De grote droom van de kleine baron 7 Alleen als het mag ZATERDAG 5 JUN11993 De dichter J. P. Heije is niet erg bekend, maar zijn gedichten kent iedereen. En zo hoort het ook. Tegenwoordig is menig schrijver vooral beroemd door de televisie, terwijl zijn boeken amper worden gelezen. Toen Adriaan van Dis en Boudewijn Büch nog niet bestonden en toen ook de televisie nog niet was uitgevonden, toen moest je nog een goed boek schrijven of een mooi gedicht om beroemd te worden. Zo was het in de tijd van Jan Pieter Heije, die leefde van 1809 tot 1876. neije is de dichter van het onver getelijke lied over Piet Hein: 'Heb je van de zilveren vloot wel gehoord, de zilveren vloot van Spanje'. Met als refrein: 'Piet Hein, Piet Hein, Piet Hein, zijn naam is klein, zijn daden bennen groot; hij heeft gewonnen de zilveren vloot'. Historisch klopt er niets van, want Piet Hein was een ordinaire zeerover en in dit lied is hij omgetoverd tot een vaderlandslievende held. De jeugd wordt in het laatste couplet zelfs aangemoedigd om Piet Hein na te volgen, wat een bedenkelijke zaak is. Maar bijna nie mand kent dat laatste couplet. En Heije heeft het dan toch maar voor elkaar gekregen dat meer dan honderd jaar na zijn dood zijn lied nog steeds bekend is. Zonder hulp van Bou dewijn Büch. En niet alleen het Piet-Hein-lied. Een ander onsterfelijk lied van Heije is 'Een karretje op een zandweg reed'. De voerman zit te suffen maar het paardje loopt ondertussen lustig voort. Ook hier is trouwens alleen het eerste couplet bekend. Het vervolg zie ik nu pas voor het eerst: in het tweede couplet horen we over een ander karretje met een andere voerman, die heel wakker is en de teugels goed in de hand houdt; in het derde couplet krijgen we te horen dat helaas één van beide karretjes met man en muis vergaat. Dat komt ervan als je zit te suffen. Het valt niet te ont kennen dat Heije wel erg moralistisch is en vaderlandslievend. Misschien dat Adriaan van Dis hem toch niet uitgenodigd zou heb ben. Een derde lied van Heije is gewijd aan de Nederlandse vlag: 'O schittrende kleuren van Nederlands vlag, wat wappert gij fier langs den vloed. Hoe klopt ons het harte van vreugd' en ontzag, wanneer het uw banen begroet!' Artistiek gezien was Heije zijn tijd ver vooruit, want het heeft nog tot Mondri aan geduurd voordat men primaire kleuren als rood, wit en blauw zo schitterend ging vinden. In vaderlandslievendheid was Heije daarentegen een echt kind van zijn tijd: het laatste couplet besluit met 'Wij heffen uw wit uit de schuimende zee, en voeren naar 't blauw van den hemel u mee, al kleurt zich uw rood met ons bloed'. In latere bundels met vaderlandse liederen staat bijna altijd Heije's vlaggelied, ook al is de tekst soms een beetje aangepast. 'Den vloed' en 'den hemel' zijn meestal 'de vloed' en 'de hemel' geworden. Het bloederige slot is bewaard gebleven. Alleen is in het eerste couplet van Heije's vlaggelied een heel merkwaardige aanpas sing gemaakt. Daar staat nu meestal: 'Ont plooi u, waai uit nu, bij nacht en bij dag'. Bij nacht? Vlaggen bij nacht? Zou Heije. die zo veel ophad met onze vlag, hem ook 's nachts willen laten wapperen? Wist Heije niet dat er 's nachts nooit wordt gevlagd? Dit is merk waardig. Het is een aanpassing, en een heel domme aanpassing. Heije zelf had geschreven: 'Ont plooi u, waai uit nu, van steng en van stag'. Kijk, dèt klinkt beter. De steng is een vlagge- mast, en de stag een touw om een mast over eind te houden. Maar waarschijnlijk omdat de woorden 'steng' en 'stag' niet meer be kend zijn, heeft men dat later veranderd in 'bij nacht en bij dag', want het moest wel blij ven rijmen op 'vlag'. Was er niets beters te verzinnen? Dan altijd nog lieven 'vooral overdag'. Of: 'alleen als het mag'. Voor het lieve sommetje van zo'n 120 miljoen gulden laat het Internationaal Olympisch Comité (IOC) in Lausanne een imposant Olympisch Museum neerzetten, voorzien van de modernste technische snufjes. Er zal van alles in te vinden zijn: van de schrijftafel van stichter