Bijna klaar met varen Leven als Grap ZATERDAG 2 JANUAR11993 Denkwijzer Praten over de zee. Olieman Dossy en kapitein Havinga. foto annette vlug Achter de duinen golft de zee. De liefde daarvoor hebben ze gemeen, de hofmeester, de stuurman, de machinist, de visser en de kapitein. In de 'Prins Hendrik Stichting'gaan ze nog één keer voor anker. De laatste, veilige haven. Een huis vol zilte verhalen, herinneringen in de beste Slauerhoff- traditie. Klaar met varen, maar niet helemaal. 'Ik heet Matje en ik zal maar niet zeggen dat het stom is", zegt ze terwijl ze me een troostende glimlach schenkt. Ik sta nog vol ongeloof en let terlijk en figuurlijk in mijn (over)hemd de trein na te kijken die er met heel mijn hebben en hou wen tas, overjas en colbertvandoor gaat. „Kom maar even mee naar het kantoortje", biedt ze zorgzaam aan. Huiverend het is koud en winderig op het donkere perron volg ik haar, zo ongeveer als een asielzoeker een doua nebeambte volgt. Als we het behaaglijk warme kantoortje binnengaan, wijst ze me de stoel aan de voorkant van het bureau aan. Zelfgaaf ze aan de andere kant zitten en zegt dan op een manier alsof ze de hele dag al spreekuur heeft gehouden: Vertel maar eens. Uitrusten van de zee in de Prins Hendrik Stichting Met gemengde ge- voelens schaamte, boos heid over mijn stommiteit, met daar doorheen een flinke vleug zelfmedelijden vertel ik haar dat ik op weg ben naar Ensche de, waar ik om acht uur een le zing moet houden in de Stads schouwburg. Ik ben rond zes uur in Utrecht in de Intercity gestapt. Normaliter voed ik mezelf dan aan boord met in de stationshal gekochte broodjes en koffie. Maar gesteld voor de keuze 'eten of trein halen' koos ik deze keer voor het laatste. In de hoop, ove rigens, dat ik bij de treinrestaura- tie nog wel wat kon inslaan. Mooi misgegokt. Die voorziening blijkt altijd dicht als je 'm echt nodig hebt. Toen we station Apeldoorn bin nenkwamen, stopte de trein op mijn hoogte precies naast een koffiekiosk. „Even snel er uit, snel wat kopen en snel weer d'r in", besloot ik en terwijl ik bij het tentje stond hield ik nauwlettend de conductrice die naast mijn treindeur stond in de gaten met de gedachte 'als zij er in gaat, dan ik meteen er achteraan'. Ter wijl ik de koffie en het broodje oppak en mij omdraai om de trein in te stappen, zie ik tot mijn verbijstering de deuren dicht gaan terwijl de conductrice nog op het perron staat! Ik laat mijn handel vallen, spurt op de star tende trein af en druk als een be zetene op de eerste de beste deurknop. Geen reactie. Ik ver hoog mijn snelheid om de ver snellende trein bij te houden, probeer een volgende deurknop. Weer geen reactie. Ik begin nog harder te rennen. En ik verlies. Terwijl mijn brein de trein nog niet los laten kan, vangt het al wel de vernedering uit de mond van een viertal jongelui op: „Lek ker mis!, lekker mis!". Bedrem meld en nog vol onbegrip over de loop der dingen, kijk ik via de mensen die naar mij staan te kij ken naar mezelf en ontdek dat Uc echt in mijn hemd sta. Een pijn lijke scheut van schaamte en de vraag 'Oh God, wat nou?' maken dat ik, zo veel mogelijk oogcon tact met anderen vermijdend, hulpeloos om me heen kijk. Het is dan dat de conductrice, die dus helemaal geen conductrice maar de jonge NS-beambte sta tion Apeldoorn Matje bleek te zijn, in actie komt. Matje blijkt een geschenk uit de hemel. Ze regelt