Boeren en soldaten maken plaats voor natuur
Eens artiest, altijd artiest...
Extra
MAANDAG 21 SEPTEMBER 1992
1(j
REDACTIE: FRANS VISSB
Militair gebruik, landbouw, natuur en recreatie. Het Lauwersmeergebied aan de Waddenzee, half Fries-half
Gronings, is multifunctioneel. Het is in het gebied van ruwweg 10.000 hectare vanaf het begin een kwestie van
passen en meten geweest. „Als we er nu nog aan moesten beginnen, zouden we het anders doen", zegt Frank Al
berts van de directie Flevoland van Rijkswaterstaat. Het aantal functies had wat minder gekund, de nadruk had
wat meer op natuur kunnen liggen. Met een pas uitgebrachte 'Beheers- en ontwikkelingsvisie voor de grote een
heid natuurgebied Lauwersmeer' probeert Rijkswaterstaat de accenten hier en daar wat te verschuiven. Grondei
die aanvankelijk bedoeld waren voor landbouw krijgen een natuurfunctie. Het past aardig in het straatje van d
plannenmakers dat het ministerie van defensie deze week door de Tweede Kamer teruggefloten is voor zijn idee
en voor de Kollumerwaard. Nu daar geen militair oefenterrein komt, kan dat betekenen dat er nog eens een flin
ke lap grond vrijkomt voor natuurontwikkeling. Als de landbouw tenminste geen aanspraken doet gelden.
De opmars van het natuurbelang in het Lauwersmeer
's Winters leeg
Daar botsen de belangen tussen natuur- ei|
waterbeheerders. Het Lauwersmeer moe)
hoe dan ook een opvangbekken blijvei
voor de Groningse en Friese boezem, maal
volgens Alberts zijn er aanpassingen mogej
lijk. „Nu is de situatie heel onnatuurlijk. Hej
zomerstreefpeil is hoger dan het winter
streefpeil."
Alberts bekijkt het Lauwersmeer als eeri
grote waterbak. Die staat 's winters leeg, zo-
dat je maar kunt afstromen. Als die bak vo|
zou staan, zou de kans op wateroverlast
toenemen. Tussen die twee uitersten moe)
een marge zitten, die inpasbaar is.
Het opsparen van het water in de wintei
betekent dat er meer kansen zijn voor ge.
biedseigen water. Tekorten in de zomei
zouden zo kunnen worden aangevuld. Dal
houdt in dat er minder wordt afgevoerd
naar de Waddenzee en dat voor de Friese
boezem minder Rijnwater nodig is. Alleefl
al de huidige kwaliteit van het Rijnwatel
kan aanleiding zijn om hier over na te den-
ken.
Alberts rept van „ideeën die waterschap
pen mee kunnen nemen bij hun visie op
langere termijn". De eerste reacties zijn wal
dat betreft voor hem weinig hoopgevend,
De betrokken waterschappen lijken voorloj
pig nogal wat beren op de weg te zien.
Nu geven de beheerders ogenblikkelijk
toe dat hun voorstellen strikt vanuit het na
tuurbelang zijn ontstaan. Aan integratie en
afweging met andere belangen is nog niks
gedaan. Er moet volgens Rijkswaterstaat op
korte termijn nog een specifieke studie ko
men. Daarbij zullen provinciale waterbe
heerders en waterschappen worden betrok
ken.
Natuur tonen
Bij het maken van de ontwikkelingsvisie ligt
het accent duidelijk op het natuurbelang.
De beheerders zijn zich ervan bewust dat er
een gebied ontstaat, dat bijzonder aantrek
kelijk zal zijn voor natuurliefhebbers. Al
berts is ervan overtuigd dat alleen het plaat
sen van verbodsborden in het Lauwers
meergebied niet kan. Het zou een oplossing
zijn om de dierenwereld de nodige rust te
garanderen, maar de mensen zouden het
niet accepteren. Natuurbeheerders hebben
op het ogenblikkelijk ook hoog in het vaan
del staan dat ze willen laten zien wat ze
doen.
