Zomervakantie 93
Waarde
verbeelding
het wint van de
waarheid
ggfjp r
VRIJDAG15 JANUARI 1993
.25
Het is warm in Toledo. Maar niet onaangenaam.
Vanochtend stak er een briesje op dat de ergste hitte uit
steegjes en straatjes blies. Het is zaterdag en de
duizenden schoolkinderen die met hun gewriemel en
geschreeuw de stad een week lang verstopten, zullen
wegblijven vandaag. Toledo is weer van de Toledanos.
En van de eerste voorjaarstoeristen die op de terrasjes
van de Plaza Zocodovereen kaart naar huis schrijven.
Op het soezende pleintje is het is zo stil, dat je hun
pennen kunt horen krassen.
S "'trï'
- 4 S 'Mi'
"-i _a'
Se, jfe
,v" s.*
---•fN*-
WW pt
e zagen Toledo het eerst
vanaf het balkon van de
Parador, het staatshotel dat
iets buiten de stad hoog in de heuvels ligt.
In het late licht van de ondergaande zon
smeulden de gebouwen in tientallen kleu
ren bruin, crème en oranje en vanover de
Taag, die zich in een nauwe, diepzwarte lus
om de oude muren snoert, klonken de ge
luiden van het oude Spanje. Uitschietende
stemmen vol harde g's en slissende s-en
vermengd met het staccato geblaf van
Sjchorre honden.
We waren moe na een lange reis over de
eindeloze wegen van La Mancha, maar hoe
zou je bij zo'n schouwspel tot de andere
dag kunnen wachten? Een half uur later al
doorkruisten we de stad op het grillige rit
me van almaar wentelende, kerende en
draaiende straatjes. We aten brokjes harde
ham in de betegelde Bar Royal, vlak naast
de fietsenwinkel van Federico Bahamontes,
de eerste Spaanse wielrenner die de Ronde
van Frankrijk won, en we dronken op een
donker terras bier uit een wijnglas.
Volstrekt gelukkig
Zo nu en dan heel zelden slechts heb
je een moment waarop je je volstrekt geluk
kig voelt. Nu overkwam ons dat enkele da
gen achtereen. Het was begonnen in Alma-
gro, vijfentwintig kilometer ten zuidwesten
van Ciudad Real. De route er heen was van
een droevige schoonheid. Kaarsrechte, gol
vende wegen, rode aarde en miljoe
nen stijf in het gelid staande olijfbo
men met kruinen als uitgezakte per
manenten. Soms een stuwmeer met
langs de oever zwijgende, in elkaar
gedoken vissers en eens in het uur
een tegenligger.
We bereikten Almagro tegen de
avond en namen onze intrek in de
Parador die bleek te zijn onderge
bracht in een voormalig Francisca
nen-klooster. Om meteen verliefd op
te worden. Zeker toen we de luiken
van onze duistere, koele kamer had
den opengeduuwd en uitzicht kregen
op een wit ommuurde, met honder
den bloemen en planten overwoeker
de patio. Een van de veertien binnen
plaatsjes, bleek later, die het hotel
had.
We aten 's avonds op dè Plaza
Mayor. Een rechthoekig plein vol
winkeltjes, bodega's en cafés dat aan
de ene kant wordt afgesloten door
het gemeentehuis waarvan de klok
waarschijnlijk al jaren stilstaat op
11.02 en aan de andere kant door het
machtige standbeeld van Diego de
Almagro Adelantado (1487 - 1538) in
leven Capitan General van de koning
van Chili, het land waar hij overleed.
Ademloos
Spaanser hadden we het op onze reis
nog niet meegemaakt. Fris gewassen
Maya-meisjes in jurkjes als lam-
pekappen, opgedofte jongetjes met
stiekem spuitende waterpistooltjes
en daar statig tussendoor schrijdend,
in rijen van vier en vijf, de kwebbe
lende mensen van het dorp. In de ta
verne waar we ham, asperges en sla
bestelden, luisterden jonge
een plaat van Rod Stewart en keken oude,
onderuit gezakt in trijpen fauteuils, misprij
zend naar de televisie die een stierenge
vecht uitzond. „Malo" hoorden we er eentje
na het afzichtelijke optreden van de picador
zeggen, „slecht" en hij maakte het interna
tionale wegwerpgebaar.