De Coubertin toten met de schoenen van Olympisch kampioen Carl Lewis uit 1984. Er moet nog een hoop aan gebeuren alvorens IOC- president Samaranch de deuren op 23 juni trots kan openen. Maar museum-directeur Pahud maakt zich geen enkele zorg: „Bij de organisatie van de Olympische Spelen komt ook alles pas op het nippertje tot stand. Zo werkt dat bij ons nu eenmaal. J esenvijftig jaar na de dood van Jm j Pierre de Coubertin (1863-1937), JÊL^^de inspirator van de moderne Olympische Spelen, gaat er alsnog een wens van hem in vervulling. Op zo ongeveer het mooiste plekje van Lausanne, aan de oevers van het Meer van Genève, verrijst in op dracht van het IOC een supermodern Olym pisch Museum. Het telt vijf verdiepingen, maar alleen het bovenste deel steekt boven de grond uit. Het museum ligt in een speciaal aangelegd Olympisch Park, een geschenk van de stad Lausanne. Als de kleine Franse baron het nog had mogen beleven, zou hij stellig verrukt zijn ge weest. De Spelen waren voor hem altijd meer dan een sportieve gebeurtenis. Ze moesten, zoals in de Griekse oudheid, een culturele bedding hebben. Hij was verzot op impone rende manifestaties (hij ontwierp de ope ningsceremonie bij de Spelen), op grandeur en grootse werken. De fonkelnieuwe Olym pische tempel, zo mag men aannemen, vol doet aan het verlangen dat De Coubertin zo lang koesterde. Het Olympisch Museum heeft een lange voorgeschiedenis. Kort na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog besloot De Coubertin de zetel van het IOC te verplaatsen van Parijs naar neutraal terrein. Daar lag overigens nog iets anders aan ten grondslag. Hij, een Franse patriot van het zuiverste water, kreeg in eigen land geen voet aan de grond. Zijn voorstellen om het Franse onderwijs te hervormen en er veel meer plaats te bieden voor sport en lichamelijke oefe ning waren weggehoond, de vele historische werken die hij schreef werden genegeerd en zijn Olym pisch project was vele jaren met schouderophalen afgedaan. Wat de deur ongetwijfeld dicht deed, was de weigering van het Franse leger om van zijn diensten ge bruik te maken toen de oorlog uitbrak. Zijn vertrek had ook iets van een vlucht van een diep te leurgesteld man uit een land dat om raadselachtige redenen wei nig tot niets met hem ophad. De Coubertin liet in 1915 zijn oog vallen op het Zwitserse Lausanne. In de nu nog bestaan de villa 'Mon Repos' bracht hij het kantoor van het IOC onder. Later ging hij er met zijn gezin ook wonen. Nimmer vestigde hij zich meer in Frankrijk. Toen al trof De Coubertin voorbereidingen voor een Olym pisch Museum. Hij richtte er ook al een appartement voor in met De ingang persoonlijke documenten, objec ten en kunstvoorwerpen. Het was een aanzet, meer niet. Wat hij op het oog had, was een museum dat de Olympische ge dachte breed zou uitstralen. Waar het hem aan ontbrak was geld. Het omvangrijke kapi taal dat hij van zijn vader had geërfd en waarop hij steeds had geteerd, was opgegaan aan zijn vele reizen om de Spelen van de grond te krijgen, aan de organisatie van con gressen en aan de uitgave van zijn talrijke publikaties. Zijn oude dag zou er zelfs be roerd hebben uitgezien als zijn vrienden van het IOC en de stad Lausanne hem niet de helpende hand hadden geboden. Samaranch Het door De Coubertin opgezette museum pje werd in 1934 ter gelegenheid van het 40- jarig bestaan van het IOC opengesteld. Het was zeer fragmentarisch en het werd niet bij gehouden. In 1970 ging het dicht voor 'reor ganisatie en inventarisatie'. Maar in feite ge beurde er verder niets. Totdat Juan Antonio Samaranch in 1980 het roer van het IOC in handen nam. Wat men ook over de Span jaard kan zeggen, niet dat er niets uit zijn handen komt. Bij de dingen die hij in wer king zette, was de bouw van het échte mu seum dat De Coubertin ooit als ideaal had gekoesterd. Al in 1982 werd een tijdelijk mu seum in Lausanne ingericht, dat vooral tot taak had materiaal in te zamelen en zo jaren achterstand goed te maken. Intussen werden de plannen