alles. Ze regelt zelfs dat de Stadsschouwburg in Enschede wordt gebeld met de mededeling dat mijn kleren er al vast aankomen. Iets dat daar voor enige verwondering zorgt en de vraag oproept hoe ik er dan zelfbij zit in de volgende trein. Als ik het kantoortje verlaat en in mijn dunne open overhemd op het perron op de volgende trein wacht, kijken de mensen om me heen in hun dikke winterjassen mij nogal vreemd aan, of in ieder geval verbeeld ik me dat. Om hun blikken te ontlopen duik Ik een telefooncel in en doe net of ik bellen moet, hoewel ik geen rooie cent bij me heb want ook mijn portemonnee zit bij de eer ste zending. Wanneer ik ten slotte, rond half negen, Enschede bereik en de treindeuren opengaan, staat er nota bene precies op de plaats waar ik uitstap een meneer. Hij houdt, met een sardonische grijns op zijn gezicht en op de manier van een confectieverko- per, mijn colbert omhoog. Ik weet niet hoe snel Ik er in moet schieten. Dankbaar dat Matjes geregel ef fectief is gebleken maar nog al tijd beduusd, zit ik naast hem in de auto op weg naar de schouw burg. Ik vraag me af wat hij wel niet van mij moet denken. Om te beginnen heb ik zijn avondpro gramma mooi verstierd. We be ginnen veel te laat en al die men sen zitten al tijden te wachten. Ik De olieman bladert ongedurig door zijn blauwe bijbel. KNSM» staat er op het omslag. Z'n ver leden geboekstaafd. Zijn vingers schichten tussen de bladzijden heen en weer. Ziet hij een afbeelding, dan stuurt hij zijn neus naar het papier en pro beert met sterke bril en taaie wilskracht de correcte namen te ontcijferen. We zoeken de oude 'Breda', want dat was zo'n lekker schip. „Wat hebben we hier? De 'Amor'! Ach, dat was ook zo'n lekker ding. Mooie machine. En deze? De 'Amsterdam'. „Die is ook getorpe deerd geworden, als ik me niet vergis." 'El Libertador'. De 'Crijnssen'. De 'Almelo', groot vrachtschip, moet je zien wat een ding! De ouwe Alkmaar. Daar had de kapitein altijd zijn hond mee op de brug. „Ach, zo fijn." En hier dan toch: de ouwe 'Breda'. „Hij liep wel niet zo snel, maar verdorie, wat een lek ker schip was dat." Amper had de olieman afgemonsterd of de moffen schoten het Bredase beest buiten gaats naar de zeebodem. Zijn moeder in Pa ramaribo heeft nog een tijd in de waan moe ten leven dat haar zoon James daarbij het le ven had gelaten. Maar James Ferdinand Dos sy heeft op z'n 88ste nog steeds niet opgege ven. Zijn ogen zijn slecht, maar dat was vroe ger al zo. Daardoor kwam hij ook niet op de brug, maar iir de machinekamer terecht. Olieman Dossy hield de motoren koel „Wat zal ik gevaren hebben... Veertig jaar? Vijftig jaar? Als het niet langer was." Alleen in de oorlog bleef hij aan de wal. 'n Beetje muziek maken in een band. Saxofoon. Kijk, daar hangt de foto. „Maar de zee bleef trekken." Nu ligt ze op loopafstand: de zee. Als de benen kunnen wat de krasse geest wil, be zoekt hij haar nog elke dag. De poort uit en dan linksaf, westwaarts, naar de duinen. Eg- mond is zijn thuis geworden. Drie hoog in Amsterdam werd wat bezwaarlijk voor vader, vond het kroost vier jaar geleden, en in zo'n geval doet èen monsterboekje uit 1924 won deren bij de Prins Hendrik Stichting. Rusthuis voor oud-zeelieden, luidt de officië le aanduiding. Groot gebouw, in de schoot van het dorp. Mast in de voortuin. Honderd zestig bedden. Vroeger woonden er alléén maar oud-zeevarenden. Stierf de man, dan