Terug na een
reis 'zonder
bestemming'
Chris Marks (70) dank zij perestrojka na halve eeuw weer in Leiden
i a te r dags
bijvoegsel
In juni 1941 vroegen twee studenten Chris Marks of hij
niet naar Engeland wilde vluchten. Hij zei: Ja,
natuurlijk. Het was het begin van een leven zonder
bestemming, zoals hij het zelf noemt. Engeland heeft hij
nooit bereikt. In plaats daarvan raakte hij verzeild in de
Letse hoofdstad Riga, waar hij een halve eeuw lang de
gevangene was van het communisme, en vooral van
zijn eigen angst. Pas nadat het communistische bewind
was ingestort, en de Baltische staten onafhankelijk
werden, kon hij terug naar Leiden. Sinds 1 januari
dwaalt hij weer rond in zijn oude stad, een 70-jarige op
zoek naar rust, een woning en die laatste oude vriend
van toen als die tenminste nog in leven is.
hris Marks spreidt een aantal ver-
J geelde doqumenten uit op de ta-
fél in zijn kamertje in Centrum
Onderdak, waar hij sinds een paar weken
woont. „Kijk, mijn ontslagbrief van de Ko
ninklijke Marine. Die bewaar ik al vijftig jaar.
Heb ik overal mee naar toegenomen. Grap
pig hè? Het was ook een beetje de aanleiding
voor alles wat daarna gebeurde. Want toen
ik, na de Duitse inval, uit dienst werd ontsla
gen, kreeg ik na een tijdje geld voor burger
kleding. Daarmee ben ik naar Van Eijken ge
gaan, een kledingzaak aan de Haarlemmer
straat, om een jas te kopen."
„Het toeval wil dat daar twee studenten
waren. Toen die hoorden dat ik bij de Ko
ninklijke Marine had gezeten, vroegen ze of
ik niet naar Engeland wilde vluchten. Als ik
zin had, zouden zij de overtocht voor me re
gelen. Ik heb ja gezegd, maar wilde wel dat
mijn vriend Jan Bastiaan meekon. Want al
leen is-maar alleen. Dat vonden ze goed."
Korte tijd later reisden Marks en Bastiaan
naar. Utrecht, waar ze door de studenten op
de trein naar Parijs zouden worden gezet.
Het Franse verzet zou hen vervolgens het Ka
naal over smokkelen. Althans, zo was het
plan. „Wat er precies verkeerd is gegaan,
weet ik nog steeds niet. Die twee studenten
brachten eerst Bastiaan weg. Ze beloofden
dat ze snel terug zouden komen om mij op te
halen, maar ik heb ze nooit meer gezien. En
nadat ik twee dagen op het station in Utrecht
had rondgehangen, ben ik maar weer naar
Goedmakertje
Marks meldde zich kort daarna aan voor
werk in Duitsland. De verklaring: „Toen ik
probeerde te vluchten, had ik een tijdelijke
baan bij de post. Het feit dat ik een paar da
gen was verdwenen, is daar natuurlijk niet
onopgemerkt gebleven. Ik dacht: wat moet ik
nu doen? Want niet op je werk verschijnen,
stond destijds gelijk aan desertie. Bovendien,
als oud-marineman liep ik altijd het gevaar
om in krijgsgevangenschap genomen te wor
den. Als een soort goedmakertje besloot ik
me daarom maar aan te melden voor ter
werkstelling in Duitsland. Ik hoopte dat ze
me daarna met rust zouden laten. Dat deden
ze ook."
Marks probeerde er later nog onderuit te
komen, want vlak voordat hij afreisde ver
klaarde Duitsland de Verenigde Staten de
oorlog. „Ik dacht: straks ligt dat hele' land in
puin. Daar ga ik niet tussen zitten. Maar er
was geen ontkomen aan."
Na een jaar in Berlijn te hebben gewerkt,
werd Marks door 'zijn' bedrijf de Bouwfir-
ma Richter und Schedel naar Letland ge
stuurd, dat inmiddels door Duitsland was be
zet. Hij bouwde daar, in de buurt van Riga,
barakken voor Duitse troepen. Na enige tijd
leerde hij er Liliya Tsjemauski kennen, een
Letse met wie hij in 1944 trouwde nadat ze
zwanger van hem was geworden. In datzelfde
jaar werd zijn zoon Erik geboren.
