De Heer als achterdeur ttifiV Losgeslagen was hij, totaal ontspoord. Verslaafd aan pillen, coke en hasjiesj. Overal zag Jens Hahnebeck spoken of de gefreakte dealer die het op hem had gemunt. Zijn wereld was een hel. Alsof zijn ziel in brand stond en zijn ogen met voorhamers waren dichtgeslagen. Zijn enige bezit bestond uit een afgekloven lange broek en een doorweekt handdoekje. Zo stond hij daar in Zwitserland langs de weg: een dolende jongen, doelloos onderweg. En toen was daar dat oudere echtpaar. En toen was daar God. Het is moeilijk voor te stellen dat de jongen die daar zo bedaard in zijn Haarlemse woning zit, ooit het leven van ontredderde junkie leidde. Dat hij dagenlang niet sliep. Dat zijn hielen altijd brandden van onrust. De 24-jarige Jens Hahnebeck lijkt nu de rust zelve. Zijn gezicht vertoont weinig sporen van zijn doorleefde verleden. jens werd geboren in Duitsland, het Ruhr- gebied. Zijn vader was een Duitser, zijn moe der Nederlandse. De vader was de grote stoorzender in het gezin. Hij zoop als een ketter, sloeg zijn vrouw en iets minder gere geld de kinderen. Een tiran, volgens Jens, die als agent van de Duitse politie dan ook werd gedumpt omdat hij mensen mishandelde en misbruikte. Zijn moeder vreesde die man en durfde niet van hem weg te lopen. Al het geld dat zij met haar drie modezaken verdiende, ver- j braste de oude Hahnebeck in Spanje. Jens I inocht mee naar het zuiden. Kreeg honderd piek toegestopt en moest het verder zelf maar uitzoeken. Vader hing er de grote jon gen uit. Ging achter de vrouwen aan, zoop /.ich klem. Uiteindelijk vluchtte moeder berooid en het leven moe met de kinderen naar een vrouwenhuis. Maar Jens' vader liet het gezin niet met rust. Hij bleef de boel ter roriseren. Ook in Nederland, waar het gezin naar toe vluchtte, bleef de man zijn vrouw achtervolgen. En daar zat Jens tussenin, zwalkend. Bij zijn vader was niets normaal. Als hij straf vreesde, liep hij gewoon weg naar zijn moe der. Die durfde hem ook niet te corrigeren, uit vrees dat hij naar vader zou gaan. Jens was los. Jens kon doen wat hij wilde. Nie mand had vat op hem. Naar school? Als het hem niet beviel, bleef hij weg en hing hij met andere spijbelaars een beetje rond op zoek naar kicks. Hij ging blowen, drinken, heel veel drinken. Wat een prestatie was het niet om in no time een fles jonge jenever leeg te drinken. Of in je blootje als een gek over straat lopen. Hoe extremer, hoe beter, zegt hij". Het normale leven bestond niet, dan maar de kick van het superabnormale en het v oortdurend stoned of dronken zijn. En als er niks voorhanden was, kende hij nog wel een ander spel: Maak snel tien kniebuigingen, ga staan en druk je luchtpijp dicht. Het gevolg is dat je buiten bewustzijn raakt. Hij leefde in koffieshops. En als het geld op was, zette hij gewoon zijn moeder onder druk of brak hij in. Jens ging werken. Nee, natuurlijk had zo'n baas in het begin niets in de gaten. Jens wist zich wel te verkopen als de alleraardigste jongeling die een deur openhield voor de klandizie. Zijn tweede le ven, 21 jn voordurende zucht naar drank, do pe en kicks, hield hij verscholen. Hij plunder de de kassa. Pikte geld. En als het Jens te heet onder de voeten werd, had hij altijd een op lossing voorhanden: de achterdeur ge woon opeens verdwijnen. Walhalla Hij vertelt onophoudelijk over de rotzooi, over de puinhoop in zijn leven. Alsof er een samenhang tussen alle gebeurtenissen zit, alsof de trein die door de ellende dendert al weet dat de bestemming het walhalla is. Zijn eigen rol in het verhaal maakt hij niet mooier dan hij was. Hij was gewoon een vreselijk egoïstische klootzak, die het liefst een ander naar zijn pijpen liet dansen. Een rat. Zijn weg was dé weg, ook al leidde die tot niets. Zoals in militaire dienst. Hij wilde niet, drpigde met zelfmoord, ging in hongersta king en gebruikte de hersenbloeding van zijn vader als alibi om er