Gebukt door het leven ZATERDAG 1 ME11993 Bram Stijnen heeft de ziekte van Bechterev. Bram is krom. Bram is al vele, vele jaren krom. De meetlat geeft 1 meter 54 aan, maar met de bocht mee is hij 1 meter 75. Bram gaat gebukt door het leven. Alleen letterlijk, want jïguurijk zegt hij kaarsrecht te zijn. Dat is Bram: Altijd een opgeheven hoofd, ook al is dat hoofd laag. „Neem me maarzoals ik ben. Zo niet? Dan niet.Want hij heeft zijn eigen stijl, zijn vaste grappen. (,,Ik heb broers in hoge functies. Zij zijn allen rechter... Onlangs kreeg hij een bijzondere boodschap: we kunnen je opereren. Bram gaat onder het mes. De kromme man wordt recht. „Elk mens heeft wel een handicap, alleen die van mij kun je zien." Bram Stijnen: een kromme man wordt recht Bram loopt niet, Bram lijkt zich te verplaatsen. Zijn hoofd schuin omhoog, die rug diep gebogen, argwaan in de ogen. Kleine passen, verschui vingen bijna. In Zandvoort is de 52-jarige man meer dan een bekende verschijning. Als je een kaart uit Verweggistan stuurt, met daarop 'Bram' en 'Zandvoort', dan komt-ie altijd aan. ,,Ik ben een apart mens." Daar zit-ie dan in zijn huis in Zandvoort. Overal in huis staan telefoons, want veel lo pen doet hij liever niet. Zijn poes loopt on rustig door de kamer. Bram zit op zijn zetel, een bouwsel van kussens, zijn praatstoel. Piekhaar op zijn hoofd. Een onvervalst Lim burgs accent. En praten hè, praten. Een man en zijn verhaal. Vol trots vertelt hij over zijn nek. Waar an dere Bechterev-patiënten de hals maar in één stand krijgen, beweegt Bram zijn nek als of zijn leven er van afhangt. Dat doet hij al van kinds af aan, zegt hij. Hij herhaalt de be wegingen, hij herhaalt het draaien van zijn hoofd. Niet voor niets vertelt hij over zijn nek, want in die bewegingen van de halswer vels ligt zijn levensverhaal besloten. Hij werd in december 1940 in Limburg ge boren. Toen hij zes weken oud was, nam zijn moeder de benen naar haar vrijer in Eindho ven. Zijn vader zat in Duitsland. De vijf kin deren bleven moederziel alleen achter. De oudste van het stel stak het huis in brand. Bram en zijn broertje werden meer dood dan levend in een voorkamertje van het huis uit de vlammen gehaald. De buren brachten de twee jochies naar de nonnen. Tot zijn vijfde zat hij daar, vervolgens kreeg hij onderdak bij Duitse paters. Zijn moeder heeft hij bijna zijn hele jeugd niet gezien. Voor het slapen gaan heeft hij een bijzon dere gewoonte, een maniertje dat hij al bij zich draagt vanaf zijn vroegste jeugd. Hij be weegt veelvuldig zijn hoofd. Hij draait als het ware een kuiltje in het kussen. Ergens in de jaren zestig is hij eens naar een psycholoog toegestapt om te vragen waarom hij toch zul ke bewegingen maakt. De psycholoog vroeg Bram of hij soms was opgegroeid in een internaat. Bram knikte. Volgens de psycholoog lag daarin de verkla ring. Omdat hij nimmer moederliefde had gekend, wiegde hij zichzelf in slaap. „En daarom kan ik nu, in tegenstelling tot andere Bechterev-patiënten, gewoon mijn nek be wegen", vertelt hij trots. „Die nonnen waren nooit lief. Die kwakten me gewoon op bed. Moederliefde kende ik niet. Inderdaad: geen moeder die me in slaap wiegde, nou dan doe ik het toch zelf. Niemand interesseerde zich voor mij, dus vermaakte ik mezelf door zachtjes met mijn hoofd heen en weer te wiegen. Ik doe dat nog steeds. Voordat ik op sta, neem ik een pijnstiller. Het duurt een half uur voor de pijnstiller zijn werk doet. In de tussentijd lig ik in bed en ga met mijn hoofd heen en weer." Ontsteking Volgens een specialist van het Jan van Bree- men-instituut heeft circa drie op de duizend Nederlanders de ziekte van Bechterev spon dylitis ankylopoetica). Het gaat om een chro nische ontsteking van de tussenwervelschij ven in de wervelkolom tussen het heiligbeen en het bekken. Hierdoor onstaat een verstij ving in de rug. Als zo'n