'Goederengolf
was een ramp
na een ramp'
'Hou je
vast
aan die
deur!'
f" ZATERDAG 30 JANUAR11993
De allesvernietigende storm
was nog niet geluwd of het door
watersnood geteisterde gebied
kreeg overal uit de wereld hulp
aangeboden. In Nederland
meldden zich zoveel
vrijwilligers dat er een tekort
ontstond aan collectebussen.
Overal in de Leidse regio
werden inzamelingsacties op
touw gezet. Burgemeesters
moesten bij de bevolking er op
aandringen 'vooral geen acties
op eigen houtje te
ondernemen'. De gemeente
Leiden adopteerde het zwaar
getrojfen Zuidhollandse dorpje
Nieuwe Tonge. Veertig jaar
later blijkt van de
vriendschapsbanden niets meer
over te zijn.
at er iets moest gebeuren besef
te oud-wethouder Stef Menken
(83) op zondagmorgen 1 febru
ari onmiddellijk. „Ik weet niet meer precies
of ik het nu op het nieuws van zeven of van
acht uur hoorde. Ik zat bij de radio en ont
steld toen steeds afschuwelijker berichten
binnendruppelden over verdronken men
sen." Nog die avond kwamen B en W van
Leiden in spoedvergadering bijeen.
Dat de volgende ochtend al een organisatie
klaar stond, was maar goed ook want het Ne
derlandse volk was verbijsterd over de ramp
en liep over van medeleven. Op maandag
morgen kwam een huis-aan-huis-collecte op
gang die het voor die tijd astronomische be
drag van 49.000 gulden opbracht. Die dag
meldden 1300 vrijwilligers zich aan, terwijl
slechts 600 collectebussen beschikbaar wa
ren. Deze krant meldde dat 'velen teleurge
steld huiswaarts moesten keren', 's Avonds
stond in het Leidsch Dagblad een manifest
van het Rampenfonds afgedrukt: „Tast diep
in uw buidel, ook als dit een offer voor U
mocht betekenen." Het postgironummer
9575 stond iedereen in het geheugen gegrift.
Brandweer, politie en reserve-politie (ge
kleed in uniform) gingen langs de Leidse
deuren voor het inzamelen van kleding en
meubelen. „De reactie van de bevolking ver
baasde mij aanvankelijk wel", zegt Menken,
die wethouder sociale zaken was en bij die
actie de rol had van 'verbindingsofficier'. „Je
moet bedenken dat het in die na-oorlogse
tijd met karige loontjes voor heel mensen
nog sabbelen was geblazen. Er heerste bo
vendien vrij veel werkloosheid. Toch hebben
de mensen zichzelf half uitgekleed om ande
ren te kunnen helpen."
Maar er gebeurde veel meer. Mensen gin
gen naar het rampgebied om te helpen, maar
kwamen na een paar dagen weer naar huis
omdat ook hier het aanbod de vraag ver
overtrof. Geëvacueerde gezinnen kregen in
Leiden onderdak. Zelfs de Stadsgehoorzaal
was voor evacués in gereedheid gebracht,
zonder dat daarvan overigens gebruik werd
gemaakt. De recette van de 'lichtwedstrijd'
tussen UVS en Quick Boys was voor het Ram
penfonds bestemd. Wekenlang gingen alle
collecte-opbrengsten van kerken uit de hele
Leidse regio naar het Rampenfonds.
In de geschiedschrijving 'over de waters
nood (in het boek De Ramp van Kees Slager)
signaleert de schrijver nog een opvallende
vorm van 'liefdadigheid' uit Leiden. Een Ro-
de-Kruisfunctionaris uit Sommelsdijk consta
teerde dat het Zuidhollandse doi|> bezoek
kreeg van de 'lichte brigade' uit Leiden. „De
Leidenaars leverden in februari 1953 in enkele weken tijd duizenden schoenen in die werden opgeslagen in de Hooglandse Kerk.
hóeren, jazeker. Die kwamen op hun manier
helpen. Die dachten natuurlijk dat er iets viel
te verdienen met zoveel mannen bij elkaar."