opnieuw vandoor te gaan. In plaats van zijn vader liefdevol te omarmen en te koesteren, plunderde hij diens bankrekening en stal hij zijn wagen, liet geld ging op aan blowen en drinken. ,,Het deed me helemaal niks dat m'n vader in dat ziekenhuis lag te verrotten", vertelt hij. En daar zat Jens in Duitsland, samen met een deels verlamde vader, die ook niets an ders deed dan drinken en pillen slikken. De man sliep soms weken niet en wierp Jens flessen en stukken gereedschap naar het i hoofd. Samen met een dienstmaat reisde lens af naar Portugal. Vader mocht mee, naar een andere omgeving. Met zijn drieën zou den ze er iets van gaan maken. Wat? Een zaak of zo. Het werd niks. Ze grepen opnieuw naar pillen en drank. De omgeving was ver anderd, de situatie in het geheel niet. Vader ging terug naar Duitsland, Jens en zijn oude dienstmakker naar Nederland. Ze kregen ruzie. Met zijn laatste geld kocht Jens een enkele reis per boot naar Engeland. Hij leerde op de boot een meisje kennen. Zij sleepte hem mee naar Manchester. Het werd er allemaal niet beter op. Hij kwam terecht in een scene van lost boys and girls, die leefden van slaapplaats naar slaapplaats. Toen er he lemaal geen geld meer was. brak hij in. sliep hij op straat en in de goot. Als hij geld had. ruilde het in voor drugs en drank. Soms sijpelde het besef door dat de goot of de koude parkeergarage toch niet the place to bewaren. Maar wat dan? Het lukte hem maar niet om orde scheppen. Hij wentelde zich in zijn eigen stront naar beneden. Er was niks, niks was er voor hem. Moeder, o moeder. Jens was radeloos. Hij belde naar huis. Met van broeders gekregen geld maakte hij de te rugreis naar Nederland. Zijn moeder schrok zich rot van die hevig vermagerde jongen met die holle, verwilderde blik in zijn ogen die van de boot afstapte. Even gebruikte hij daarna niets, zo weer thuis bij moeders, er was zelfs een baantje. Maar hij had er eigenlijk geen zin in, wilde hele maal niet veranderen. Alles begon weer van voren af aan: de diefstallen, de drank en drugs. De rekeningen stapelden zich her en der op. Ook de politie hield hem in de gaten. Jens smeerde hem. ,,Dan maar weer weg." Hij kwam weer bij zijn vader in Duitsland terecht, die ook al niet veel lijn in zijn leven had gebracht. Totaal vervuild lag de oude Hahnebeck in een derde-rangshotel te crepe ren. Hij kon alleen nog waanzin uitbrallen en aan zijn verslaving aan pillen en drank was geen einde gekomen. Er was één moment het besef dat ze elkaar mogelijk uit de ellende konden halen. Vader had het geld en Jens wilde z'n best wel doen. Het ging even goed, drie weken zelfs. Maar toen vlogen ze elkaar weer in de haren. Een sociaal werker bemoeide zich ermee. Hij wilde hulp bieden aan dit aan elkaar ge koekte tweetal, dat in een soort trance de dag doorbracht. Jens voelde nattigheid. Hij zag het al voor zich: samen met vader in een ge sticht. Hij vertrouwde die hulpvaardigheid niet en zocht de achterdeur op. Weg. Nowhe re to run, nowhere to hide. De zwerftocht ging verder. Hij kwam in het Ruhrgebied terecht. In een oude fabriek. Aanvankelijk was hij daar met wat jongens gewoon muziek aan het maken. Daar zag hij een zonderlinge man lopen. Hij werd gefascineerd door de verdwazing in diens ogen. Jens voelde de herkenning, voel de de aantrekJcingkracht. De man had zich omringd met psychedelische schilderijen en een waas van mystiek. Zoiets had Jens nog nooit gezien. Tegen deze freak keek hij op. voor deze mysterieuze verschijning kreeg hij ontzag. Jens wilde die wereld leren kennen, wilde die man spreken, die hippie zonder vrees. 