„We willen de mensen sturen", zegt Al
berts. „Met wandelroutes en uitzichtpunten
kun je aan de wensen tegemoet komen,
zonder dat je verstoring krijgt." Vooral van
af de weg tussen Zoutkamp en Lauwersoog
is veel te zien. Ook voor de Kollumerwaard
en de Ezumakeeg is het zo te regelen, dat
natuurrecreanten op hun wenken worden
bediend. Bij Kollumeroord zien de plan
nenmakers nog kansen om het natuurpa-
dennet verder uit te breiden.
Bij een natuurgebied van de omvang en
betekenis als het Lauwersmeergebied hoort
ook een aantrekkelijk bezoekerscentrum, zo
wordt verder in de ontwikkelingsvisie aan
gegeven. Dat zou kunnen verrijzen bij hèt
Ballastplaatbos of bij Kollumeroord. De
keuze voor de eerste plek lijkt logisch. Daar
wordt direct aangesloten bij de andere at-
tractiepunten en voorzieningen rond Laii-
wersoog.
Het kan verkeren. Toen in 1969 de afsluiting van de
Lauwerszee een feit werd, vonden natuuractivisten dat ze
de slag hadden verloren. Het gebied werd als een belang
rijk natuurterrein beschouwd. Door de inpoldering zou
den andere belangen de boventoon voeren. Uiteindelijk
zijn de natuurliefhebbers verrast. In de eerste tien jaar na
de afsluiting zagen ze hoe de natuur zich in het nauwe
lijks ingerichte gebied spontaan ontwikkelde. Nu, na
ruim twintig jaar, staat het weer te boek als een belang
rijk natuurgebied met enorme ontwikkelingsmogelijkhe
den. De vraag werpt zich zelfs op of het inpolderen van
de Lauwerszee enig nut heeft gehad. Er lag al een natuur
gebied van internationale allure. Dat ligt er nu weer, al
leen anders.
Er is door de jaren heen wel het een en an
der veranderd. Door ontwikkelingen in de
landbouw is de vraag naar grond voor die
sector afgenomen. Tegelijk is er een lande
lijk Natuurbeleidsplan gemaakt, met een
ecologische hoofdstructuur als belangrijkste
onderdeel. Daarnaast verandert de visie op
de defensieve taken van ons land. Leek het
eerder uitgesloten dat het ministerie van
defensie af zou zien van een oefenterrein in
de Kollumerwaard, nu is die kogel toch
door de kerk. Alleen de Marnewaard her
bergt nog militairen.
Het is nog allerminst zeker dat het als oe
fenterrein bestemde deel van de Kollumer
waard een natuurbestemming krijgt, maar
het zou volgens Alberts wel de meest logi
sche stap zijn. De natuurbeheerders heb
ben de toekomstige schietbaan steeds ge
zien als een hinderlijke barrière in een ver
der aaneengesloten natuurgebied. Annexa
tie zou daarom welkom zijn.
Voordeel natuur
Het hangt voorlopig van de betrokken over
heden af. Die moeten het bestemmingsplan
wijzigen. In het voordeel van de natuursec-
tor werkt dat de inrichting van het militaire
terrein al een heel eind is gevorderd. De
enorme hoeveelheid zand die er is opge
spoten, maakt een landbouwbestemming
erg lastig. Voor de natuurbeheerders is dat
zand volgens Alberts eerder een aardige bij
komstigheid. „Je krijgt er een hooggelegen
stuk zandgrond. Dat kan heel verrassend
werken. Het zorgt bovendien voor meer af
wisseling in het natuurgebied."
Zo ontstaan er steeds meer mogelijkhe
den voor natuurontwikkeling. Ook voor
landbouw ingerichte gronden krijgen uit
eindelijk een natuurbestemming. Zo is het
ook niet meer dan logisch dat het gebied
onder verantwoordelijkheid komt van een
andere beheerder. Aanvankelijk had de
Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP)
het in het gebied voor het zeggen. Die
dienst, nu opgegaan in Rijkswaterstaat,
maakte al in 1980 een begin met actief na
tuurbeheer. Eind dit jaar neemt Staatsbos
beheer het vaandel over.
De plek waar de veranderingen opvallend
te zien zullen zijn, is de Ezumakeeg. In een
eerder stadium is daar al eens 155 hectare
van de landbouw afgesnoept, nu komt er
nog eens 80 hectare bij. Zo verschuift de
grens tussen natuur en landbouw naar de
oude zeedijk in Dongeradeel.