Het waren niet alleen burgers die bevan
gen waren door de koorts om bewoners van
het verdronken land te helpen. Ook gemeen
ten stonden te trappelen om hulp te bieden.
Gemeentebesturen wilden niet dat hun ga
ven in de grote pot van het Nationale Ram
penfonds verdwenen. Zij wilden het genoe
gen hebben om herkenbaar te zijn als gulle
gever in een van de rampgemeenten. Er is
dan ook geen dorpje in het rampgebied dat
niet door een of meerdere gemeenten is gea
dopteerd.
Alphen aan den Rijn kreeg Zuidland op het
eiland Putten toegewezen. Voorschoten
wierp zich op Boorland en Oudelande en
Noordwijk op Burgh. Leiden prees zich ge
lukkig met de aanwijzing door de Vereniging
Nederlandse Gemeenten van Nieuwe Tonge,
een van de zwaarst getroffen gemeenten. Op
2200 inwoners vielen maar liefst 85 slachtof
fers. Zo'n 150 huizen werden praktisch onbe
woonbaar. Honderden stuks vee verdronken
en het zoute water verwoestte honderden
hectaren landbouwgrond, waar de overwe
gend kleine eenmansbedrijfjes aardappelen
en uien verbouwden. Zo'n dorp gaf Leiden
de kans zich van de beste kant laten zien.
Het eerste Leidse transport met hulpgoe
deren ging overigens naar Vlissingen. Na een
tweede konvooi van vijf tot de nok toe gevul
de vrachtauto's bleek dat Vlissingen helemaal
niet zo zwaar getroffen was en bovendien
veel hulp kreeg van andere steden. De Leidse
hulp werd daarom gestaakt. Vandaar dat ook
de gemeenteraad 'met grote instemming'
vernam dat Leiden Nieuwe Tonge toegewe
zen kreeg.
Die opluchting was zeer begrijpelijk, want
Leidse vrijwilligers hadden samen met
brandweer en politie een onvoorstelbare
hoeveelheid goederen opgehaald. In een
mum van tijd was het voormalig Israëlitisch
Weeshuis aan de Rodenburgerstraat gevuld.
En vier andere opslagplaatsen, waaronder
een hele zijbeuk van de Hooglandse kerk,
volgden snel daarna. Het waren naar ruwe
telling zo'n 160.000 textielgoederen, 3000
meubels, 14.000 paar schoenen, 300 pakken
levensmiddelen. Een schade-expert van de
verzekering schatte de waarde op negen ton,
voor die tijd een kolossaal bedrag.
Oud-wethouder Menken geeft toe dat niet
alles even bruikbaar was. „Er zat ook veel
rommel bij. Tientallen vrijwilligsters en leer
lingen van de huishoudschool werden opge
trommeld om de kleren te herstellen. Met
name de schoenen waren zo slecht dat ze
onmogelijk naar Nieuwe Tonge konden. Als
gemeentebestuur hebben wij nog gepro
beerd ze te verkopen aan een voddenhande
laar. Daar hebben we nog een paar honderd
gulden voor gekregen. Met andere spullen,
bijvoorbeeld kinderledikanten, hebben wij
nog zo'n 3000 behoeftige Leidse gezinnen
kunnen helpen. Nou, dat was ook een goed
doel."
De adoptie van Nieuwe Tonge betekende
ook dat de gemeente zelf in actie kon komen
door het afstaan van ambtenaren. Zo ver
trokken een secretaris, straatmakers, electri-
ciens en reinigers voor enkele weken naar het
dorp op het bijna geheel ondergelopen ei
land Goeree Overflakkee om bijstand te ver
lenen. Later recruteerde Menken bij twee
huishoudscholen aan het Rapenburg 98
meisjes die de 'schoonmaakploegen' vorm
den. 'Gepakt en gelaarsd' gingen zij de hui
zen die de storm min of meer hadden door
staan, ontdoen van modder en zand. „Bed
steden zaten vol met modder en af en toe
troffen die meisjes ook nog een dood varken
aan. Nee, dat was geen pretje", zegt Menken.
