De zeven levens van Brigitte Het ergste schuldgevoel ZATERDAG 14 MAART 1992 De Ontkenning, een gefilmd portret van een vrouw met een meervoudige persoon lijkheid, laat pen wat langdurig en gruwelijk seksueel misbruik met iemand kan doen. Om te overleven splitste de hoofdpersoon Brigitte zich af in zeven per soonlijkheden (alters) die nog dagelijks strij den om voorrang. Een gesprek met haar en regisseur Tom Verheul. D K W Iv J E R Brigitte zoekt troost in de armen van haar therapeute bij wie ze nu zes jaar drie tot vier keer in de yveek in behandeling is: „Het gaat millimeter voor millimeter." Documentaire laat zien wat gruwelijke incest-ervaringen met iemand kunnen doen PATRICIA VAN DER ZALM De dunne zwarte, een van haar zeven alters, is inmiddels opge gaan in de stille. Blijven oven de stoere, de dame, het meisje, de gekke en Bri gitte zelf. Van de gekke en de stoere houdt ze het meest. De gekke is de intelligentste en weet altijd weer iets positiefs te ontdekken. En de stoere is heel aandoenlijk. Dit enige mannelijke alter draagt een leren jack, heeft een grote bek, maar is van binnen heel zacht. Een kopie van een vader die ze graag zou wil len hebben. Goethe in optima forma: zeven zielen in een borst. Brigitte (30) is de hoofdpersoon in de door Tom Verheul geregisseerde documentaire De Ontkenning, die deze week in Utrecht en Amsterdam in première is gegaan. Later dit jaar wordt ze door de NCRV vertoond. Het is een indringend portret van een vrouw met verscheidene persoonlijkheden, in psychia trisch jargon MPS (Meervoudige Persoonlijk heids Syndroom) genoemd. Films zijn er al eerder over dit verschijVisel gemaakt, maar nooit eerder werd op documentaire wijze ge filmd. En nooit eerder werden alters geïnter viewd en werd de overgang van de een naar de ander getoond. Het is bizar om te zien hoe Brigitte veran derd. De dame praat een beetje geaffecteerd, is damesachtig gekleed, heeft iets strengs over zich. Het ergste vindt zij dat ze 'erbij' moest zijn. En daar werd ze soms zo moe van, omdat het zo vaak was. De stoere is de coach van het team. Hij houdt de boel bij el kaar, maar vluchtte toen Brigitte werd ver kracht en voelt zich daar erg schuldig over. Door dat schuldgevoel is hij nogal suïcidaal. Gelukkig is er daarom de gekke, die im mers altijd wel weer iets positiefs aan de situ atie weet te ontdekken. Die, na de zoveelste verkrachting door haar vader, zich toch steeds weer opgelucht voelde en dacht: nu is het weer voorbij, ik leef nog en de zon schijnt. Toen de inmiddels gefuseerde dunne zwarte - de computer zonder gevoel die alle feiten, data en gebeurtenissen feilloos in zich heeft opgeslagen - Brigitte bijvoorbeeld eens meldde dat zij in totaal zo'n 329 keer ver kracht is, zei de gekke: dan is het dus zóveel keer niet gebeurd. Een optimist, de gekke. De stille kon niet schreeuwen, had geen stem, maar nam alle pijn op zich. En het meisje? Dat zit in de film op de schommel, verstopt haar handen in haar jasmouwen ('Ik ben bang van handen. Handen kunnen je pijn doen'), giechelt en praat met een kinder stemmetje. Misbruikt De feiten: Brigitte is van haar zesde maand tot haar negentiende jaar seksueel misbruikt door haar vader. Dat van die zesde maand is later met behulp van hypnosetherapie naar boven gekomen, want Brigitte had dat totaal verdrongen. Toen ze acht jaar was is ze op een avond door zeven mannen, onder wie haar vader, vastgehouden en door vijf van hen verkracht. Om haar 'eronder' te houden, richtten ze een geweer op haar. Dan zou ze wel stil zijn en niets vertellen. Zou ze haar mond open doen, dan zouden ze haar dood schieten. Die avond ging Brigitte 'uit haar hoofd' en namen de stille, de stoere, het meisje, de dunne zwarte en de gekke, kortom haar al ters het werk over. De dame kwam er pas veel later bij, toen ze dertien was. Langdurige incest heeft in haar geval