moest de weduwe zelfs het huis uit. Die tijd is geweest. Niet alleen maken vrouwen een groot deel uit van de bevolking in de Prins Hendrik Stichting, er is zelfs geregeld plaats voor Egmonders op leeftijd die niet meer zelfstandig kunnen wonen. Omdat de Prins Hendrik Stichting al sinds 1875 onlosmakelijk met Egmond aan Zee is verbonden, zorgt de instroom van lokale ou deren die toevallig niet gevaren hebben, niet echt voor problemen, volgens directeur Jos Pater. „Oud-zeevarenden hebben hier voor rang, maar hun aantal loopt natuurlijk terug. Ze maken, inclusief hun weduwen, nu nog zo'n 70 procent van de bewoners uit, maar we denken dat je hier over tien, vijftien jaar nog geen 25 procent oud-zeevarenden meer zult hebben." 'dURPERS' üoms komt een oud-zeeman in de Prins Hendrik Stichting zelf uit Egmond. Zoals Jan Visser, plaatselijk bekènd als Jan Dop. De meeste durpers hebben een bijnaam, zij het niet altijd even positief, vertelt de directeur. Er hangt een ingelijste karikatuurtekening aan de muur, voorstellende de jonge Jan bij het netten boeten. Jan Dop, speciaal voor nauwe netten, luidt het onderschrift. Zware Van Nelle op het tafelkleed. Opge rolde hemdsmouwen leggen armen bloot die de spieren aan de tijd hebben teruggegeven, maar niet hun tatoeages. Zijn schrijfarm doet het toch al niet zo goed meer, sinds hij een •beroerte heeft gehad. Anders pende hij nog wel eens een briefje naar Afrika, daar had hij vraag me ook af of ik wel met goed fatsoen aan hen kan vertel len hoe het zo gekomen is. Ik hoor ze al denken: 'Een psycho loog die niet eens goed op zich zelf kan passen, die moet nodig ons komen vertellen hoe we...' Het probleem wordt voor me op gelost, of liever ik word gewoon voor het blok gezet. „Dames en Heren", zo begint de schouw burgdirecteur zijn inleiding, „we beginnen vanavond wat later dan aangekondigd. De reden is dat de spreker in twee gedeelten is gekomen, eerst zijn Ideren en toen de rest. Wat de diepere grond daarvan is zal hij u dade lijk graag zelf uitleggen." Ik weet tot op de dag van van daag niet wat ik precies moet denken van het gelach dat uit de zaal opklonk toen ik noodge dwongen mijn relaas gedaan had. Pessimist als ik ben, hou ik het er maar op dat ze me ook uit lachten. En dat is wel zo goed ook. Het moment waarop ik ook zelf hartelijk om mijn stommiteit en het absurde van de hele situatie, zelfs om het vernederende ge roep van de vier jongens, kon la chen, begon toen ik diep in de nacht thuis kwam. Mijn vrouw sliep al min of meer, maar ik kon het toch niet laten haar het ver haal in zijn geheel te vertellen. Geen reactie. Het licht was al minstens een half uur uit en ik sliep zelf al bij na, toen ik opeens naast mij ge lach op hoorde borrelen. Daarna werd het weer stil. Een minuut of zo later hoorde ik weer lachen, maar nu luider en langer. En toen opeens brak het door. Gie rend en schokkend van het la chen kwam er naast mij een li chaam omhoog. Binnen de kortste keren zat ook ik, aange stoken, rechtop. Minutenlang hebben we, zonder eigenlijk een woord te wisselen, in die pikdon kere slaapkamer ons de longen uit het lijf gelachen. In mijn her innering heb ik ook later in de nacht nog af en toe kleine lach salvo's gehoord, maar dat kan verbeelding zijn geweest „Speel met het leven", zegt Phi lip Zimbardo in zijn boek Psy chologie en Leiten, „alsof het alle maal onderdeel is van een Ver