Leiden zond ook een dominee naar het
Zuidhollandse eiland. De predikant van
Nieuwe Tonge, dat nog steeds overwegend
Nederlands Hervormd is, kon het werk op
een gegeven moment niet meer aan. „De
geestelijke bijstand die die man moest verle
nen was imrhens", vertelt Menken. „Op een
gegeven moment was hij gebroken. Toen heb
ik aangeboden om de Leidse ds. De Wit, die
met emeritaat was, te verzoeken zijn plaats in
Met het geld uit het Rampenfonds, waar
uiteindelijk 125 miljoen gulden in terecht
kwam, en hulp uit Finland, dat 13 houten
huizen beschikbaar stelde, werd Nieuwe
Tonge weer opgebouwd. Veertig jaar later is
het nog steeds een klein dorpje temidden van
onafzienbare landbouwakkers. Niets herin
nert nog aan de gevolgen van watersnood.
Alleen een sober monument aan het Finland-
plein verwijst in het dorp naar die gebeurte
nis. En natuurlijk het hertenkamp dat Leiden
enkele jaren na de ramp heeft geschonken.
Oud-gemeente-ambtenaar E. van 't Hof
trekt diepe groeven in zijn voorhoofd als hem
wordt gevraagd naar de hulp uit Leiden „Ja,
die stad adopteerde ons, samen met Leids-
chendam en Alblasserdam. Was de muziek
tent nu een gift van jullie of van Alblasser
dam? Ik weet het echt niet meer." En als ie
mand in Nieuwe Tonge nog iets van de rela
tie met Leiden afweet, dan is hij het wel. Hij
was immers de rechterhand van burgemees
ter Van Hofwegen en werkte van '47 tot '63
op het gemeentehuis.
Wel herinnert hij zich dat Leiden destijds
personeel stuurde dat in het dorp hard nodig
was. „De dorpelingen waren door de gebeur
tenissen zo uit het veld geslagen dat er maar
weinig uit hun handen kwam. Het waren ook
hele moeilijke klussen die moesten worden
geklaard. Wat dacht je van hêt bergen van lij
ken? Dat is voor dorpsgenoten niet te doen",
zegt Van 't Hof.
Maar de komst van 'vreemdelingen' heeft
in Nieuwe Tonge ook tot de nodige spannin
gen geleid, zo blijkt uit het boek De Ramp.
De auteur meldt dat de achterblijvende man
nen in Nieuwe Tonge steun kregen van de
Vrouwelijke Vrijwillige Hulpcolonne, met da
mes uit Leiden, Wassenaar, Leidschendam,
Bodegraven, Moordrecht en Stolwijk. De da
mes van de 'modderploeg* deden prima
werk, maar op een gegeven moment trok een
raadslid aan de bel, omdat hij 'onzedelijke
toestanden' constateerde.
Het boek beschrijft ook hoe Zuid-West-Ne
derland na de vloedgolf bijkans bedolven
werd door de goederengolf. Het Rode Kruis
schatte dat in twee weken tijd voor 8 miljoen
mensen kleren werd gezonden naar het
rampgebied, waar ruim een half miljoen
mensen woonden. De directeur van het Rode
Kruis sprak van 'een ramp in een ramp'. Ook
Nieuwe Tonge kreeg een deel van dit enorme
aanbod aan goederen.
Bovendien leek het geld van het Rampen
fonds, dat in totaal 125 miljoen gulden inza
melde, niet op te kunnen. „Enquêtrices van
het Rampenfonds kwamen bij ons vragen
hoeveel schade we hadden", zegt Van 't Hof.
