'Inwendig kookt Terschelling' T Bal gehakt en bol wol ZATERDAG 5 DECEMBER 1992 ZATERDAGS Douwe Wiegman: „Ik voel me niet meer thuis op Terschelling. Dat is toch heel erg...?! FOTO WIETZE LANDMAN Onvrede over de veranderingen ANKO DE JONG I erschelling gaat branden, voor- I spelt de eilander horeca-baas ■JLi Douwe Wiegman. En als het zo ver is zal Douwe niet rouwig zijn. Het Terschel ling waar hij geboren werd en opgroeide be staat toch ai niet meer, vindt hij. Fremden van de wal maken de dienst uit, het karakter van het eiland wordt verkwanseld, eilanders worden in hun vrijheid beknot. Terschellin- gers houden de kiezen op elkaar, ook al broeit de onrust. Dat is hun aard, zegt Dou we. Maar voor hem is de grens bereikt. „Ik voel me niet meer thuis op Terschelling, dat is toch heel erg?" Een doordeweekse dag in West-Terschel ling. Windkracht negen en regenbuien hou den de mensen van de straat. Café-restaurant Moustache in de Boomstraat is gesloten. Een paar witgele peertjes werpen diepe schadu wen in de onverwarmde gelagkamer. Menu kaarten doen valse beloften. De keuken is dicht. De geur van warme maaltijden heeft het afgelegd tegen de lucht van oude sigaret- teroolc Eigenaar Douwe Wiegman (41 jaar) ziet het somber in. Terschelling gaat volgens hem naar de knoppen en niemand zegt er wat van. Wiegman wil die stilte verbreken. „Het gaat niet om mij, maar om wat er onder de mensen leeft. Echt, het broeit. De eilanders zie je niet, je hoort ze niet. Maar inwendig kookt het. Niet-eilanders zien dat niet. Mijn vrouw woont hier al achttien jaar, die snapt er ook niets van." Trend „Vroeger", zegt Douwe Wiegman, „was ik wel voor verandering, maar mijn gevoel zegt me: dit komt niet goed. Als deze trend zich doorzet gaat alles dood." Deze doemgedach- te heeft hij nog niet eens zo lang. De nieuwe veerboothaven in Harlingen en in de haven op West deden hem de ogen open. „Ik dacht, dit heeft toch niks meer met het eiland te maken? Vroeger, in de tijd van Prell, kende je al het personeel. Als je nu op het dek op een bankie ligt, komt de bewakingsdienst en die stuurt je weg." „Tot m'n 35ste ging ik gedachteloos naar de haven. Er vertrok een boot om zeven uur, om twaalf uur en om vijf uur. Nu moet ik een tijdenboekje hebben om op tijd te komen. Het is een chaos. Vaart-ie wel, vaart-ie niet?" Over rederij Doeksen heeft Douwe weinig goeds te melden. „Die staat onder en boven de wet. Het is geen recht van de eilanders, maar een gunst van Doeksen dat we goedko per over mogen." Een gunst, zegt Douwe, die meteen verdwijnt als de boot vol is. „We heb ben geen recht om over te gaan." „Als je hier wat wilt moet je of Doeksen he ten of achttien miljoen hebben." Hij doelt op het Hotelplan Schylge van het Leeuwarder bouwbedrijf Kats. „Een miljoen is hier nog niet genoeg. De jongens van Prell willen wat graag wat beginnen, maar dat mag dan weer niet. Nu hopen ze een frietténtje te beginnen in Formerum. Economische waarde heeft dat hotel van Kats niet. Personeel is hier niet te krijgen en de bouw wordt uitbesteed aan de wal." Vroeger wist niemand Terschelling te vin den, zegt Douwe. De eilanders dopten hun eigen boontjes. Ze vonden een hard bestaan in zeevaart, visserij en landbouw. „Het is een sterk ras, de Terschellingers. Op straat pik ik ze er zo uit: dat is een echte Terschellinger en die. De mensen hebben hier wat 'eigens'. We zijn hier onder de Brandaris geboren en hier onder dit licht gaan we ook dood. Dat is het." Toen kwamen de mensen 'van de wal'. „Eerst lieten ze ons verhongeren en nu weet Nederland ons te vinden. Dat zijn 'fremden', hè. Die komen hier hun zakken vullen en dan gaan ze weer. Een vreemde is in zijn bestaan veel harder. Terschellingers zijn niet zo on dernemend. Voor mij of Hessel (zijn broer Hessel Wiegman, zeehondenverzorger en ho- reca-exploitant) is geld het doel niet." 'Niet Leuk' „Iemand van de wal is onbe kend. Die komt van een andere planeet. We zien een beetje te gen hen op. Maar we zijn heel gastvrij. Heel toegeeflijk." Hier zitten de Terschellingers zich volgens Douwe zelf in de weg. 