joegoslavië heen trekkend. Want een vliegtuig nemen is natuurlijk geen kunst. Zoals iemand meteen beetje gevoel voor stijl ook deAlpe d'Huez alleen maar per fiets wil bereiken. Een maand treinen, liften, bussen en varen door het voormalige Oostblok. Metéén trouwe reisgezel: Donna Tartts schitterende roman 'The Secret History'. Een reisverslag in twee afleveringen. Een maand treinenliften, bussen en varen door het voormalige Oostblok Per spoor door de Karpaten; de sfeer van de Oriënt-Express. foto peter bruyn ti-zigeuner propaganda zijn die ik in Oost- Europa tegen kom. De jeugdherberg blijkt gesloten. Of beter: helemaal in gebruik als conferentie-oord of zoiets. En de twee andere hotels in de stad verdacht duur. Ik heb trek. Een kleine super markt blijkt ook op zondagmiddag open. Brood. Fruit. Mineraalwater. Ik haal wat bankbiljetten tevoorschijn, maar de vrouw aan de kassa schudt resoluut haar hoofd. Shit! Ik heb natuurlijk Tsjechisch geld. En hier nemen ze alleen Slowaakse kronen aan. Het verschil is niet meer dan een klein stic kertje, dat op het oude Tsjechowslowaqkse bankpapier geplakt is. Demonstratief begin ik het brood en de appeltjes weer terug op hun plaats in de schappen te leggen. Maar dat hoeft niet. Uiteindelijk wordt ook het Tsjechische geld geaccepteerd. Maar waar moet ik nu slapen? Ik besluit maar verder te reizen. Nieuwe landen, nieuwe kansen. Het meisje van het Information Office op het station van het Hongaarse Miskolc is lief. De banken en het'postkantoor zijn gesloten, maar zij wil wel wat geld voor me wisselen; tegen een gunstige koers. Ze legt me precies uit hoe ik bij de jeugdherberg kom. Zoals op veel plaatsten in Oost-Europa, worden ook hier in de zomermaanden leegstaande stu dentenflats als logies voor toeristen gebruikt. Het is tegen achten als ik bij het universiteits complex buiten de stad arriveer. Het schildje van de internationale jeugdherbergvereni ging boven de deur wekt vertrouwen. „Slaapplaats? Kamers vrij? Ik weet van niks," zegt de portier even later. Tja, daar sta je dan. Gelukkig komt een goed Engels spre kende conciërge te hulp, die de portier dui delijk probeert te maken dat de flats wel de gelijk ook een herberg-functie hebben. Zuch tend neemt de portier de hoorn van de tele foon en belt. Even later verwijst hij me naar flatblok 2. De conciërge loopt met me mee. Flat 2 blijkt vol. Maar in blok 5 is vast en ze ker nog plaats, weet de portier van 2 na weer een telefoontje. Uit flat 5 komen angstig veel krijsende kinderstemmen. Alles bezet door een school-vakantiekamp, krijg ik te horen. „Maar als u het nu eens in blok 6 probeert...." De portier van blok 6 kijkt stuurs op van z'n krant. „Kamers vrij? Hier? Ik weet van niks

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1993 | | pagina 24