uitgewerkt voor het gebouw dat op 23 juni zal worden geopend. Die datum is niet zo maar geprikt. Op die dag, 99 jaar gele den, richtte De Coubertin in Parijs het IOC op. Het Olympisch Museum is ontworpen door de Mexicaan Pedro Ramirez Vazquez (zelf IOC-lid, organisator van de Spelen van 1968) en de Zwitser Jean-Pierre Cahen. Hun taak was verre van eenvoudig. Ze moesten een monumentaal gebouw ontwerpen waar in de Griekse oorsprong van de Spelen en moderne architectuur verweven zouden zijn. Omdat het gebouw in de 'groene zone' van Lausanne ligt, diende het ook te passen in het landschap. Het mocht van de zijde van het Meer nauwelijks zichtbaar zijn. Vandaar dat het grootste deel van het museum onder gronds moest blijven. Dat bracht onder meer de noodzaak met zich mee vier kilometer pijpleiding voor de air-conditioning aan te leggen. Het verblindend witte marmer voor de pi laren bij de ingang en van het bovengrondse deel van het gebouw is afkomstig uit het Griekse Thasos en werd het IOC geschonken door de Griekse regering. Het wit symboli- aldus de officiële lezing, zuiverheid, fair play en vrede, kortom, het Olympische ide aal. Fraai verwoord, al zal menigeen hierbij Het Olympisch Museum (links boven), gesitueerd in het terrasvormige Olympisch Park. van het Olympisch Museum. opmerken dat de Olympische geest tijdens de Spelen nog wel eens sidderend op de vlucht is geslagen. Oorverdovend Als we het complex begin juni betreden, is er van het eigenlijke museum nog opvallend weinig klaar, hoewel de bouw al in 1989 werd begonnen. Er wordt overal nog oorverdovend gezaagd, getimmerd en geboord. Het is dui delijk dat er nog ontzettend veel moet gebeu ren. Zal het werk eigenlijk wel klaar zijn op 23 juni? Jean-Frangois Pahud, de hartelijke, gastvrije directeur van het museum glimlacht even en wuift de vrees dan weg. „Ach, het gaat hier net als bij de organisatie van de Olympische Spelen. U kent het wel: een maand voor de aanvang roept iedereen dat er nog niets klaar is, dat het een chaos zal worden. Maar als het zo ver is, is alles voor elkaar. Zo zal het hier ook gaan. In de Olym pische beweging weten we niet anders." Pahud, jaren coach van de Zwitserse atle- tiekploeg, benadrukt nog eens dat het hier niet om louter een sportmuseum gaat, maar om een Olympisch Museum. „Dat houdt in dat het een centrum is waar kunst, sport en cultuur worden verenigd. Het moet geen mausoleum zijn, waar de dingen hun laatste rustplaats vinden, maar een levend geheel." De kunstcollectie bevat talrijke objecten uit de Griekse oudheid en schilderijen en sculp turen van bekende kunstenaars. Het klinkt mooi, maar het is door de jaren heen gebleken dat sport- en kunstliefhebbers maar moeizaam onder één dak te verenigen zijn. Zo leidden de Olympische kunstwed strijden, die van 1912 tot 1948 op het officiële programma van de Spelen prijkten, een der mate zieltogend bestaan dat het IOC er in ar ren moede maar een punt achter zette. Pahud laat op de plattegrond de indeling van het museum zien. De eerste twee verdie pingen (3.400 vierkante meter tentoonstel lingsruimte) zijn toegankelijk voor het pu bliek. Ze bevatten de permanente kunstten toonstelling, een historisch overzicht van de Spelen in de oudheid, een beeld van de Zo mer- en Winterspelen sinds 1896, een om vangrijke Olympische munten- en postzegel verzameling (Samaranch heeft zijn eigen, zeer grote collectie ingebracht) en tal van memorabilia. Informatiebron Het museum moet vooral fungeren als bron van informatie voor diegenen die zich willen verdiepen in de Olympische Spelen, in hun geschiedenis en betekenis. Daartoe bezit het museum ook een schat aan materiaal: een bibliotheek met 15.000 boeken, 200.000 fo to's en 7.000 uur aan film en video. Er is ver der een studiecentrum en een auditorium met 185 zitplaatsen voor het houden van congressen, het vertonen van films en derge lijke. Het is de trots van het museum dat het vi deo-materiaal via de talloze beeldschermen in de tentoonstellingsruimte ook zeer snel en gemakkelijk