'Als je jezelf en je leven wilt overzien, moet je LSD nemen', vertelde de freak hem. Jens slikte LSD en at andere psychedelica zoals paddestoelen, dit alles in combinatie met een voortdurend gebruik van hasjiesj. Spacen Jens zag kippen zonder kop rondgieren. de vloer bewoog als een kolkende massa lava, die zich aan zijn voeten vastzoog. De boze wereld leek ver weg, onbereikbaar. Er ge beurde van alles, maar het overzicht in zijn leven waarop Jens had gehoopt, bleef uit. De verwondering over de creaties die op zijn netvlies dansten was groot. De hippie bracht hem nog verder en introduceerde hem bij de dealer: een oude hippie met haar tot op zijn kont, die al jaren de kost verdiende met het verkopen van drugs. Deze man was de hoofdfiguur in een scene vol wazige verschij ningen. geflipte freaks, jonge en oude hippies die allen zaten te spacen van de vele drugs die ze tot zich hadden genomen. Deze hogepriester van het kwaad zag wel wat in de jonge Jens en nam hem aan als zijn leerling. De oefenstof betrof voornamelijk het eten van paddestoelen en het praten over de trips. Jens was ver heen, was compleet verzo pen in de psychedelica. De paddestoelen en de leraar waren de baas geworden over zijn hoofd. In een klein kamertje ging hij samen wonen met 'de hogepriester' en een andere leerling. Jens werd assistent van de dealer. Met zijn drieën waren ze een bezienswaar digheid in de streek. Drie intens vervuilde he ren met lange haren, schurft en een wazige blik. Alleen om de dagelijkse krat bier, twee flessen Jagermeister en wat te eten te scoren, kwamen ze naar buiten. Twee jaar lang zat Jens daar. In dat kamer tje, in dat leven. Op een boze dag kreeg hij een zogenaamde horrortrip. Na het slikken en gebruiken van allerhande drugs werd hij bevangen door een onbeschrijfelijke angst. Het gevoel wilde niet meer weg. De drugs raakten niet uitgewerkt. Hij werd banger en banger. Ook voor die dealer, die geheimzin nige oude hippie die maar zat te toveren met „Nu ga ik weieens in een hoekje van de kamer zitten en denk ik: ongelooflijk, wat ben ik God dankbaar'." zijn ogen. Inzet: Jens, een paar jaar geleden, hevig vermagerd en met een holle, verwilderde blik in FOTO UNITED PHOTOS DE BOER POPPE DE BOER ZATERDAG 5 JUN11993 tarotkaarten en mensen hun toekomst voor spelde. Wat zag hij om zich heen? Waar was hij? Hij observeerde de andere leerling, die geen persoonlijkheid meer had. Een jongen zon der vrees, zonder wil, zonder gezicht. De ho gepriester was de baas. Jens zag de waanzin. De achterdeur, zijn uitvlucht, kon hij niet vinden. Op een dag kwam er een brief bin nen van zijn vader, die schreef dat hij zijn zoon bij de politie wilde aangeven omdat-ie tot zijn nek in de drugs zat. Paniek. Ook de heftig dealende hogepriester kreeg het schrij ven onder ogen. Hij riep Jens bij zich. Keek hem lang in de ogen en zei: 'Of jij gaat je va der vermoorden of ik maak hem van kant. Maar het is beter dat jij het doet'. Hogepriester Jens durfde niet. Jens wist het niet. Wat moest hij? Even, slechts eventjes maar, over woog hij serieus zijn vader om te brengen. Maar nee... Iets in hem zei dat dat toch niet kon. Dus moest hij weg, bij die dealer van daan, weg uit die stad, weg van die gekte. Doods- en doodsbang ontvluchtte hij het psychedelische bolwerk. Leefde eerst in een kraakpand en daarna onder een stukje plastic in het bos. De trips had hij nog lang niet af gezworen, net als overigens de drank, de speed en de coke. Om aan de dope te komen, brak hij in, stal hij zijn geld bij elkaar. Maar de angst werd erger en erger. Achter elke boom zag hij die mysterieuze hogepriester staan die klaar was om hem te vermoorden. Ook de politie zocht hem, omdat hij een on geluk had veroorzaakt en was doorgereden. Waar hij zich ook ophield, nergens vertelde hij wie hij was of waar hij vandaan kwam. Helemaal aan de grond, losgeslagen, tril lend van angst en het gebrek aan drugs, liftte hij van Duitsland naar Zwitserland. In zijn hand een vuilniszak met vodden, aan zijn voeten verrotte schoenen. De achterdeur was weg, vluchten kon niet meer. Hij zat opgeslo ten in zijn eigen achtervolgingswaan en ver slaving. Zelfmoord, dacht hij. Alleen de dood kan mij nog helpen. Dagenlang gonsde die gedachte door zijn hoofd. En toen kreeg hij een lift aangeboden. Het was juni 1990. Een ouder echtpaar uit Zwit serland. Zij vroegen hem waar-ie heen wilde. Hij brabbelde iets over een boerderij waar hij mensen kende. De twee vriendelijke oudjes keken elkaar aan en namen hem mee naar huis. Voordat ze gingen eten, deden ze hun ogen dicht. 