Misschien hadden we nog langer in Alme-
gro moeten blijven, wie zal het zeggen.
Maar nergens is de horizon zo spannend als
op de hoogvlakte van La Mancha. Het jaagt
de reiziger voort. Zelfs als die in de vroege
morgen in ademloze bewondering door AI-
magro's schitterende openluchttheater
loopt, laatste herinnering aan 's stads gou
den jaren (tweede helft veertiende eeuw)
toen een Duitse bankier het onaanzienlijke
plaatsje uitbouwde tot het belangrijkste
handelscentrum van Spanje. Dus reden we
naar het westen waar de Rio Guadiana door
zo'n woest landschap schuurt dat zelfs de
Spanjaarden het links laten liggen.
Ook met je ogen
Vier uur rijden, drie tegenliggers. Pijlsnel
overstekende hagedissen, vogels die we niet
thuis konden brengen en hagen vol witte
roosjes die geurden naar vrouwen met don
kere oogopslag. Hier en daar hoogpoorten
en borden met verwijzingen naar hacien
da's die soms schetterend wit oplichtten in
het wrede middaglicht, maar dan weer ver
borgen bleven achter eindeloze rijen heu-
Rode aarde en miljoenen stijf in het gelid staande olijfbomen met kruinen als uitgezakte permamenten. foto Hollandse Hoogte marcel malherbe
veis. Een keer zagen we een troep loom gra
zende vechtstieren waarvan we er op eerde
re reizen door Andalusië en Salamanca zo
veel meer hadden gezien. De dieren zou
den, als ze eenmaal tussen de 4 en 7 jaar
waren, ergens in Spanje tegenover een
steeds van hen wegdansende moordenaar
komen te staan en ze zouden uiteindelijk na
een kansloos gevecht worden gedood in een
gloeiendhete arena waar omheen waar
schijnlijk meer buitenlanders zouden zitten
dan Spanjaarden.
We lunchten in Horcajo de los Montes, een
lelijk dorp van baksteen met een bar die Las
Vegas heette. We wilden brood, kaas en wa
ter, maar kaas was er niet ham wel. We
vroegen of die met de snijmachine 'zo dun
mogelijk' kon worden gesneden en kregen
meteen de wind van voren. Domme extran-
-T
«s& ;i;- .HÉv
r
-JSe# ,A-
fy r.xdtSfr-'Ui'êR?;
- „iê r/ -
jeros. Als je van iemand houdt leg je hem
niet onder de guillotine. Ham moet je eten
in brokken die je vasthoudt in je vingers. En
je moet er niet alleen van genieten met je
papillen en je neus, maar ook met je ogen.
Nooit eerder kregen we tijdens een lunch
een beter advies. De dieprode, bijna zwarte
ham van Las Vegas in Horcajo de los Mon
tes is zo hemels, dat we er al moesten we
nog een heel eind rijden een glas wijn bij
namen. Het was halverwege de middag en
alweer werden we bedwelmd door dat ge
lukzalige gevoel dat nu al dagenlang met
ons meereed.
Broos
Waarom gaan Nederlanders wel naar de
Costa's en niet naar Spanje? De dappersten,
het luieren op het strand moe, rijden op ze
kere dag vanuit Torremolinos per bus
naar Granada, slenteren met tiendui
zenden mensen rond in het Alham-
bra, laten zich fotograferen bij de Pa
tio de los Leones, bereiken misschien
nog net de tuinen van El Generalife,
maar worden dan alweer naar de ro
kende, rochelende en stinkende tou
ringcars gecommandeerd voor de te
rugreis. Van de schoonheid (zo broos
als een toverslot, vond Louis Cou
perus) van het Alhambra na vijf uur 's
middags als 95 procent van de toe
risten is verdwenen hebben ze
geen weet; van El Albaicin, de Moorse
wijk aan de andere kant van de Moors
babbelende Rio Darro al helemaal
niet. „Geef hem een aalmoes vrouw,
want niets in dit leven is erger dan
blind te zijn in Granada" (Francisco
de Icaza).