Dieren zullen er het werk moeten doen.
Alberts noemt dat „jaarrondbegrazing". Op
Dit gebied van van
Ezumakeeg is nu nog
ingericht voor de
landbouw. Het krijgt
echter een natuur
functie en wordt
deels moeras.
de Zoutkamperplaat is de laatste jaren al er
varing opgedaan met Konicpaarden, een
Pools ras, en Schotse Hooglanders. Die
paarden en koeien hebben zich 'winter
hard' getoond en zijn dus goed inzetbaar.
Door de begrazing moet er een korte, open
begroeiing ontstaan, die afgewisseld wordt
met rietgroei, struiken en op de lange duur
bos. Het wordt een ruig landschap.
Het laagste stuk van de Ezumakeeg, onge
veer een derde deel van de totale opper
vlakte komt permanent onder water te
staan. Zo moet er een moerasgebied ont
staan met ondiepe plassen. De kade die nu
nog dienst doet om de landbouwpolder
droog te houden, zal straks worden gebruikt
om het water binnen het gebied te houden.
Alberts verwacht niet veel weerstand uit
Konic-paarden grazen
op de Ballastplaat bij
Anjum.
foto paul janssen kort blijft.
de agrarische sector tegen de bestemmings
wijziging van de Ezumakeeg. „Er zijn nog
geen bestaande boerenbelangen. De grond
is nog niet uitgegeven. Er is natuurlijk wel
geld uitgegeven om het gebied geschikt te
maken voor boerengebruik, maar de balans
slaat nu eenmaal de andere kant over. Het
ziet er nu anders uit dan in de jaren zeven
tig"
Voor de landbouw blijft er in het Friese
deel van het Lauwersmeer trouwens nog
een behoorlijke oppervlakte over. De beste
landbouwgronden aan de zuidkant van de
Schotse Hooglanders moeten er in de Kollumerwaard voor zorgen dat het gewas
polder worden gehandhaafd. De uitgifte
daarvan gaat snel, zegt Alberts. Hij rept van
een soort 'koppelverkoop'. Als boeren el
ders in het land moeten verdwijnen van
plekken waar het natuurbelang voorrang
krijgt, kunnen ze hier terecht.
Experimenteel
Het streven om van de Kollumerwaard een
„De beheersvorm heeft een wat
experimenteel karakter, maar
het is de bedoeling dat de na
tuurlijke processen zelf-het werk
doen," aldus Alberts. „Het is
dus zelfregulatie. We grijpen zo
weinig mogelijk in."
De waterhuishouding is bij
het beheren van een dergelijk
gebied van groot belang. Alberts
beseft tegen behoorlijk wat hei
lige huisjes te schoppen, als hij
de in zijn ogen ideale situatie
schetst. Het waterpeil zou na
tuurlijker moeten zijn: 's win
ters hoog, in de zomer veel la
ger. Soms blijft er in de winter
periode nu al veel water staan,
maar dat is een kortstondige
aangelegenheid. Het Lauwers
meer is een buffer voor de Frie
se en Groningse boezem. Als
het in de winter volstroomt en
de sluizen de hoeveelheid water
foto paul janssen zo snel niet kunnen verwerken,
is het peil hoog. „Maar het
duurt te kort", zegt Alberts. „We zouden dat
peil langer moeten houden."
In de beheers- en ontwikkelingsvisie wor
den een paar concrete maatregelen ge
noemd. Hoge waterstanden in de periode
van november tot en met maart moeten zo
lang mogelijk worden vastgehouden; in de
voor- en najaarsperiode moet het streefpeil
grote beheerseenheid te maken, krijgt door worden verhoogd tot maximaal een halve
het afhaken van Defensie nog meer kans.
Ook hier moeten grazers er voor zorgen dat
er een heel afwisselende vegetatie komt.
meter onder NAP; in de zomerperiode moet
het streefpeil omlaag naar 1 meter onder
NAP.
