internationale politieke gemeenschap mee.
Maar ook militair hadden we het nooit gered!
We waren rot uitgerust en vochten tegen de
zonen van het land die steun hadden van de
plaatselijke bevolking."
Over de gebrekkige uitrusting vertelt hij die
weken honderduit. „Soms konden jongens
niet mee op patrouille omdat ze geen sokken
of schoenen hadden. Met de voedselvoorzie
ning was het geregeld mis. En wat doe je dan
om aan eten te komen? Dan jat je dat in
kampongs, hoewel die destijds behoorlijk
verarmd waren."
Blijkens Groens studie wist ook de bevel
hebber in Nederlands-Indië dat het een en
ander niet deugde. Eind 1948, kort voor de
tweede actie, constateerde generaal Spoor
dat hooguit 65 procent van het Nederlandse
materieel in de Oost bruikbaar was. Voor
herstel van de rest was geen technisch perso
neel. Dat wisten de jongens die er op af wer
den gestuurd niet van tevoren, maar ze kwa
men er snel achter, inclusief de gevolgen.
„Als ze ons hadden uitgerust met genoeg
pantserwagens, dan hadden we niet telkens
op open vrachtwagens gehoeven. Daarop
werden we keer op keer beschoten", zegt
mijn vader nurks. Een aantal dagen later laat
hij me zien hoe dat kon uitpakken.
k
Ten zuiden van Bumiayu vragen we de
chauffeur van het gehuurde minibusje linksaf
een weggetje in te slaan. De ene na de andere
kuil ontwijkend, of er dwars doorheen als er
alleen gapende gaten zijn, laveert hij het wa
gentje de bergruggen op die zijn gedrapeerd
rond de vulkaan Slamet. Helemaal boven ligt
de thee-onderneming Kaligua, maar ons doel
is iets minder ver. Het gaat mijn vader om de
sawahs boven in de dalkom. „Je zult er wel
niks aan vinden", had hij in Nederland ge
zegd. „Gewoon Javaans landschap, niks te
beleven. Maar het is een van de plekken waar
ik absoluut heen wil, want we hebben daar
behoorlijk knijp gezeten."
Jankend hijst het automotortje ons om
hoog. Het begint zachtjes te regenen. Wolken
jagen over de bergkammen. Dan ineens zijn
we er. We stappen uit en worden steeds nat
ter. maar we merken het niet. Mijn vader niet
doordat hij het allemaal wil vertellen, ik niet
omdat ik het van A tot Z wil weten.
„Met een man of 15 werden we hier op een
vrachtwagen heen gestuurd om de zaak te
inspecteren. Het was de bedoeling daarna die
thee-onderneming weer aan de gang te hel
pen. Maar toen we bijna boven waren, zijn
we omgekeerd. We vertrouwden het niet. In
de kampongs die we waren gepasseerd, hing
een vreemde sfeer. Er waren geen kinderen,
geen oude mensen. Op een gegeven moment
zagen we boven manschappen van de TNI."
Hij wijst. Op de bergkam tekenen bomen
zich haarscherp af tegen de lucht. Op dezelf
de manier zagen ze destijds gewapende fi
guurtjes lopen. De bomen staan nu ver weg,
maar die figuurtjes moeten gevaarlijk dichtbij
zijn geweest.
„Ze maakten een omtrekkende beweging.
We waren bang dat we in de dalkom ingeslo
ten zouden raken. Onze chauffeur keerde de
wagen en reed met een rotvaart naar bene
den." Verderop ligt een kleine kampong.
„Van daaruit werden we beschoten. En door
dat we zo hard naar beneden reden door die
kuilen, vielen er daar twee jongenp vaji onze
wagen. Pas een stuk verderop kwamen we tot
Mijn vader op het ereveld Candi
bij Semarang. Namen van zijn
makkers van weleer...