ontsteking in een vroeg stadium wordt geremd, dan valt er nog iets aan te doen. Zo niet, zoals in Stijnens si tuatie, dan groeit de rug compleet krom. De laatste jaren zijn veel Bechterev-patiën ten met succes geopereerd. Dat geneest de ziekte niet, maar zorgt ervoor dat de rug wordt gecorrigeerd. Bij Bram is de Bechterev 'uitgewerkt'. Er wordt een wig gemaakt tus sen twee wervels, waarna de rug in een rech te stand wordt gezet. Voor Bram bestond de ziekte op jonge leef tijd nog niet. Lichamelijke klachten had het in de steek gelaten jochie niet. Hij was klein en tenger, meer zo'n jongen die met gymnas tiek als laatste wordt gekozen. Maar hij snoerde iedereen met zijn boerenslimheid de mond. De trots van de kleine man. De echte klachten kwamen later. Toen hij bijna twintig jaar was, werkte hij als medisch analist in een Roermonds ziekenhuis. De Bechterev zat al onder zijn leden, Bram wist alleen niet dat het zo heette. Hij voelde de pijn, de onmacht in zijn donder toenemen. Als analist moest hij de hele dag op een kruk je zitten. Het ging niet. Pijn, pijn en pijn. Hij boog zich om die fysieke geknauwdheid te onderdrukken. Houten plank Een specialist in het Roermondse ziekenhuis vermoedde een oplossing. Ook hij dacht niet aan de ziekte van Bechterev. Bram moest drie maanden plat op een houten plank. Als een gebroken man nam hij afscheid van het stuk hout. Hij was nog veel krommer gewor den. Hij kon onmogelijk de hele dag op zijn kruk in het lab zitten. Een paar jaar verder. Zijn rug zat totaal vast, hij kon geen kant meer uit. Via zijn huisarts kwam hij bij een specialist in Leiden. Bechterev, hoorde hij, Bram je hebt de ziekte van Bechterev. ,,In het begin was ik enorm opstandig. Kwaad. Waarom heb uitgerekend ik zo'n zeldzame ziekte? Waarom ging mijn moeder er zo snel vandoor? Waarom moest ik mijn jeugd in internaten slijten? Op dat moment kreeg ik last van zelfmedelijden." Hij draait op zijn stoel. En zegt al snel: „Maar ik was er zo weer overheen." In Leiden ging hij het onder het mes. Er werd een wig tussen twee wervels gemaakt. Negen maanden lag hij plat. Zijn hele rug zat in het gips. Daar lag hij: een hyperactieve man geboeid. „Ik lag de hele dag naar een grof gestuct plafond te staren. Door mijn on gebreidelde fantasie haalde ik uit de pfafond- structuren allerlei beelden. Ik zag kabouters, ik zag bekenden en onbekenden. Hele verha len speelden zich boven mijn hoofd af. Voor al als ik mijn bril afdeed, liep alles in elkaar over. Mijn fantasie hield me op de been." Kruimeltje Na negen maanden ging het gips eraf. De kromming was weg. Maar echt beter voelde hij zich nog niet. Hij kon zich niet aan- of uit kleden en had hulp nodig. Hij ging bij zijn zuster in Zandvoort wonen. En het was ook in die badplaats waar hij het hoorde: je moe der leeft nog. Ze woont in Haarlem. Hij wist niet wat hij hoorde. Een moeder... Heb ik een moeder? Die vrouw die ons in de oorlog verliet. Die vrouw die hem in het in ternaat één keer heeft opgezocht. Die vrouw die hij toen mevrouw noemde. Ach, wat. Vroeger droomde hij nog weieens over haar en dacht hij, net als Kruimeltje, dat het een prachtige weldadige vrouw zou zijn, die hem, de armlastige jongen uit het internaat, op zou halen en hem in een groot landhuis op het platteland zou vertroetelen. En nu was zij zo dichtbij. Maar hij wilde haar niet meer. Ze was te laat. Toen ze er moest zijn en hem in slaap moest wiegen, liet ze hem in de steek. Nadat hij in Zandvoort was neergestreken, ont moette hij haar. Maar het woord moeder kon hij niet uit zijn strot krijgen. Hij noemde zijn moeder 'haar moeder', ofwel de moeder van zijn zuster. Hij ging bij zijn zwager in een Zandvoorts restaurant werken en daar ontdekte hij voor het eerst dat de ondragelijke kromheid van het bestaan ook lichte momenten oplevert. De vaste jongens gaven hem altijd vette fboi- en. 