Hongersnood
Nadat de Baltische staten in 1945 door het
Rode Leger waren bevrijd, vroeg Marks toe
stemming om met zijn vrouw en zoon naar
Nederland te mogen terugkeren. Het ant
woord liet twee jaar op zich wachten: het ver
zoek werd afgewezen. „Volgens de Russen
heerste er in Nederland een grote hongers
nood en was het niet verantwoord om men
sen terug te sturen."
En dus bleven ze maar.
„Het leven was er toen overigens nog niet
zo slecht. Mijn vrouw had veel fanmilie op
het platteland wonen, en die stuurden ons
geregeld voedsel. Dat kon toen ook, want de
boeren bewerkten nog hun eigen land. Het
was lang voordat de kolchozen werden opge
richt."
Maar zijn angst begon toe te nemen. „Ik
werd voortdurend in de gaten gehouden
door de Russen. Voor hen was elke buiten
lander een potentiële spion. In die tijd be
gonnen ook de massale arrestaties en depor
taties naar Siberië. Ooit zijn in één nacht
70.000 mensen uit Letland opgepakt en naar
de strafkampen afgevoerd. In 1949 was ik bij
na zelf het slachtoffer. Een keer kwamen een
paar veiligheidsagenten om twee uur 's
nachts langs. Ze wilden dat ik snel een koffer
tje pakte met de meest noodzakelijke spullen
en met hen meeging. Ik zei dat ik Nederlan
der was, en liet hen mijn paspoort zien. Dat
was mijn redding. Ze draaiden zich om en
vertrokken weer."
Een paar jaar later raakte hij zijn paspoort
echter kwijt. „Ik kreeg op een gegeven mo
ment een brief van de Ovir dat is een in
stantie die zich met de buitenlanders in Let
land bemoeit met de mededeling dat ik
mijn paspoort moest verlengen. Ik stuurde
het op. Een jaar later volgde een briefje dat
mijn pas zoek was geraakt, en dat ik nu een
Russisch paspoort moest aanvragen. Dat
weigerde ik. Ik wilde Nederlander blijven en
vroeg daarom bij de Nederlandse consul een
nieuwe Hollandse pas aan."
„De Russen begonnen me echter onder
druk te zetten. Ze dreigden me als dwangar
beider naar de turfvelden in Letland te stu
ren, of zelfs naar Siberië te deporteren. Ik was
doodsbenauwd en heb ze uiteindelijk maar
hun zin gegeven. De Nederlandse pas, die ik
ten slotte toch heb gekregen, moest ik ogen
blikkelijk inleveren. Daarna zat ik definitief
klem. Ik was een Rus geworden, en Russen
mochten het land zéker niet uit."
Elektriciteit
Zijn angst voor de Sovjets werd aangewak
kerd door de ervaringen van andere Neder
landers in Riga. „Een van mijn vrienden,
Harry van Slogteren, werd ooit opgepakt om
Chris Marks terug In Leiden: „Als ik wat meer geld heb ga ik op zoek naar Jan Bastiaan. Misschien leeft hij nog. Dat zou wel mooi zijn, als ik hem nog een keer zie."
FOTO HIELCO KUIPERS
dat hij een paar meter elektriciteitsdraad had
doorverkocht. Speculatie noemden ze dat.
Het kwam hem op vijf jaar Siberië te staan.
Vijf jaar strafkamp voor zoiets onbenulligs.
Toen hij terugkwam was hij zo mager... Wer
kelijk vel over been."
Er was ook een soort stille terreur. „Je werd
aan alle kanten geknepen en onder druk ge
zet. Om een voorbeeld te geven: wij deelden
met een Lets gezin een vier-kamerapparte-
ment. Dat was niet luxueus, maar goed. Het
was te verdragen. Op een gegeven moment
echter werd tegen dat andere gezin gezegd
dat ze al hun spullen naar één kamer moes
ten verhuizen. De vrijgekomen kamer werd
aan een Russische vrouw gegeven."