Hij heeft het er heelhuids afgebracht. Maar
anderen hadden niet die mazzel. Historicus
Groen meldt dat tussen 19 december 1948
(begin tweede politionele actie) en 10 au
gustus '49 (wapenstilstand) 1.189 Neder
landse militairen op Java en Sumatra sneu
velden, 2.539 gewond raakten en 123 ver
mist. Aan Indonesische kant waren de ver
liezen veel groter: 51.207 doden en zeker
2.168 gewonden. Dat laatste cijfer is in wer
kelijkheid vele malen hoger, maar over
Indonesische gebonden ontbreken in tal
van gebieden gegevens.
~k -fc
De avond na ons bezoek aan ereveld Pandu
zitten we in een pensionnetje in Bandung. In
ons kamertje gloort even een sprankje hoop:
„Je moet hopen dat mensen uit deze hele af
faire leren dat ze zich nooit meer voor zo'n
waanzinnige zaak laten strikken".
Op Pandu noemde mijn vader al die doden
„een veel te hoge prijs". Het was bovendien
een prijs die jarenlang in Nederland niet als
zodanig werd erkend. Dat heeft bij de Indië-
gangers extra kwaad bloed gezet. „Aanvanke
lijk ging ik na de Tweede Wereldoorlog op 4
mei naar de dodenherdenking. Maar nadat ik
uit Indië ben teruggekomen, ben ik nooit
meer gegaan", vertelt mijn vader. „Voor wat
er in Indië is gebeurd, was geen enkele aan
dacht. Ik dacht: als daarin zo'n klasse-onder
scheid wordt gemaakt, dan hoeft het voor mij
niet meer. Maar ja, wat in Indië van '45 tot
'50 is gebeurd, lag niet zo lekker hè. Boven
dien was het een verloren oorlog."
„Sommigen beweren dat we het hier wel
politiek hebben verloren, maar niet militair.
Onzin! Natuurlijk hadden de nationalisten de
Een veel
stilstand. Die twee lagen daar, rechts in de
greppel. Samen met iemand anders ben ik ze
gaan halen. Een van die jongens kon niet
meer lopen. Die heb ik op m'n nek genomen.
Onder dekking#van de anderen zijn we naar
de vrachtwagen gerend."
Thuis had hij al eens verteld dat hij soms
onbewust risico's had genomen. Pas hier be
sef ik wat er moet zijn gebeurd. En ik voel me
weer een beetje kleuter: mijn pappie is de
dapperste pappie van de wereld. Zou ik zelf
zoiets hebben gedaan? Ik vrees van niet.
Maar hij heeft 't 'm geflikt! In de regen sta ik
te zwellen van trots.
Uiteindelijk zijn ze met z'n vijftienen le
vend beneden gekomen. Pas later wist het
Nederlandse leger met een groot opgezette
actie de thee-onderneming Kaligua te berei
ken.
k k
Wat meer naar het noorden sturen we de
chauffeur zo ver het platteland op dat hij het
autootje tot de assen de modder in drijft. We
willen per se een kijkje nemen in desa Tange
rang. Alweer zo'n plek waar mijn vader het
loodje had kunnen leggen.
Vermoedelijk hebben we de plek gevonden
waar ooit een schooltje stond. Op de veranda
zat mijn vader op een avond met een maat
op wacht. Ze wilden net hun ronde gaan ma
ken, toen de hel losbrak. Kogels floten om
hun oren. „Met moeite hebben we een Vic-
kers-machinegeweer kunnen opstellen en de
aanvallers verdreven. Als we een minuut eer
der ons rondje hadden gemaakt, waren we ze
recht in de armen gelopen. Kregen we ach
teraf nog op ons donder dat we het militair-
tactisch niet volgens het boekje hadden ge
daan!"
Wat voor hem en zijn makkers lange en
vaak riskante pa
trouilles waren,
heette in het koeter
waals van de leger
top pacificatie. Die
periode kon, zo rea
liseerde' ook gene
raal Spoor zich, lang
en moeilijk worden.