borgen-Cameraopname, zodat je aan het eind eigenlijk niet anders meer kunt dan lachen, wat de beste wraak is voor de absurdi teiten waarin je af en toe verzeild raakt." Of is het erger dan af en toe? Sir John Falstaff, hoofdrolspeler in de gelijknamige opera van Gui- seppe Verdi (die op de Vrolijke Vrouwtjes van Windsor van Shakespeare gebaseerd is) meent in ieder geval van wel:, Alles op aarde is slechts een grap. En dwaasheid verleidt de mensen zich tegenover elkaar als narren te gedragen, waardoor ten slotte alleen nog maar gefopten over blijven." Niettemin, keep smiling. Of zoals de hoofdrolspe ler in een andere grote opera, De Barbier van Sevilla, zegt: „Lach maar gauw om alles, uit vrees er anders om te moeten huilen." RENE DIEKSTRA hoogleraar klinische en gezondheidspsychologie Hij liet vervolgens zelf een schip nieuw- bouwen, de 'Mutatie'. We schrijven 1958, hoogtijdagen voor de kustvaart. De werven zaten volgeboekt met orders: zodanig zelfs, dat het bijna twee jaar zou duren voor zijn coaster te water liep. Negen ton kostte zijn bezit. Zes jaar later hoefde hij geen twee keer te denken, toen hij zijn schip kon verkopen aan een Fransman die zelf zijn schuit op de klippen had gezet en per direct een nieuwe nodig had om zijn contract met een cement- fabrikant te kunnen nakomen. „Ik kon er toen een redelijke prijs voor krijgen", vertelt Havinga. „We zijn er wel uitgesprongen." Na de 'Mutatie' vluchtte hij een hoop zorgen en een illusie armer de wal op. Hij kwam in dienst van de overheid en sleet de rest van zijn werkzame leven met het corrige ren van zeekaarten en -boeken. Boeien, wrakken, alles moest genoteerd. Hydrografie, cartografie, machtig interessant en verant woordelijk werk. Zij: .Achteraf had hij liever ambtenaar ge worden." En nu zitten ze hier, in Egmond aan Zee. Veel kustvaarders zijn er hier niet meer in huis, maar er valt toch genoeg te kletsen. 'schande' Mevrouw De Rooy (83) denkt er precies zo over.Als ik hier iets over varen hoor, steek ik m'n neus er in." Dat zal wel typisch Amster dams zijn, denkt ze. „Ik heb er niet voor niets 57 jaar gewoond." Gevaren heeft ze zelf nimmer. „Dat is er nooit van gekomen." Wel trouwde ze een echte zeeman, Jan Kooiman, en dat was nou net wat ze zich als jonge meid had voorgeno men niet te doen. Haar ouders bestierden namelijk een zeemanspension in Mokum, dus dat slag mensen kende ze wel. „Ik hield van het zeemansvolk, ik ben er mee opge groeid, maar ze waren nooit thuis. En: wat verdienden ze? Ik vond het een schande." Maar Jan Kooiman stal haar hart. In de oorlog heeft ze hem bijna zes jaar moeten missen. De data kent ze nog uit het hoofd: „Op 26 april 1940 is hij vertrokken, 9 januari 1946 keerde hij terug. Hij schijnt in die tijd drie schepen verloren te hebben, maar daar sprak hij nooit over." Uiteindelijk is Jan geen jaar meer 'thuis' geweest. Op 14 november 1946 kwam hij om bij een vliegtuigongeluk. Mevrouw De Rooy hertrouwde later met een machinist. Daar is ze nog acht jaar mee gehuwd geweest. Weer alleen gebleven, ver ruilde ze het huis op West-Terschelling ten slotte voor haar appartement in de Prins Hendrik Stichting. Het is er lekker ruim in huis en de duinen zijn dichtbij. „De zéé! Ik vind het reuze geschikt hier, hoor." De Prins Hendrik Stichting, daar gingen vroeger je gagestraffen naartoe. Als je te laat aan boord kwam, en je kreeg boete, dan wist je