'Geef dat maar aan dat oude kromme baasje' hoorde hij achter zijn rug. En zijn rug? Het werd helemaal niks, de operatie bleek absoluut niet te hebben gehol pen. In een mum van tijd was hij weer krom. „Ik had er absoluut maling aan. Ik had pijn en dat was vervelend, maar ik wilde geen me delijden. Lange tijd moest ik naar Leiden voor een maandelijkse controle. Daar zat ik dan in een kamertje met dertig Bechterev- patiënten. Een geklaag dat ik hoorde. Misse lijkmakend. Een keer vroeg ik die mensen: 'Wat doen jullie eigenlijk?' Ze deden dus he lemaal niks, niets. Ze schaamden zich om in het openbaar te vertonen. Dit was voor mij een ultiem moment. Ik werd pissig op die lui die zo berustten in hun situatie. Ze schaam den zich... 'Ben je helemaal bedonderd', dacht ik. Wat ben ik nou eigenlijk minder dan iemand die recht loopt? Die bijeenkomst gaf mij kracht. Ik doe voor niemand onder. Het leven is toch een jungle: je moeten vre ten, anders word je zelf opgevreten. Die mensen lieten zich bij voorbaat al opvreten." Bordje Hij bleef bij zijn zwager als kelner werken, ook al stierf hij soms van de pijn en slikte hij zich suf van de pillen. Nooit vertelde hij de gasten wat hij nou precies had. 'Laat ze het maar lekker uitzoeken', vond hij. Boven de bar hing een bordje: 'Ik ben zo geboren, maar wat is uw excuus'. Als er iemand lastig was, dan wees-ie met venijn op dat bordje. In de meeste gevallen was de boodschap af doende: ze hadden geen excuus voor hun ge drag. Maar op een gegeven moment had hij het wel gezien in het restaurant. Bram zag een advertentie in de krant, er werd een hoofd horeca-afdeling van Vroom en Dreesmann gevraagd. En daar ging hij: stropdas om, net jasje aan en naar Haarlem. „Ik zal die mee warige blikken nooit vergeten. In een wacht kamer zaten alle gegadigden bij elkaar. Ik zag ze denken: wat mot die kneus hier? Die maakt toch geen enkele kans.' Maar ik werd mooi aangenomen. Later zag ik nog wel eens zo'n voormalige sollicitant in het restaurant zitten. O, je moet eens weten hoe goed me dat deed. Ha, ha, die kneus had ze mooi te grazen genomen." Hij maakte zelfs nog promotie ook, kreeg bij Vroom en Dreesmann een grotere afde ling onder zich. Tot 1985. Hij kreeg een aan bieding van een lokale krant. Hij hoefde daar geen minuut over na te denken. In zijn jonge rechte jaren was hij een talentvol ver slaggever en fotograaf in Limburg. Die liefde voor het krantevak zat bij hem veel dieper, dus ging hij weg bij Vroom en Dreesmann. Inmiddels is hij ook al een paar jaar corres pondent voor Haarlems Dagblad. De bezorgde kennis Wat voor dag zal het geweest zijn? Een mooie dag, dat kan niet anders. Bram sprak een kennis uit Bentveld die weer een kennis had. Deze kende een reumatoloog die zijn rug kon corrigeren. 'Waarom laat je niet eens een keer iets aan je rug doen?', zei de bezorgde kermis. 'Ach', zei Bram, 'ik vind het best zo'. 'Doe dat nou toch', herhaalde de bezorgde kennis. 'Ach', zei Bram, 'dat is me allemaal te veel werk.' 'Doe het nou maar. Dan breng ik je naar die reumatoloog in het Jan van Bree- men-instituut in Amsterdam.' En meer uit nieuwsgierigheid en om de bezorgde kennis een plezier te doen, liet Bram zich naar dat geheimzinnige instituut in de hoofdstad rij den. „Ik had er geen enkel vertrouwen in", vertelt Bram. Bingo! Oké, hij moest van tevoren wel even flink worden onderzocht, maar in dat Jan van Breemen-instituut vernam hij dat er een in ternist in het Academisch Medisch Centrum rondwaart, die gespecialiseerd is in het hel pen van Bechterev-patiënten. Die operatie van vele jaren geleden was verkeerd uitge voerd, hoorde hij, te laag in de rug en te vroeg, want de Bechterev was nog niet uitge werkt. Wij zullen het beter doen. Toen later bleek dat hij ook nog in een puike conditie verkeerde, was het rond: in het najaar kan Bram onder het mes, en de kans dat de cor