Het werd zelfs zo
lang dat kabinet en
parlement in Neder
land er geen offers
en geld meer in wil
den investeren. Eind
december '49 had
dat tot gevolg dat
Nederland de soe
vereiniteit over In
dië overdroeg aan
de Republikeinen.
Maar eerst moest
mijn vader nog zien
de tweede politio
nele actie te overle
ven. Die begon 19
december 1948 en
eindigde de 31e van
die maand. De vij
andelijke regering
en strijdkrachten
moesten worden
uitgeschakeld en
het nog onbezette
deel van Java moest
worden bezet.
Mijn vaders een
heid werd naar het
Semarangse vlieg
veld Kalibanteng ge
dirigeerd. 's Mor
gens vroeg gingen ze met Dakota's naar de
Republikeinse hoofdstad Jogyakarta. „We
vlogen vrij laag. Door de openstaande deur
zagen we eenheden van onze T-brigade op
rukken." Het moet voor een jonge jongen
machtig zijn geweest en beangstigend tege
lijk. Doel: vliegveld Magoewo bij Jogya. Een
paar uur eerder waren er Nederlandse para's
uit de lucht komen vallen, meteen daarna
werden er commando's aan de grond gezet.
Vervolgens kwam de groep waartoe mijn va
der behoorde. Een chaos was het.
„Nu hebben we een gedetailleerde kaart bij
ons", zegt mijn vader, „maar in 1948 heb ik
hier nooit een kaart gezien. Ik was eens met
een groepje onderweg toen we een trein
hoorden aankomen. We gingen in dekking.
We wisten niet eens dat daar een trein reed:
te lioge
prijs..."
bovendien wisten v
of Indonesiërs op 2
Nederlanders."
niet of er Nederlanders
ten. Gelukkig waren het
Later staan we bij het hek aan de rand van de
startbaan. Mijn vader wijst: „Die bosrand kan
ik me nog precies herinneren." En opnieuw
vertelt hij dat het aan Nederlandse kant een
rommeltje was. „Hier in de buurt lag een ge
bouw dat we hadden doorzocht. Op een
avond zagen we er plotseling lichtjes. We ver
trouwden het niet. Achteraf bleek dat een an
der Nederlands onderdeel er in was getrok
ken. Niemand had ons dat doorgegeven, dus
hebben we de hele nacht op elkaar liggen
paffen. Nog een geluk dat we toen geen
zwaardere wapens hadden, mortieren bij
voorbeeld. Dan waren er zeker slachtoffers
gevallen."
Na de tweede politionale actie kwam de
moeilijkste tijd, de pacificatie. Na de actie
verhuisde mijn vader van Jogya via Sema
rang, Pekalongan, Tegal, Slawi, Prupuk en
Tonjong naar Bumiayu. Daar bleef hij een
paar weken, om vervolgens voor een maand
of negen in Tonjong te belanden. Nadien
ging het snel. Nederland en de Republiek slo
ten een wapenstilstand. Mijn vaders eenheid
werd teruggetrokken. Eerst naar Brebes, toen
naar Tegal, daarna naar Semarang.
Brebes is een van de eerste plekken die we
aandoen op onze zoektocht naar het verle
den. We arriveren er per bus. Mijn vader
Brebes eind 1949. Mijn vader op de foto met manschappen van de TNI, het nationalistische le
ger. De middelste Indonesiër heeft rechts op zijn heup een samoerai-zwaard. De man in het witte
uniform rechts draagt een oude Nederlandse helm.
heeft de conducteur ingeprent dat we willen
uitstappen bij stasiun kereta api. het treinsta
tion. Iets verderop lag immers een spoorweg
overgang en recht daartegenover het kleine
complex waar hij een aantal weken was on
dergebracht.
Als de conducteur ons bezweert dat we er
zijn, stappen we maar uit. Ik voel een mis
kleun aankomen. Er is een stationnetje, en
ook een spoorwegovergang. Maar dat grote
huis aan de andere kant van de weg? „Nee
hoor, het is weg; dat is allemaal nieuwbouw."