precies waar je ingehouden geld terecht kwam. Maar met verhalen over zeeromantiek hoef je tegenwoordig niet meer bij Rijk van Genderen, ex-Rotterdam, ex-koopvaardij, aan te komen. Zoals vroeger wordt het toch nooit meer. De laatste rondvaart met de Spi- do was een grote deceptie: „Kilometers kaai, en daar léggen dan twee schepen aan. De rest ligt op de Maasvlakte. Vroeger waren de havens drukker, d'r gebeurde meer." Dus die 37 jaar op zee, waarvan 15 jaar als kapitein, die zitten vooral in z'n kop; De meeste PHS-bewoners zijn tegenwoordig vrouwen, bromt hij, en een deel gaat nooit meer van de kamer. „Je komt dus eigenlijk nooit goed bij elkaar." Niet alle bewoners mengen zich even een voudig in de routine van samen koffie drin ken, een kaartje leggen, een bezoekje aan de huisbar en een bingo op zijn tijd. De zee was hun leven, maar ieder leven is anders, dus hoef je ook niet met iedereen te praten als je bijna klaar bent met varen... nog een oude kennis zitten. Nu staat er zelfs voor de kleine ommetjes een looprek met wieltjes naast de tafel paraat. Dat stimuleert niet echt om onder de mensen te komen, zo men dat al verkiest. „Meestal zit ik alleen aan een tafeltje. Dan krijg je ook geen ruzie." Zevenenveertig jaar gevaren. Veel vanuit IJmuiden, zoals de meeste Egmondse visser- lui. Tot in de Witte Zee toe, tot de masten zó zwaar van het ijs werden dat het schip dreig de te kapseizen. Dan moest je de mast in om ijs te hakken. Af en toe kreeg je op de brug een oorlam om warm te worden, en daar ging je weer. Vroeger zat meneer Visser in Torenduin, een ander tehuis in Egmond, maar dat moest dicht. Dat was wel jammer, want iedereen kende mekaar daar. Veertig mensen, het was net familie. Dan is die Prins Hendrik Stich ting wel een stuk groter. „Och", vindt Jan Dop, bijna negentig, „het eten is hier goed." Oud-zeebonken in één huis. De directeur, zelf ooit vijf jaar scheepsverpleger geweest bij de Rotterdamse Lloyd, heeft hun gemeen schappelijke weemoed intussen op waarde leren schatten: „De lotsverbondenheid in huis is heel duidelijk aanwezig: die uit zich in het vertrouwen dat ze in elkaar hebben. Dat merk je aan de gesprekken die ze voeren. Veel van de gesprekken die ze aanknopen, komen uiteindelijk toch weer op varen neer." Vooral de visserij is in huis sterk vertegen woordigd. Verder zitten er oud-marinemen sen en -koopvaardijlieden. Tien procent van de bewoners betaalt zijn eigen verzorgings- prijs, 3100 gulden per maand: een gangbaar bedrag. De rest krijgt een bijdrage. Mensen die een leven lang bij een rederij hebben ge varen, beschikken doorgaans over een goed pensioen, evenals de marinelui. De vissers troffen over het algemeen weinig voorzienin gen voor hun oude dag. Vaak waren ze eigen baas, met alle lasten van dien. Eigen baas Harm Havinga (80) was ook eigen baas. Kapi tein-eigenaar, wel te verstaan. Geen réder, want reders wonen aan de wal. En Havinga was baas op eigen schip. Kustvaart. Eerst had hij een tweedehands coaster; die kocht hij na de oorlog voor 350.000 harde guldens. Maar toen hij het schip met veel bloed, zweet en tranen eenmaal had 'vrijgevaren', stond de belastinginspecteur op de kade. „Op een ge geven moment ga je investeren om aftrek te krijgen." 'Durper' Jan Visser, alias Jan Dop. Zevenenveertig jaar gevaren. foto annette vlug

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1993 | | pagina 27