het effect van een met chirurgische precisie gelanceerde frag- mentatiebom. Tom Verheul, de regisseur: „Het wordt een syndroom, een ziekte genoemd. Maar het opsplitsen in-verschillende personen is een ontsnapping, een pure overlevingsstrategie. Zij leefde in een permanente staat van oorlog en bedreiging. Dus ga je ondergronds. Brigit te is ook ondergronds gegaan door 'm te Dr. Richard Erskine tijdens zijn vierdaagse sessie met Brigitte: „Pijn is nog steeds een vertrouwd iets, maar het is nu gereduceerd tot de behoefte aan pijn." foto cpd smeren en 'uit haar hoofd te gaan'. In de film komt ze uit de illegaliteit, maar vrijheid is er nog niet. Het moet allemaal heel voorzich tig"- Het liefst zou ze uit elk van haar persoon lijkheden iets halen waar ze wat aan heeft. „Misschien hou ik uiteindelijk de stoere, de gekke en mezelf over. Hoewel de stoere wel heel suïcidaal is, maar samen met de gekke lukt het wel. Ik zou zo graag een vorm vinden waar ik goed mee kan leven, zonder die da gelijkse strijd", zegt ze. Neuroses uitleven Samen met regisseur Tom Verheul komt ze die ochtend op onze afspraak. Vriendelijk, opgewekt, snakkend naar koffie. Later zegt ze: „Daarom had ik zo'n zin in koffie. Ik had vanochtend geen tijd meer om koffie te zet ten. De dame'moest vanochtend eerst haar neuroses uitleven, de boel soppen en schoonmaken. Anders kon ik niet weg". Ze zegt het met een knipoog. Er waren-tijden dat haar vader zich vijf, zes keer in de week aan zijn enige dochter (er is nog een zoon) vergreep. Soms deed hij dat eens in de twee weken, al naar gelang zijn behoeften. Maar de dreiging was er elke dag. Voor haar moeder was ze bang. „Ze was ja loers op me en sloeg me. Ze heeft twee keer geprobeerd me te vermoorden. Ze "vonden me lelijk en dik en zeiden altijd: jij bent voor het verdriet geboren. Ik begreep het gewoon niet. Ik dacht dat ik goed m'n best deed en kreeg toch steeds weer straf'. Als haar vader bij haar kwam, noemde hij haar vaak een hoer. „Hij zei dan: ik zal het zelfde met jou doen wat de oorlog met mij heeft gedaan. Hij zag mij als bezit waarmee hij kon doen wat hij wilde". Op school zorgde ze dat ze niet te veel op viel. Dat lukte aardig, het ging eigenlijk van zelf. Net als huiswerk maken en dat soort dingen. „Want ik was gewend aan een hoge vorm van concentratie. Ik dacht dat ik een rotkind was en dat vertel je niet aan vrienden op school. Ik dacht dat anderen ook klappen kregen of bedreigd werden als ze vervelend waren. Ik dacht dat het normaal was". Als ze uit school kwam was er thuis die ge wapende vrede met haar moeder en haar va der was overdag gewoon weg. Eten dgden ze wel gezamenlijk. „Maar dan had ik gewoon geen gevoel. Verder had ik niet zo veel con tact met mijn vader. Als mijn moeder me be dreigde zei de stoere wel: klotewijf. blijf van me af. Maar later moest de stoere inbinden, anders was er helemaal geen contact meer met m'n moeder. Toen ik dertien was kwam de dame op de proppen. Die anticipeerde helemaal op mijn moeder, is net zo neuro tisch en dwangmatig schoonmakerig. Ik hielp haar in huis en daardoor kon ze ook heel trots op me zijn. Haar jaloezie werd minder. Heel vermoeiend, want het was niet meer mijn leven maar haar leven". Zonder dat team was ze 'hartstikke knet tergek' geworden. Of had al lang zelfmoord gepleegd. „Of ik was bankrover geworden. Iets heel crimineels, heerlijk". Aandoenlijk Terugkijkend noemt ze haar vader 'in wezen aandoenlijk'. „Hij is een grote dot goeïgheid die verknald is door de oorlog in Nederlands Indië. In wezen heeft hij niets kwalijks. Dat merk ik aan zijn onhandigheid met het leven. Eigenlijk is hij heel ongelukkig, omdat hij zichzelf niet kan zijn". En haar moeder... die kon vroeger bij haar eigen moeder waarschijnlijk ook niet terecht. „Ze wil daar niet over praten. Dat zegt mij genoeg". Beiden houdt ze vooralsnog de hand bo