Vraag nooit naar de plek waar de stad
op z'n mooist is, want de antwoorden
zullen als lottoballen over elkaar
heentuimelen. De Placeta de Santa
Ines Alta met zijn onvergetelijke uit
zicht op het Alhambra dat op zijn
beurt weer wordt overkoepeld door de
eeuwige sneeuw van de daar achter
liggende Sierra Nevada? Het plein
voor de San Nicholaskerk misschien?
De Cuesta de Alhacaba? Dat pleintje
zonder naam bij de Puerto NuevaOf
wellicht toch maar de Plaza Bib-Ram-
bla tijdens de paseo, het flaneeruurtje.
Lotenverkopers die met bittere stem
zoete dromen verkopen; groepen
mannetjes met strooien hoedjes, goud
gemontuurde zonnebrillen en tot vlak
onder de borst opgesjorde pantalons
die met ernstige gezichten de toe
stand in de wereld bespreken. En
overal rondom ons de opzwepende klanken
van de flamenco, ook als ze er niet zijn.
Want dan hoor je ze wel in je verbeelding.
Hier duizelt Andalusië in duizenden geuren
en kleuren door de straatjes die 'als deinen
de tentakels van een inktvis (schreef Frede-
rico Garcia Lorca) over de heuvel kronke
len'.
Zinsbegoochelend
Maar daar niet alleen natuurlijk. Op door
reis naar Cazorla en het nog veel leukere La
Iruela, waar vandaan we in drie, onvergete
lijke uren naar de uit okeren rotsen ont
springende Rio Guadalquivir zouden lopen,
zagen we hoog boven ons, op een brutaal
vooruitspringende rots, het kasteel en de
muren van Homos. Onze reisgidsen had
den nooit van het dorpje gehoord; wijzelf
en de toerist evenmin. Maar
waar is Spanje Arabischer? In
Cordoba? In Granada mis
schien? Van de waanzinnige
Moorse versierdrift die de be
zoekers van paleizen en mos
keeën in Granada, Sevilla en
Cordoba de hand voor de mond
doet slaan, valt in Homos wei-
nig terug te vinden, maar hoe
stil en wit ligt het knikkebollende plaatsje
Arabisch te wezen in het hete licht van An
dalusië.
En nu, in het zinsbegoochelende Toledo,
met zijn onwaarschijnlijke mengeling van
joodse, Romeinse, Moorse en christelijke
bouwstijlen, grijpt Spanje ons opnieuw
naar de keel. Net als gisteren en vanoch
tend toen we door La Mancha reden, het
land van Don Quichotte, de Ridder van de
Droevige Figuur, het land ook van Sancho
Panza z'n trouwe schildknaap en het land
natuurlijk van Rossinant, door de wereldbe
roemde edelman na vier dagen prakkizeren
zo genoemd omdat het in diens optiek 'het
ros der rossen' was, 'het beste paard ter we
reld'.
Ooit verkneukelde ik mij over veertig ver
drietige Engelsen die bij Meiringen in Zwit
serland, met de pet in de hand de plek be
zochten waar Sherlock Holmes volgens z'n
bedenker Sir Conan Doyle de dood zou
hebben gevonden. Nu stonden we vanmid
dag in El Tobeso zelf in het huis waar Cer
vantes de door Don Quichotte zo driftig
aanbeden Dulcinea geboren liet worden. En
luisterden we met ernstige gezichten naar
de gids die de overtuiging uitdroeg dat De
Geestrijke Ridder waarlijk tegen windmo
lens en zakken rode wijn had gevochten.
Geen heerlijker land, dan een land waar de
verbeelding het wint van de waarheid.
Waarom gaan er zo
weinig Nederlanders
naar Spanje?
Windmolens van La Mancha, de beroemdste vijanden van Don Quichotte, de Ridder van de Droevige Figuur.
FOTO Hollandse Hoogte MARCEL MALHERBE