door de bezoekers kan worden gebruikt om wedstrijden naar keuze te bekij ken. Pahud demonstreert de bediening. Hij drukt vier keer op een vlakje op een beeld scherm en binnen enkele seconden suist Fanny Blankers-Koen voorbij, op weg naar het goud op de 100 meter in Londen, 1948. De reusachtige hoeveelheid film- en video materiaal wordt in een van de (niet toegan kelijke) onderste verdiepingen beheerd door een met de nieuwste high-tech uitgeruste 'ro bot'. Wat evenmin door de bezoeker mag wor den betreden, is het depot waar de bezittin gen zijn opgeslagen. Hier treft men een bon te mengeling aan van prijzen, medailles, de meest uiteenlopende Olympische objecten en zaken die aan beroemdheden hebben toe behoord: van het bureau van De Coubertin en de speciale prijs die Tsaar Nicolaas II van Rusland in 1912 ter beschikking stelde aan de winnaar van de tienkamp, tot aan de valhelm van Olympisch skikampioen Jean-Claude Kil- Iy en de schoenen waarmee atleet Carl Lewis zijn gouden medailles in 1984 veroverde. Oranje lintje Pahud laat speciaal even zien wat er van Am sterdam 1928 is: dozen vol attributen. Hij opent er één: het blijkt het uniform te bevat ten dat door een Nederlandse deelnemer werd gedragen tijdens de openingsceremo nie, inclusief strooien hoedje met oranje strikje. De museum-directeur meldt ook wat hij nog mist: „Aan het eind van haar leven zat de barones De Coubertin blijkbaar zeer slecht bij kas. In elk geval heeft zij in 1958 een deel van de eigendommen van De Cou bertin laten veilen, waaronder zijn complete bibliotheek. We hebben de catalogus daarvan nog en we doen nu pogingen die zaken in het museum te krijgen." Een wat delicate kwestie in dit verband vormen de dagboeken van de baron. Dat die bestonden wisten heel weinigen. Uit het boek dat Marie-Thérèse Eyquem in 1966 over hem schreef, bleek pas dat ze er waren. Ze ci teerde een aantal passages, bepaald niet de vrolijkste. Er bleek uit hoe moeilijk De Cou bertin het In Lausanne had in zijn laatste le vensjaren en hoe problematisch zijn huwe lijksleven was. Tal van wetenschappers hebben daarna nog geprobeerd de dagboeken of notities in te zien, maar vreemd genoeg wist niemand na de dood van De Coubertins dochter in 1968 waar ze gebleven waren. Het gerucht ging dat de naaste familie ontstemd was over de manier waarop Eyquem er gebruik van had gemaakt en ze daarom had weggebor gen. Heeft het museum ze nu? Pahud doet eerst even of hij niet weet waarover het gaat. Na enige aandrang komt hij met vage ant woorden, waaruit kan worden opgemaakt dat hij weet waar ze zich bevinden. In de kluizen van het museum? „Wie weet." Aan de openbaarheid zullen ze zeker niet gauw meer worden prijsgegeven. Donateurs Een heel ander aspect is de financiering van het museum. De kosten zijn geraamd op 65 miljoen dollar (een kleine 120 miljoen gul den). Pahud verwacht daarmee wel uit te ko men. Voor meer dan driekwart wordt dat be drag al gedekt door sponsors. Pahud prefe reert overigens het woord donateur. Daaron der bevinden zich concerns als Adidas, Coca Cola, Daimler-Benz, Kodak, Mitsubishi, Toyota en nog een menigte andere bedrijven die bij het geven van geld allemaal zo hun motieven zullen hebben. Raakt het IOC op deze manier niet al te zeer verstrengeld in het commerciële circuit? De museumdirecteur overpeinst de vraag even en zegt vervolgens keurig: „Dat is een zaak van het IOC. Ik ben alleen de uitvoerder van hun beslui ten." Om er later aan toe te voe gen: „Ik zie eerlijk gezegd de pro blemen niet zo. Laten we wel zijn: de meeste musea werken met do naties van bedrijven en instellin gen. Het maakt dingen mogelijk die anders niet kunnen. Je ziet het toch overal gebeuren. Waarom zouden wij er dan geen gebruik van mogen maken?" Strikt tot het museum beperkt mag die opvatting misschien juist zijn, maar daarachter doemen de Spelen op met hun grote com merciële waarde. Geen donateur die dat uit het oog zal hebben verloren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1993 | | pagina 39