„Nou, we hadden geen schade. En zij maar
aandringen bij ons om alsnog iets te declare
ren. Dat hebben wij dus niet gedaan, want
dat is misbruik maken van andermans goed
heid. Maar dat anderen er wel beter van zijn
geworden, is een ding dat vaststaat."
De adoptie kwam officieel ten einde in
september 1955. Leiden kreeg bij die gele
genheid als dank voor de hulp zeven bloem
bakken die op het Stadhuisplein terecht kwa
men. Leiden schonk op haar beurt een mu
ziektent. De tent is verdwenen. Bijna nie
mand in Nieuwe Tonge lijkt ook nog wat te
weten over de adoptie door Leiden. „Daarom
vind ik het ook niet juist dat de gemeente die
tent heeft afgebroken. Dat ding was een aan
denken van een volk dat ons te hulp is ge
schoten. Daar moet je zorgvuldiger mee om
gaan."
in de dijken weer terugtrok naar zee. In Ren-
esse zijn we bij kennissen ondergebracht. We
kregen wat droge kleding van het Rampen
fonds. Niets van thuis is ooit teruggevonden.
We hadden niets, helemaal niets meer. Veel
van die hulp is slecht terecht gekomen. Men
sen die geen druppel water in huis hadden
gehad heb ik allerlei dure goederen zien weg
halen bij het Rode Kruis. Op een lijst moest je
noteren wat -je allemaal kwijt was geraakt
Maar aan spullen dacht je op zo'n moment
niet. We schreven op wat we nodig hadden:
een bed, een deken en wat stoelen. Maar er
waren mensen die van alles en nog wat op
schreven, tot aan een potje varkensvet in de
kelder toe.
De kennissen bij wie ik verbleef, zeiden dót
mijn moeder waarschijnlijk in Middelburg
was. Maar toen wisten ze al dat ze was ver
dronken. Ze durfden het me niet te vertellen.
Mijn jongste zusje is nooit gevonden. Ik ge
loofde een hele tijd lang dat ze nog leefde.
Dan zag ik haar ineens ergens in een menigte
lopen.
Toen mijn andere zus op 24-jarige leeftijd
ging trouwen, ben ik bij haar gaan vronen
Geestelijke opvang of zo was er in die tijd
niet. Toen ik uit het water kwam, werden de
wonden aan mijn been ontsmet en verbon
den. Maar aan de geestelijke wond die de
ramp had veroorzaakt kon niets worden ge
daan. Ik was een wees. Mijn ouders waren er
niet meer, mijn huis was weg. la, het hele
dorp was van de kaart geveegd. Het was net
alsof iemand met een grote dweil mijn verlc
den had weggeboend. Weg ermee, een grote
Toen ik psychisch echt in de knel kwam te
zitten, ben ik naar De Vonk gegaan, een vor
mingscentrum in Noordwijk. Nadat ik daar
wat was opgeknapt, ging ik weer terug naar
Schouwen. Maar echt goed ging het daar niet
met me. Toen hebben ze weten te bewerk
stelligen dat ik als hulpleidster op De Vonk
werd aangenomen. Overdag liet ik weinig
merken, maar 's nachts kreeg ik het te kwaad.
Mijn moeder zei altijd: 'De nacht is lang ge
noeg om' te huilen'. Ik kan nu beamen dat
dat inderdaad zo is.
Als het nu stormt, bellen mijn zuster en ik
elkaar altijd op. Ik lig er de hele nacht van
wakker, ik woon nu in Noordwijk, ook aan
zee dus. Af en toe maak ik wel eens een
strandwandeling. Vroeger vond ik de zee
mooi. Nu vind ik haar wreed. Zij is geweldig,
té geweldig."
Lenie Ilce- Verboom
verloor ouders
en zusje
ij woonden in De
Schelphoek, een
plaatsje dat na de
ramp aan de zee moest worden prijsgegeven.