rectie slaagt is zeer groot. En nog lijkt Bram het niet te geloven. En: moet hij dit nou wel doen. „Ik ben eigenlijk vooral nieuwsgierig. Maar als het niet lukt, vind ik het ook best. Maar die operatie is ook nodig. Alles binnen in me wordt in elkaar ge drukt. Ik heb minder longinhoud, mijn maag is in de verdrukking en ik krijg regelmatig een blaasonsteking. Na die operatie krijgt de boel na jaren eens de ruimte." Trouwen Maar hoe zou zijn leven verlopen zijn als hij nooit krom was gegroeid? Ach, wat heeft het voor nut om daar over na te denken, zegt Bram en hij draait zijn hoofd weg, zijn favo riete beweging. Hij praat over de liefde. Over hoe hij als jonge jongen altijd op de dans vloer was te vinden. Een echte stapper, want na zijn tijd op het internaat had hij het gevoel dat hij eindelijk kon doen wat hij wilde. Een banjer, een vrijgevochten jongen. „Op een gegeven moment ging ik nadenken over trouwen serieus, dus hè. Ik wilde wel eens verliefd worden. Maar ja, toen ik dat eenmaal wilde, was ik al krom en lag ik dus slecht in de markt. Eigenlijk durfde ik het ook niet meer om een meisje te benaderen. Ik was veel te bang dat ik een blauwtje zou lopen. 'Tuurlijk had ook ik er behoefte aan. Vroeger, ja vroeger. Nu niet meer." „Ik heb een enorme vechtlust in me. Dat is ter compensatie voor mijn handicap. Ik wil laten zien dat ik net zo normaal ben als ieder ander. De mensen denken dat ik bikkelhard ben. Ze denken maar, ik weet wel beter. Ie mand die krom is moet zich meer bewijzen. Soms laat ik me ook bewust voor joker zet ten. Dat geeft mij voldoening. Ik speel de hof nar door mensen een spiegel voor te hou den." „'Tuurlijk doet het pijn als ze me beledi gen. In het hoogseizoen ga ik niet meer rond middernacht langs de terrassen. Met een re den, want ik hoef van dronken jongelui niet te horen: hé kromme, of hé bochel. Dat maakt me kwaad. Ja, wat denk je zeg: ik heb geen betonnen huid. Eén keer is het me te veel geworden. Ik liep met een heel zwaar kerstpakket door de Gierstraat in Haarlem. Een man schreeuwde: 'Hé kromme, kan je niet rechtop lopen'. Verdomme, wat een klootzak. Ik stond te trillen van woede. Die opmerking kwam hard aan. Dat was de enige keer dat ik echt verdriet heb gehad." Het zijn altijd volwassenen die opmerkin gen maken, vertelt Bram. Kinderen zijn al leen maar nieuwsgierig. 'Ome Bram, waarom bent u toch zo krom', vragen de kinderen uit de buurt. En dan vertelt de goede oom het verhaal van het auto-ongeluk. Dat hij een keer onder een auto is gekomen, omdat hij niet goed uit zijn doppen keek. Daarom is hij krom, zegt hij. Als een ware opvoedkunste naar besluit hij dan zijn relaas met de mede- ling: 'Dus kinderen, kijk maar goed uit met oversteken, want anders word je net als ome Bram.' „En het helpt hoor. Want bij mij in de straat kijken de kinderen goed uit", zegt hij met de trots van de ware pedagoog. Volksvermaak „Dat schrijven houdt me op de -been. Daar om ga ik naar buiten. Als ik honderd jaar ge leden had geleefd, was ik op een kermis te rechtgekomen. Dan had ik me trouwens ook niet geschaamd. Had het publiek om me kunnen lachen. Maar ik had ze flink laten be talen. 'Hier ben ik. Kom kijken naar die kneus voor vijf hele centenVroeger zou ik volksver maak zijn geweest. Net als mijn collega's die nu in het Teylers Museum in Haarlem te zien zijn (De Tentoongestelde Mens, red). Ik zie de mensen nu ook wel naar me kijken. Lo gisch toch, ik zou ook kijken als ik zoiets voorbij zou zien lopen." Bram Stijnen: „In het begin was ik enorm opstandig. Waarom heb ik zo'n zeldzame ziekte? Waarom ging mijn moeder er vandoor? Waarom moest ik mijn jeugd in internaten slijten? Op dat mo ment kreeg ik last van zelfmedelij den. Maar ik was er zo weer over heen." FOTO'S UNITED PHOTOS DE BOER •NILS VAN HOUTS

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1993 | | pagina 26