Ik heb de pest in, maar wil niet opgeven: „La
ten we het die militairen maar eens vragen".
Verveeld hangen jongens in camouflage
kleding voor een wachthokje. Graaiend in
zijn Maleise woordenschat van weleer begint
mijn vader op ze in te praten. De wachtcom
mandant nodigt ons uit in zijn kamertje. En
dan. plotseling, toch succes. „Jongen, hier
heb ik geslapen!roept mijn vader in vuur
en vlam. „Hier in de hoek stond mijn tem-
patje. Hier sliep ik." De jongens van de Di-
ponegoro-divisie vinden het wel interessant,
zo'n ouwe knar die hier vroeger was gelegerd.
Toch durven ze niet te beslissen of we de
rest van het terrein mogen bekijken. Dat
moet de commandant maar doen. Ze grijpen
de telefoon en even later duikt de comman
dant op. Buikje en burgerkleren. Hij troont
ons mee naar het hoofdgebouw.
k k
Op de drempel van dat hoofdgebouw begint
onze reis pas echt: „Dit is nog precies als
vroeger! Ze hebben alleen aan de voorkant
een gevel om de veranda gebouwd. Maar ver
der de tegels, de pilaren, de deuren. Het is
er allemaal nog. Achter die tweede pilaar trad
op Nieuwjaarsdag 1950 een uit Nederland af
komstige cabaretgroep voor ons op. En met
Kerstmis '49 hadden we aan die muur een
palmblad opgehangen met de tekst: Vrolijk
Kerstfeest." In Nederland vind ik het later al
lemaal terug in het album met de oude plaat-
i met het buikje vertelt dat hij ma-
tweede in rang op deze post. „Maar
de tweede man heeft het eigenlijk voor het
zeggen", meent hij. „Ik was hier sergeant
vertelt mijn vader, „en ook tweede man." De
majoor vindt het hoogst amusant. Een kerel
tje van een jaar of zes holt binnen. Anak
saya, mijn zoon", zegt de Indonesische mili
tair. Mijn vader wijst naar mij, een lummel
van 37: „Anak saya". De pret is compleet.
Hoe het op deze plek was in '49, wil de ma
joor weten. Beroerd, zegt mijn vader. Het Ne
derlandse leger was zich aan het terugtrek
ken. Er was al wapenstilstand. Maar honderd
meter verderop, aan de overkant van de weg
en de spoorlijn, moest de TNI in de kampong
soms keihard knokken tegen de fundamenta
listische strijdgroepen van de Darul Islam. De
majoor luistert geboeid.
Als we weer op de weg staan, vertelt mijn
vader „We zaten op onze veranda te kijken
hoe de gevechten heen en weer golfden." Hij
wijst aan waar het hardst werd gestreden.
„Toen ze eens heel erg in het nauw zaten,
kwamen een paar TNI'ers over de spoorweg
overgang rennen. Ze vroegen om wapens en
munitie. Maar we konden niks geven. Ten
eerste mochten we het niet, bovendien had
den we die spullen zelf nodig voor als iemand
ons te na zou komen." Een waanzinnige toe
stand moet het zijn geweest. Mijn vader ver
telt het terwijl een becak (fietstaxi) in de
brandende zon over de spoorwegovergang
sukkelt.
Brebes was bijna het einde van zijn Indi
sche periode. Daarna ging het naar Tegal en
naar Semarang, waar ze hem twee jaar eerder
aan land hadden gezet. De allerlaatste etappe
voerde over de weg via Bandung naar Bata
via. Daar wachtte het schip naar Nederland
„Ik weet nog wel dat ik dacht, toen de trossen
waren losgegooid: 'Zo, nou kan er weinig
meer mis gaan
Helaas. Hij had even buiten de waard gere
kend. Nederland was niet eens in staat zijn
troepen zelf terug te halen. Daarom werden
buitenlandse schepen ingehuurd, zodat mijn
vader terugkeerde met het United States
Navy Ship General AW. Greely. Aan boord
was de geschiedenis herhaalt zich, ma
ditmaal op zee te weinig voorraad om i
scheepsbevolking
van ruim 1.500 man
behoorlijk t
den. „Toen
Rotterdam aankwa
men, stonden er ho
ge omes klaar om
ons te ontvangen.