ven het hoofd met de conclusie: ze zijn ook niet zo geboren. Haar therapeute, bij wie ze nu zes jaar drie tot vier keer in de week in be handeling is ('het gaat millimeter voor milli meter'), stimuleert haar wel om kwaad te worden, maar zo ver is ze nog niet. „Over het gebeuren op zich ben ik niet kwaad, wel ver drietig. Ik ben kwaaier over het feit dat ze nu hun verantwoordelijkheid niet nemen, maar dat is een ander soort kwaadheid. Ik moet eerst leren begrijpen dat ik geen schuld heb. Maar zelfs dan betwijfel ik of ik mijn vader er ooit op zal aanspreken". Ze had het al eerder gezegd: hij is een grote dot goeïgheid die verknald is door de oorlog. Tom Verheul: „Als je iemand als dader neerzet, ben je klaar en hoef je er verder niet meer naar om te kijken". Brigitte: „Ik heb behoefte om hem en wat er gebeurd is in een kader te plaatsen. Niet om excuses voor hem te verzinnen, maar om het een beetje te begrijpen". Verheul: „Deze documentaire doet geen morele uitspraak over daders en slachtoffers. Hij geeft een andere kijk op incest. Iemand noemde het een monumentje voor een ver zetsheldin". Brigitte: „En een verzet tegen de aanklacht van daders. Sec gezien is hij dader, maar hij is niet zo géboren". Ze heeft nog contact met thuis. Brigitte zelf is niet bang voor haar vader, zegt ze. „Maar de anderen wel, vooral het meisje en de gek ke. Bang voor zijn ogen. En bang dat hij weer zielig gaat doen en de gekke, de stille en hel meisje weer zouden denken: vooruit dan maar. Daarom zijn ze ook zo bang voor hem". Een 'seniele ouwe man' met boze ogen. Een therapeut komt er bij hem niet in, daar moet hij niets van weten. Hoop Waarom gaat ze toch steeds naar huis? „Om de lieve vrede te bewaren. Om het zo rustig mogelijk voor mezelf te houden, zodat nie mand zegt: jij bezoekt je ouders niet, jij bent een slechte dochter. Wat verlies ik als ik de lieve vrede verlies? Als ik heel eerlijk ben: ook een stukje hoop. Dat ze toch nog eens trots op me zullen zijn, al was het maar omdat ik goed kan koken". Ze is - na diverse mislukte behandelingen, onder meer voor anorexia ('mijn vader hield niet van magere vrouwen') - sinds zes jaar in therapie en ze is zich pas sinds een jaar of vier jaar bewust van haar verschillende 'ik- ken'. De therapeuten die zo'n klus aankun nen of -durven zijn dun gezaaid. Er is nog vrij weinig over bekend, deskundigen hebben weinig kans gehad ervaring op te doen. En het is waanzinnig arbeidsintensief. Brigitte: „Er zijn dagen geweest dat ik haar elk uur moest bellen. Ik ben soms bang dat er iets met haar gebeurt. Ze geeft veel lezingen, reist de hele wereld over, maar belt me dan om de dag op. Ze zeggen wel dat therapeuten hun cliënten niet zo afhankelijk van zich mo gen maken, maar dat kan in dit geval niet an ders". Ons land telt twee uitgesproken deskundi gen op het gebied van MPS: Suzette Boon en Onno van der Hart. Zij werken bij de Riagg Nieuw/Oud-West in Amsterdam. Boon on derzocht samen met een collega 80 MPS-pa tiënten en concludeert dat er bij iedereen sprake is geweest van zeer ernstig en regel matig seksueel misbruik onder de vijf jaar. Meer algemeen speelt bij 90 procent van de vrouwen met MPS ernstig lichamelijk en seksueel misbruik op (zeer) jonge leeftijd. MPS komt ook bij mannen voor; die zijn minder te vinden in de psychiatrie, maar ko men door crimineel gedrag meer in aanra king met justitie. Hoeveel mensen in ons land aan MPS lijden is niet bekend. Het ziek tebeeld wordt vaak niet herkend. Vorig jaar 'deed' de Amerikaanse therapeut en MPS-specialist dr. Richard Erskine een vierdaagse sessie met Brigitte. Dit jaar komt hij weer. Het is een aan grijpend onderdeel van de documentaire waar in Brigitte met hulp van haar eigen therapeute probeert om, als ze boos is, niet zichzelf pijn te dden, maar heel hard in de hand van iemand anders te knij pen. „Pijn is nog steeds