Alle vijf genieten ze AOW, en nog
volop van het leven. Gé Frankhuizen,
zijn vrouw Fini, Dick Engelbracht,
Mary Scotty en Jaap Daniels. Met el
kaar vormen ze het Amsterdams ca
baret 'Jolijt'. Ze typeren hun pro
gramma als 'netjes en toch be
schaafd'. Fini is met haar 74 jaar de
oudste, Jaap (69) het broekie van het
gezelschap. De anderen zijn ieder 72.
Ooit waren ze min of meer gevierde
artiesten, maar intussen zijn ze inge
haald door de tijd. Met het vorderen
der jaren, verstomde het applaus.
Toch kunnen ze er niet buiten. Ver
slaafd aan roem en klatergoud stro
pen ze nog steeds het land af, op
zoek naar bijval. Zaaltjes in bejaar
den- en verpleeghuizen zijn nu hun
podia. Met soms een gouden bruiloft
ertussendoor.
AMSTERDAM ROB HIRDtS
Half zeven 's avonds. Een verpleeghuis even
buiten Amsterdam. De meeste bewoners
zijn dement. Helpende handen brengen
hen naar de recreatiezaal. Achter het nog
toegeschoven gordijn maakt het groepje
zich op voor de voorstelling. Van werkelijke
jolijt achter de coulissen is nauwelijks spra
ke. Want, zoals het een oprecht artiest be
taamt; geen optreden zonder planken
koorts.
„We brengen een klein, maar een gezellig
programma! Gewoon lekker klessebessen",
vertelt artistiek leider Frankhuizen tussen
het verkleden door. En daarmee zegt hij
niets teveel.
Het is zover. Jaap Daniels neemt zijn vaste
plek achter de piano in. Conferancier en
imitator Dick Engelbracht kondigt hem aan:
„Jaap is een echte ouderwetse pianist.
Speelt alles nog met de hand...". De reactie
vanuit de zaal blijft uit. Het loopt stroef.
Stilte
Engelbracht gooit het over een
andere boeg. „Weet je nog
vroeger op de kermis? 'Dr'in
en dr'uit'. Mocht je voor drie
cent naar binnen, kreeg je
meteen een schop onder je
achtefwerk en dan stond je
weer op straat...". Stilte in de
zaal.
Tijd vooreen paar gezellige
liedjes. Van 'Bij ons in de Jor-
daan' tot 'Geef mij maar Am
sterdam'. Er wordt zo waar
meegezongen. En na afloop van de pot
pourri zelfs applaus.
„Heerlijk toch", filosofeert Frankhuizen in
de pauze: „Die mensen zijn dement, maar
bij die deuntjes van vroeger gaat er ineens
een kleppic open. Zien ze de kanariepiet
weer voor 't raam in hun huissie zitten.
I Icrinneringen; dat is het mooiste wat er is.
Niemand kan die afnemen, want ze zijn van
jezelf'.
Engelbracht geeft toe: „Lastig publiek van
avond. Het ken je opoe zijn. Maar het zijn
wel dezelfde mensen die vroeger naar ons
kwamen kijken. Alleen kennen ze ons nu
niet meer". „Trouwens, wie kent ons nou
nog wel? Hooguit de belasting". De imitator
was ooit de ongekroonde koning van de
schnabbelaars en dat verklaart waarschijn
lijk zijn emotionele band met de fiscus.
Maar in wezen heeft hij het gelijk aan zijn
kant.
Omvallen
Zelfs cabaret-historicus Wim lbo heeft nog
nooit van 'Jolijt' gehoord en evenmin van
de mensen die tot het gezelschap behoren.
Wel kent hij het verschijnsel
van de bejaarde artiest die
nog zo nodig moet en daarom
maar al te graag genoegen
neemt met achterafzaaltjes.
Als er maar applaus opklinkt
na afloop.
„Er zijn helaas een heleboel
artiesten die van geen ophou
den weten. Die zijn zo ge
wend aan succes, dat ze er
niet buiten kunnen. Zitten te
smachten aan de telefoon in
de hoop nog eens gevraagd te
worden".