Stond dat bele schip
aan dek te brullen:
'Honger! Honger!'
Dat waren de om
standigheden waar
onder ze ons 15.000
kilometer van huis
stuurden!"
Vol wrok verwoordt
hij wat die tiendui
zenden jongens
voelden. „Onderling
werd gezegd: i
derland zulle
eens een boekje
open doen. Maar
daar is niks van ge
komen. Alleen
doordat we na te
rugkomst
hele land verspreid
raakten. Bovendien
hadden ze
meteen weer
staart. Bij
scheping kreeg je 70
gulden
pak. Dat was het. En
die 'diploma's
waarop de gemeen
te en prins Bern
hard beloven dat ze
ons zullen helpen,
iet. In ons demobilisa-
1 niet moesten denken
eenvoudig
joor i!
nou geloof het maar n
tieboekje stond dat wi
dat het in Nederland
dat was het natuurlijk ook niet. Maar de jon
gens die naar Indië waren geweest, hadden
wel een achterstand op degenen die
derland waren gebleven."
Einde verhaal? Nee, niet helemaal. Ik bleef,
ook nadat we weer op Schiphol
land, zitten met die ene, prangende vraag. In
Indonesië had ik een paar zwakke pogingen
ondernomen om die te stellen. Dat Ie
brokstukken op als: „Over de methoden dié
we gebruikten, werden verhitte debatten ge
voerd. Maar over het waarom van onze aan
wezigheid in Indië werd bijna niet gepraat"
Of: „De tijd was anders, ledereen was volgza
mer dan nu. Ook de pers. En je moet niei
vergeten dat de Tweede Wereldoorlog nog
maar net achter ons lag Hel militaire had
een heel andere status dan tegenwoordig
Terug in Nederland lees ik in 'Het Konink
rijk der Nederlanden in de Tweede Wereld
oorlog' van dr. L de Jong dat er tussen '45 er
'50 enige duizenden IncÖë-deserteurs waren
Een van hen kent mijn vader nota bene per
soonlijk, al van de tijd dat ze in Nederland
hun dienstplicht vervulden.
Op een zondagmiddag leg ik hem dat voor.
En in zijn zonovergoten achtertuin vertelt hij:
„Ook ik voelde er niets voor om naar Indië te
gaan. Daarom ben ik in Hilversum nog
wezen praten met Wil Pootjes van de an
litaristische groep De Vredestichter. Pootjes
hielp mensen die zich tegen de dienst verzet
ten. Met hem heb ik over mijn uitzending ge
praat en hij heeft een brief voor me geschre
ven, gericht aan de officiële instanties. Maar
die brief heb ik nooit gepost. Omdat ik het
toch niet aandurfde. Als je weigerde werd je
vastgezet. Ie was meteen een misdadiger. En
ik zag het ook niet zitten om een paar jaar de
bak in te moeten. Toen we met de trein
Rotterdam gingen, wemelde het langs de
route van de gewone en de militaire politie.
Bij bruggen, viaducten, spoorwegovergan
gen. Om te voorkomen dat jongens van d<
trein zouden springen. Dat was al een aantal
keren gebeurd. In Rotterdam was een heel
stuk havengebied afgezet. Dat doe je natuur
lijk niet als mensen een plezierreisje gaan
maken. Je moest"
Het schooltje in kam
pong Kemambang
toen en nu. Op de
nieuwe foto staat
mijn vader (met zon
nebril) op de achter
ste rij in het midden.