een vertrouwd iets, maar het is nu gereduceerd tot de behoefte aan pijn, de fantasie. Ik hoef mezelf niet meer te snijden, want ik weet dat ik ook kan gaan schelden of iemand kan opbellen". Tien jaar Er staat tien jaar therapie voor. ruim een jaar voor elke ik. „Eerst gingen ze apart in thera pie, dan ging ik weg. Nu ben ik er altijd bij. Dat is wel druk. Maar het gaat lukken. De vorderingen gaan steeds sneller naarmate je langer bezig bent". Ze heeft nu een goeie re latie met haar vriendin. „Maar de si rijd om leven en dood duurt nog steeds Ik wil wel graag goed leven, maar ik weet niet hoe dat moet. Wil ik reizen? Of zes kinderen? Ik wil geloof ik vooral rust. Dat je wakker wordt en dat je dan bent. Punt Ik weet niet hoe het voelt, maar het lijkt me heerlijk. Nu word ik wakker en denk ik. wie zal ik vandaag weer eens zijn? Het is heel onrustig, dwangmatig en onvrij". 'Ik dacht dat ik een rotkind was en dat vertel je niet aan vrienden op school' Zondagavond, 4 oktober 1981. Bij terugkomst van een congres over zelfdoding in Athene tref ik bij mijn post een brief aan die als volgt begint: 'Beste René, Op het moment dat je dit leest zal ik er niet meer zijn... wat er gebeurd was, hoewel ik al op de brief was voorbereid, sloeg mijn hart met een enorme golf slag over. Door een waas van op komend verdriet las ik verder. Maar ik bevaRe nauwelijks wat ik las. Steeds kwam het beeld naar voren van een man die zittend aan zijn bureau een paar uur voor zijn dood de woorden hier vóór mij neerschreef. Voor het eerst van mijn leven ervoer ik het volstrekt absurde, onplaatsbare gevoel dat vrijwel iedereen er vaart die een afscheidsbrief leest van een dierbare die zelf met le ven gestopt is. Iemand die je na staat, deelt je via een brief mee dat hij nooit meer iets met je de len zal. En er is absoluut hele maal niks meer wat je daar aan veranderen kunt. Op het mo ment dat zijn woorden jou berei ken, kun jij hem niet meer berei ken, nooit meer. De volstrekte machteloosheid om ook nog maar iets te kunnen betekenen in het leven van die ander, barst al spoedig los in stromen van verdriet, boosheid en schuld. Bij mij waren het vooral de eerste twee gevoelens, en niet zozeer schuldgevoelens, die op de voorgrond stonden. De briefschrijver, vriend en (ex-)col- lega Nico Speyer, oud-hoogleraar aan de Universiteit van Leiden, was op het moment van zijn dood 76 jaar en leed aan een pijnlijke en op korte termijn do delijke ziekte. Het antwoord op de vraag 'waarom?' kon ik voor mij persoonlijk in ieder geval op een geruststellende manier be antwoorden. Maar heel veel nabestaanden van iemand die zelf zijn of haar leven heeft beëindigd, zijn niet zo gelukkig. Wat moet een moe der of een vader als op een late namiddag een tweetal in burger geklede politiemensen aan de deur verschijnen met de mede deling dat hun 21-jarige dochter zichzelf om het leven heeft ge bracht? Wat moet je als ouder als een le ven dat uit jou is voortgekomen, waar. je vele jaren lang voor ge zorgd hebt en bezorgd voor bent geweest, dat je zo veel als moge lijk hebt proberen uit te rusten met de mogelijkheden om te be staan en (tenminste enigszins) gelukkig te zijn, toch niet wil voortbestaan? Wat moet je als je aan dat voortbestaan niets meer kunt bijdragen, omdat het al te laat is? Wat moet je, kortom, als de vraag 'wat kan ik voor haar doen' volstrekt zinloos is gewor den? Wat dan rest, wat vele ouders tot in lengte van jaren innerlijk blijft verscheuren, is de vraag 'wat had ik kunnen doen', en onmiddel lijk daardoor opgeroepen de vraag 'wat heb ik, wat hebben wij verkeerd gedaan'. Die vragen hebben overigens niet alleen te maken met het feit van de zelf doding. Ouders die een kind ver liezen door andere oorzaken, zoals een ongeval of een ziekte, lijden ook vaak onder heftige schuldgevoelens („als we beter op haar hadden gepast, was het