Het lag bij Serooskerke op Schouwen-Duive-
land. Ik was 14 jaar toen de watersnood
kwam. We waren met z'n vijven thuis. Mijn
vader was havenmeester. Op de avond dat de
dijk doorbrak, kwam hij naar binnen en zei
hij tegen mijn moeder: 'Koos, de kleur van
het water staat me niet aan'. Het water stond
toen al erg hoog. We hadden al zandzakken
tegen de deuren gelegd. Maar er was wel
eens meer storm geweest en echt bang waren
we niet. Bij ons in huis was ook een vrouw
met vier kinderen. Ze was getrouwd met een
dragline-machinist.
Toen mijn vac^er weer terugging naar het
haventje sloeg het water al over de dijk heen.
We sjouwden de meubels van de beneden
verdieping naar boven en doofden de kachel.
Met z'n allen zijn we op de trap gaan staan,
hand in hand. Ja, een beetje zoals de familie
Trapp.
In het haventje lag een schip afgemeerd
dat suikerbieten en stro vervoerde. Er waren
zulke hoge golven, er was zoveel deining, dat
dat schip lossloeg en op drift raakte. Het brak
door het kleine dijkje heen en stevende recht
af op ons huis. Het ramde de keuken en de
woonkamer en het café dat mijn moeder
dreef. Dat gebeurde allemaal in de nacht van
31 januari op 1 februari. We stonden op de
trap toen die enorme vloedgolf kwam. Het
laatste dat ik mijn moeder op die trap hoorde
roepen, was: 'Hou elkaar goed vast want dan
loop je het minste gevaar.'
Maar tegen zo'n enorme watermassa kun
je nooit op. Ik weet alleen nog dat ik ineens
werd meegesleurd en onder water verdween.
Ik voelde hoe mijn benen werden openge
haald door het prikkeldraad en de obstakels
die in de ondergelopen weilanden stonden.
Ik hoorde mijn tien jaar oudere zus tegen me
roepen: 'Pak die keukendeur, hou je vast aan
die deur!'. En dat is mijn redding geweest.
Toen ik achterom keek, zag ik mijn elfjarige
zusje. Ze was aan het verdrinken. Ik hoorde
haar schreeuwen: 'Ik kan niet meer, ik kan
Lenie Ike-Verboom: „Vroeger vond ik de zee mooi. Nu vind ik haar wreed. Zij is geweldig, té geweldig." foto dickhogewoning
niet meer!' Mijn ouders waren nergens meer
te bekennen. Mijn nupeder is de volgende dag
gevonden. Mijn vader pas tegen eind april. Ik
heb ze beiden niet meer gezien. Vooral mijn
vader was te erg verminkt en dat kon ik in die
tijd niet aan. Hij had in zijn jas, achter een
dubbele voering, geld gedaan. Maar dat geld
was verdwenen.
Op die deur ben ik landinwaarts gedreven.
Ik kwam bij een boerderij terecht waar ik een
tijd lang op een grote hooischelf heb gezeten.
Samen met de ratten en muizen die daar
naar toe waren gevlucht. Ik was in pyjama.
Het was ijskoud. Ik was versteend, uren had
ik in het water gelegen. Later ben ik terecht
gekomen bij de familie Bos. Mijn zus was
verloofd met een van hun zoons. Via het dak
zijn we hun huis binnengekomen.
Ik weet nog dat het op de dag na de ramp
prachtig weer was. De lucht was staalblauw.
Waar zijn vader en moeder? Dat was het eer
ste wat door mij heen ging. Ik zal u zeggen
dat ik de omvang van de ramp nog niet eens
besefte. Ik was verbaasd. Ik was niet naar
school geweest die dag en dacht dat ik daar
straf voor zou krijgen. Met een boot zijn we
opgehaald bij de familie Bos. In die boot heb
ik voor het eerst van mijn leven zeekaak ge
geten. Ik herinner me die tocht nog als de
dag van gisteren. Overal dreven de kadavers
van koeien en paarden. Hun vacht werd be
schenen door de zon. Er stond een ongeloof
lijke stroming omdat het water door de gaten