'Dank u Jezus dat u deze jongen op ons pad stuurde. Dank u voor deze gunst'. Jens wist niet wat hij hoorde. Het leek wel alsof deze onbekende weldoeners het prettig vonden dat hij er was. Dat had hij nog nooit gehad. Raar, raar, raar. En nadat Jens zich had opgeknapt en de woonkamer als de frisgewassen jongeling binnentrad, kreeg hij ook nog een knuffel toe. Dominee De volgende dag zou hij verder liften. De vriendelijke oudjes schonken hem een rug zak, twintig frank, een bijbel en een boek over iemand die met Teen Challenge begon nen was. En weg was Jens. Hij ging lezen in dat boek, dat boek over die dominee die een New Yorkse bendeleider die alles had gedaan dat God heeft verboden, alsnog omarmde en hem een nieuw leven aanbood. Jens dacht aan het gebed in dat schilderachtige huisje van die oudjes, aan die woorden in dat boek: een nieuw leven. Waar hij normaal alles on- middelijk verpatste om aan de dope te ko men, kwam dat nu niet in hem op. Hij wilde meer weten over dat boek en over de bijbel die hij in de tussentijd had zitten doorblade ren, en waarin hij zinnen ontdekte waarvan hij helemaal niets begreep. Hij ging terug naar die mensen om te vra gen wat dat toch was, 'wedergeboren wor den'. Ook wilde hij wel eens weten of hij ook voor zoiets in aanmerking kwam. Dat kon, zo wist de oudere mail. En hij vertelde over het evangelie en bood Jens als het ware een nieuw leven aan, een nieuwe kans. Ja, en die mensen, dat waren nog eens echte mensen, zag Jens. Daar in dat huisje in Zwitserland ging hij die avond op zijn knietjes voor het bed. Daar sprak hij de magische woorden: 'Als u er echt bent, kunt u dan iets voor mij doen. Kunt u mij helpen?' Raar, vond hij het, waarom zat hij nu toch te praten tegen iets dat hij in het geheel niet kende. Al die jaren in diepe ellende, al die jaren dat hij tot zijn nek in de stront zat, had hij zich nog nooit over zichzelf verbaasd. Maar nu wel. Hoe nu verder? Even nog was hij in een Evangelisch Jeugdhotel in Zwitserland. Daar combineerde hij zijn oude en nieuwe ge woontes: pikken en bidden. Hij kreeg er flink van langs en werd voortdurend met zijn ei gen gedrag geconfronteerd. In plaats van vluchten, was bidden nu zijn achterdeur. Hij voelde ook wel aan dat hij niet meer terug kon. Dit was een manier om er weer bovenop te komen. Te overleven. Herboren Wederom via het vriendelijke oudere stel hoorde hij van Teen Challenge in Haarlem, een Landelijk Centrum voor Evangelische Verslavingszorg dat deze maand twintig jaar bestaat. De Heer als geneesheer. In septem ber 1990 kwam hij binnen, twee jaar later stond hij weer buiten. Herboren en van de dope af. Inmiddels is hij bezig zijn MAVO-di- ploma te halen en werkt hij in de Janskliniek in Haarlem. Het lijkt alsof een Grote Hakbijl zijn leven in tweeën heeft gedeeld. Eerst was daar de verslaving en de totale ontreddering, daarna het geloof en de ordening van zijn leven. Nee, zo simpel was het toch niet gegaan. De worsteling duurde zeker acht maanden. „Ik heb me gewoon altijd vergist in mezelf', zegt hij. „Nu ga ik weieens in een hoekje van de kamer zitten en denk ik: ongelooflijk, wat ben ik God dankbaar'. Ik ben zo nieuw, zo echt, zo van binnenuit een ander mens. Tuurlijk drink ik nog weieens een biertje of een wijn tje. Maar ik heb geleerd daarmee om te gaan. Ik heb geen kicks meer nodig. Oké, mis schien is het wel zo dat ik het ene totale leven heb ingeruild voor het andere, nu ik me vol komen op het geloof heb gestort. Maar wat dan nog? Dit is een beter leven."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1993 | | pagina 32