'Vreemden' beginnen met een schone lei. „Maar wij hebben een verleden. We hebben fami liebedrijven, die gaan over van vader op zoon. Daar hebben de mensen een oordeel over. Ze hebben een beeld van je en daar kom je niet meer van af. Ieder een heeft hier een stempel. Dat is De autochtone bewoners van Terschelling, die zich 's zomers te pletter werken in de recrea tiesector, hebben in de winter tijd weinig omhanden. Licht vallen ze dan ten prooi aan melancholie, zelfmedelijden, dwarskoppigheid en meer za ken die met verveling gepaard gaan. Gemopper in wintertijd. niet altijd leuk." Deze sociale controle mag nog bestaan („Je mag het niet beter hebben dan een ander, je moet op gelijke hoogte blij ven", zegt Douwe), de „oude tradities, de ou de waarden die we thuis meekregen, die ver dwijnen. We worden beperkt in de oude, maatschappelijke dingen van vroeger." Douwe komt met een reeks voorbeelden. Een daarvan is het 'leugenbankje', van ouds her geplaatst bij Het Wakend Oog. Toeristen houden het zithout voortdurend bezet. „Nu hebben de Terschellingers hun eigen bankje aan het Groene Strand. Een ander mag daar niet op. 'Us Eigen' staat er op. Daar kunnen ze dan zitten." Douwe schudt zijn hoofd. In de winter hapt de Terschellinger graag wat frisse lucht. „Wurmen dillen, als ik eens met m'n jongen (zijn zoon Douwe) wil vis sen. Mag ook niet meer. Maar toeristen gaan wel het Wad op. Zie je bij al die vakantiehuis jes bordjes staan: 'wormen te koop'. Die be derven het voor ons. Cranberries, ook zoiets. Het is een oude traditie van Terschellingers om na de oogst het land in te trekken. Maar het zijn de mensen van de wal die er met vol le zakken vandoor gaan." Douwe heeft de vaart er nu in. Hij windt zich niet op. Soms praat hij juist bedeesd en zacht, alsof hij het zelf nauwelijks kan gelo ven. Af en toe lacht hij schamper, schudt op nieuw zijn hoofd, zodat het staartje waarin hij het haar in de nek heeft samengebonden beweegt. Seizoensverlenging? Wie heeft het nodig? „Dat is ten koste van ons. Een Ter schellinger ondernemer gaat liever wat jagen, uur genieten. Vissen. Maar een 'stootje' (een groot aantal vislij nen aan het strand) of een bot- wantje mag je ook al niet meer En dan zijn broer Hessel. Als een van de weinigen mag hij met zijn jeep de natuurgebieden in om zieke of verdwaalde zeehon den op te halen. „Maar Lenie 't Hart (van zeehondencentrum Pieterburen) heeft er voor moe ten zorgen dat-ie een vergunning kreeg. Zet je je vrije tijd en geld in om zeehonden van het land te halen en dan zitten ze je nog achter je kont om je een bekeu ring te geven. .En ze moesten hem ook nog over de streep trek ken. Hij wilde niet begunstigd worden.„Dan betaal ik die boete wel, zei hij." „Een eilander is zelf mans genoeg om te we ten wat goed is voor het eiland. We hebben hier geen bios en geen V en D. We zijn van huis uit betrokken bij de natuur. Ik ben bang dat we straks streepjes en cirkeltjes krijgen. Zo van: daar mag je niet komen en daar niet." (Douwe doelt hier op het nieuwe be- heerplan van Staatsbosbeheer). „We leven straks in een reservaat en het enige probleem wordt dan nog dat er ook mensen wonen. Zo komt het." „Zie je? Het is als een soort gezwel; heel langzaam worden we systematisch keurig in het pak gezet. Heel geleidelijk: dat is het verneukeratieve. Je merkt het niet en voor je het weet hang je aan een touwtje. Maar tole rantie heeft zijn grens. Daar wordt aan ge knabbeld en dat voelen we. Nou, ik heb de grens bereikt. Mijn tolerantie is op." Waarom doen de Terschellingers hun mond niet open als dit werkelijk alle geboren eilanders dwars zit? „Dat is iets geks. ja. Het leeft enorm, maar dat uit zich nooit." Veel geboren en getogen eilanders zullen zijn ver haal bevestigen, zegt Douwe. Voor een proef op de som rijden we samen met Douwe naar Hessel van der Kooi in Hee, vader van Hessel de zingende kroegbaas uit Hoorn. De 63-jarige Hessel is een oom van Douwe. „Douwe", zegt Hessel „als ik net zo oud was als jij, was ik al lang vertrokken." Hessel heeft het niet op prikkeldraad en het steekt hem dat hij met zijn paard en wagen niet meer de Badweg op mag. Een hotel bij het zwembad ziet hij ook niet zitten. Verder is het een schande dat zijn zingende zoon niet met zijn kroeg