dan misschien niet gebeurd?"). Vermoedelijk hebben deze schuldgevoelens hun wortels in een bij ouders, vooral moeders, natuurlijke neiging om hun kin deren tegen bedreigingen te be schermen. desnoods met opoffe ring van eigen leven. Wanneer dat, om welke reden dan ook, niet dreigt te lukken, ontstaat 'natuurlijkerwijze' grote onrust en. onzekerheid en het gevoel in de belangrijkste taak van de ou der te falen. Dat gevoel van falen is meestal sterker bij zelfdoding dan bij an dere doodsoorzaken, omdat wc sinds jaar en dag leven in een cultuur die nog maar bitter wei nig begrijpt (of wil begrijpen?) van psychische problemen en stoornissen en van het feit dat sommige van die stoornissen minstens even gevaarlijk of do delijk kunnen zijn als de ergste li chamelijke ziekte. Dr ouder van een kind dat zich zelf heeft gedood, kampt dus niet alleen met een onmetelijk ver- driet, maar ook met een haast nogonmettlijker schuldgevoel over een afloop die door velen nog altijd als het ultieme falen. het grootste echec van een op voeden wordt gezien. Een overwinning of een succes heeft vele vaders, maar een ne derlaag is een wees. Ouders van kinderen die zelfmoord hebben gepleegd, worden vaak door an deren in de steek gelaten, wor den vaak tot wezen, tot mensen die zich bij anderen niet echt meer thuis kunnen voelen, die zichzelf op deze wereld vaak lan ge tijd niet meer thuis voelen. Ik ben in de loop der jaren heel wat mensen tegengekomen die. zo gauw ze hoorden van de suïci de van een kind van kennissen, opeens begonnen te praten in termen van: „Nou ja, eerlijk ge zegd heb ik bij die ouders ook wel eens het gevoel gehad van: dat zit toch niet helemaal kosher daar." Het motief van zo wreed kunnen gaan denken is zelfbe scherming. Door iemand, die iets vreselijks overkomt, opeens te gaan onderzoeken op allerlei ei genaardigheden die de catastrofe mogelijk kunnen verklaren, zeg gen we tegelijk geruststellend te gen onszelf dat ons zoiets niet zal overkomen, want wij zijn im mers een ander type mens. Is het waar dat zelfmoord van een kind het bewijs is van het fa len van de (ouderlijke) opvoe ding? Het antwoord op die waag is een ondubbelzinnig nee. Er is nooit aangetoond dat bepaalde gezins- of opvoedingssituaties bepalend zijn voor zelfdoding door kinderen. Wat wel is aange toond, is dat bepaalde lichame lijke en (vermoedelijk erfelijk be paalde) psychische kenmerken samenhangen met de kans op zelfdoding. Maar het is toch moeilijk te verdedigen dat ou ders de schuld dragen voor be paalde erfelijke geneigdheden van hun kind, of dat zij persoon lijk verantwoordelijk zijn voor de eigenaardigheden van cultuur en samenleving. Ik durf zelfs in het algemeen de stelling aan dat de invloed, die ouders direct hebben op de om wikkeling van hun kinderen en het functioneren van hun kind als volwassene, hoogstens een derde is van de invloed die ande re factoren op die ontwikkeling hebben. Eenvoudig gezegd, hoogstens 25 procent van die ontwikkeling moet op rekening; van ouders/gezinssituatie en ze ker 75 procent op rekening van andere factoren worden geschre ven. En zelfs voor die 25 procent geldt dat zo'n ongunstige gezins situatie vaak onbewust of onwe tend tot stand is gekomen. Her wordt mijns inziens daar om de hoogste tijd voor een emotionele rehabilitatie van el die duizenden ouders die vaak al vele jaren in stilte lijden onder het ergste van alle schuldgcvoe* lens. Ik hoop nog eens op een tijd waarin FIT-Telecom via h01 boards Nederlanders oproept 6m iedere ouder uit hun omgeving die een kind op deze manier ver loren heeft, een kaan te sturen met de volgende tekst: 'Kom nu maar met je verhalen hoe je kind toen is verdwenen en herhaal ze duizend malen duizend malen mag je wenen' RENE DIEKSTRA hoogleraar klinische en gezond heidspsychologie

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1992 | | pagina 41