De pauze in het verpleeghuis is wat uitgelo
pen. De bewonersschare wordt onrustig en
Jolijt wordt voorzichtig gemaand het podi
um weer te betreden. Engelbracht is net
met Jaap Daniëls in discussie geraakt over
het fenomeen van de belbus en zet het ge
sprek op de bühne gewoon voort. Hij doet
een verwoede poging ook zijn gehoor erin
te betrekken. Maar dat wil niet erg.
Dan maar wat imitaties. Natuurlijk; Jan Pel-
leboer. En ook Rinus Michels wordt van stal
gehaald. De response blijft beperkt. Meer
succes heeft hij met het nabootsen van een
78-toeren plaat. Inclusief kras. Hij zingt in
een plastic bekertje en strijkt daar tegelijk
met een stukje schuurpapier over. Warem
pel; de zaal herkent de tijd van 'weet je nog
wel oudje'.
Polonaise
Geen geslaagd programma van vaderlandse
bodem zonder polonaise. De activiteitenbe
geleidster doet haar best een paar bewoners
zo ver te krijgen. Het blijft bij een goedbe
doelde poging. En zo gaat het programma
als een nachtkaars uit.
Frankhuizen na afloop: „Dat was het weer
voor vandaag. Fantastisch toch dat wij nog
mogen. Voor hoe lang nog? Oh, we kunnen
nog jaren mee. Door het pekelvlees tussen
het broodje te willen zijn in plaats van het
hoofdgerechtHij voelt zich nog helemaal
niet uitgerangeerd en moet er ook niet aan
denken de rest van zijn leven achter de ge
raniums te slijten. Daniëls: „Ach, dan kan je
toch gewoon je anti-depressiva slikken".
Ze staan met één been in het verleden en
met het andere in het heden. Het succes
van collega's is ook een beetje hun succes.
Ze hebben nog met Jantje Blaaser gewerkt,
met de Mountie's en met Rudi Carrell. En
niet te vergeten met de Wama's, Jan Pruis,
Tom Manders. Engelbracht: „Allemaal ou
we gabbers. Maar die zijn toch nog goed
weggekomen".
„Maar je moet niet te lang achterom kij
ken". waarschuwt Frankhuizen. „Niet bij
het verleden stil blijven staan. Dan word je
pas oud". Overoud gesproken. Engel
bracht: „Er zijn collega's op leeftijd; die
kunnen het niet laten. Moeten als het ware
het podium worden opgetild. Bühnegeil,
zoals wij dat noemen in het vak".
Uitlachen
Wim lbo noemt in dat verband Maurice
Chevalier. „Stond ooit met zijn oude been
tjes nog te twisten, terwijl het publiek de
tent afbrak. Hij dacht nog succes te hebben,
maar realiseerde zich niet dat hij ronduit
werd uitgelachen".
„Het is triest. Grote sterren, artiesten met
een grandioze carrière achter de rug, die zo
hun naam te grabbel gooien. Mensen, zou
ik ze willen toeroepen, heb toch zelfkritiek!
Uitgangspunt moet zijn, dat het nog moet
kunnen".
Herman Feitsma, oud-impressario in de
lichte sector, knikt instemmend. Als voor
zitter van de Amsterdamse 'Prominenten
Soos' van beroepsartiesten kent hij schrij
nende voorbeelden. Goochelaars die met
bevende handen de ene truc na de andere
verknallen. Jongleurs die voortdurend hun
attributen van de grond moeten rapen. En
daarmee niet alleen zichzelf, maar de hele
beroepsgroep beschadigen.
„Onze soos is naast een gezelligheidsclubje
ook een vangnet voor dat soort vakbroe
ders. Door ze in te laten zien, dat het eigen
lijk niet meer kan, willen we ze voor de to
tale afgang behoeden. Want niemand is ge
baat met dergelijke zielige vertoningen.".
Feitsma: „Het blijft altijd een heel teer on
derwerp. Want het artiest zijn, zit je nu een
maal in het bloed. In de schijnwerpers
staan; daar leef je tenslotte voor. En als je
het als eenling niet meer redt, dan zoek je
toch aansluiting bij anderen. Dat zie je zo
vaak. Optreden in groepsverband. Om je af
nemende professie nog een beetje te ver
doezelen".
Tragiek
van het
wegebbende
applaus en
het verbleekte
klatergoud
Het Amsterdamse seniorencabaret Jolijt.