naar de oude zuivelfabriek mocht verhuizen. „Ik krijgt hier niets gedaan. Het steekt de andere cafés, dat begrijp ik wel", zegt Hessel. Als je van de wal komt, wordt je aan alle kan ten geholpen. Ze zetten hier grote dingen neer, die hier niet thuishoren en er is nie mand die zijn bek open doet. Maar kom hier niet vandaan, want ze trappen je zeven mijl de grond in. F.n jouw paldcen ze ook nog wel", houdt hij Douwe voor, die nog een ver gunning moet hebben voor een verbouwing van zijn hotel 'Lutine'. „Dat kan me niets schelen", zegt Douwe. „Dan maar geen hotel." Onze Taal Vandaag is de dag van de cho coladeletters en de banketlet ters. De rest van het jaar eten we chocola in repen en banket in staven of kransen, maar vandaag in letters. Waarom dat zo is, weet ik ook niet. Maar het staat vast dat we nooit ban- ketrepen eten of chocoladesta ven. Alles heeft zijn eigen vorm: chocola in repen en banket in staven. Het is opvallend dat speculaas bijna altijd in poppen gemaakt wordt, terwijl speculaasletters of een reep speculaas heel goed denkbaar zijn. Toch gebeurt het zelden. Iedereen weet wat er in repen, in staven of in poppen is, en dat is al zo van de schepping dezer wereld af. Alles heeft zijn eigen vorm. Zelfs marsepein, wat beslist de meeste moge lijkheden heeft, zien we in de praktijk toch in steeds dezelfde vormen: een groot liggend varken, krielaardappeltjes met worteltjes, dobbelsteentjes, muisjes..., maar nooit een marsepeinen woordenboek of een marsepei nen schrijfmachine, wat technisch wel moge lijk is. Het is zelfs zo sterk dat we bij het woord staaf al bijna weten wat het is: banket, dynamiet of goud en ijzer. Dynamiet gaat net als banket per staaf. Kaas daarentegen gaat in plakjes, blokjes of dobbelsteentjes. Dobbelsteentjes is verder echt iets voor spek. Dobbelsteentjes spek, kaas, eventueel nog brood (en natuur lijk marsepein), maar hoe ik de speculaas ook breek, het worden nooit dobbelsteentjes spe culaas. Wie denkt dat de verklaring hiervoor gelegen is in de onregelmatige vorm van mijn brokjes speculaas, moet eens goed kij ken naar die zogenaamde dobbelsteentjes spek: daar is er ook nooit een bij die ook maar in de verte op een dobbelsteentje lijkt. De feitelijke vorm heeft maar weinig te ma ken met hoe we iets in de taal noemen. Het is veeleer een kwestie van gewoonte om bij spek van dobbelsteentjes te spreken, bij cho cola van repen en bij dynamiet en banket Repen is behalve iets van chocola ook iets van stof, zoals katoen of linnen, of van pa pier. Bij blokken denken we meteen aan hout, aan een blok beton of aan een blok hui zen. Nooit een staaf huizen of een reep hui zen, ook al staan ze soms keurig in de rij. Het meest krasse voorbeeld dat de taal ons als het ware de vorm voorschrijft, is de bal gehakt. Die lijkt op het eerste gezicht logisch, gezien z'n vorm. Maar er blijft weinig over van die logica als we bedenken dat de bol wol (zelfde vorm) altijd een bol is en nooit een bal wol. Waarom hebben we gehakt altijd in ballen en wol in bollen? Een van mijn huisge noten opperde dat het kwam door de gelijke klank in bal gehakt en bol wol, maar als het daar werkelijk door kwam, zouden we ook wel spreken over een tennisbel of tennisbil. Nee, er zit geen logica in; het is louter ge- i het zo te zeggen. Dat geldt ook voor de school vissen. Waar- orti een school? Waarom niet een zwerm vis sen, of een kudde vissen? Is het omdat zwer men altijd vliegen, zoals in een zwerm mug gen? Maar we kunnen ook spreken over een zwerm schoolkinderen. En het is ook niet zo, dat scholen altijd zwemmen, gezien de school kunstenaars. Een kudde schapen, nooit een kudde koeien, een roedel herten, een vlucht regenwulpen; een ploeg arbeiders, maar zodra ze hoger gekwalificeerd werk doen, heet het een team, en als ze erg hoog in de boom zitten, is het ineens een collec tief. Een slof sigaretten, een pak koffie, een sloot koffie, een scheutje melk, alles heeft zijn eigen vorm, net als de reep chocola, banket- staaf en de speculaaspop. Alleen pepemoten zijn gewoon pepemoten, want hun vorm is met geen pen te beschrij-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1992 | | pagina 35