„En het is ook eens gebeurd dat een Russi
sche officier bij iemand binnenstapte en
vroeg: heeft u in de stad familie wonen? Toen
die vrouw ja antwoordde, zei de officier:
Mooi, ga maar bij hen- wonen, want deze flat
is nu van mij. Je had voortdurend angst. Je
kon elk moment worden opgepakt of je huis
of je spullen kwijtraken. Niet alleen onder
Stalin. Toen hij aan de macht was, was de
terreur het ergst. Maar daarna is ze nooit he
lemaal verdwenen".
Marks omschrijft zijn woning daar overi
gens als een krot. „Ik heb er 47 jaar gewoond,
maar er is nooit iets aan gedaan. Op het
laatst kwam het stucwerk van het plafond en
liep het water langs de muren. Maar de Rus
sen verdomden het om het op te knappen.
Wat dat betreft lieten ze heel Letland gewoon
aan zijn lot over. Ze roofden het land leeg,
negentig procent van alle voedsel ging bij
voorbeeld naar Moskou, en gaven er niets
voor terug."
Het enige waar hij met plezier aan terug
denkt, is zijn werk. „Ik werd, direct na de oor
log, decorbouwer bij Rigas Kino Studia, de
plaatselijke filmstudio. Er werkten voorna
melijk Letten, goede mensen die me voort
durend hielpen. De Russen probeerden gere
geld om me uit mijn baan te laten zetten. Ze
vroegen dan of mijn werk echt wel noodzake
lijk was. De mensen van de filmstudio zeiden
steeds: we kunnen niet zonder hem. Nou ja,
mischien was dat ook wel zo. Ik was een van
de beste arbeiders, al zeg ik het zelf. Ik deed
daar werkelijk alles. Van het namaken van
bananen echte waren er nauwelijks tot
het nabouwen van de plecht van een schip.
Dat laatste was trouwens prachtig. Niet van
echt te onderscheiden."
Gebroken vinger
Vorig jaar vroeg Marks weer een Nederlands
paspoort aan, nadat Letland zich onafhanke
lijk had verklaard. In het vrijheidsstreven van
zijn gedwongen tweede vaderland heeft hij
overigens nog een bescheiden rol gespeeld.
„Toen in 1990 Russische troepen het parle
ment dreigden te bestormen, heb ik gehol
pen met het aanslepen van barricaden. Daar
bij ben ik nog gewond geraakt ook." Hij
lacht. „Ik viel en brak mijn vinger".
Zijn paspoort-aanvraag werd gehonoreerd.
„U wordt geacht het staatsburgerschap van
de Sovjetunie niet vrijwillig te hebben geko
zen. Daarom beschouwen wij u nog steeds
als Nederlander", schreef de consul. En dus
was de weg vrij voor zijn terugkeer. „In Let
land had ik weinig meer te zoeken, vond ik.
Niet alleen omdat daar aan alles gebrek is,
maar ook om persoonlijke redenen. Ik woon
al jaren niet meer samen met mijn vróuw. Ze
trok te veel partij voor onze zoon, die ver
slaafd is geraakt aan de alcohol. En al mijn
oude vrienden zijn overleden."
Zijn eerste poging om naar Nederland te
gaan, begin december, mislukte overigens.
„Ik werd aan de grens met Wit-Rusland te
gengehouden. Die beambten kenden mijn
paspoort niet en meenden dat ik een visum
nodig had. Dat is niet zo, zei ik, maar ze
stuurden me gewoon terug. Toen dacht ik
heel even: ik maak er een eind aan. Ik gooi
me voor de trein. Maar ja, dat doe je ook
weer niet zo makkelijk."
Een paar weken later probeerde hij het op
nieuw, weer zonder visum want niemand
in Riga kon hem daar aan helpen. En weer
werd hij tegengehouden. „Maar nu bleef ik
zitten. 'Sleep me er maar uit', riep ik tegen
die lui. Ze lieten me verder gaan. Uit respect
voor mijn hoge leeftijd, zeiden ze. Nou ja,
zijn die vijftig jaar wachten toch nog ergens
goed voor geweest".
Rust
Zijn aanvankelijk euforie is inmiddels een
beetje geluwd. Marks heeft moeite om te aar
den in het Leiden van 1992. „Behalve mijn
broer, ken ik hier bijna niemand meer. Alle
oude kennissen en vrienden zijn dood of ver
trokken. Ik dacht bovendien dat dat ik hier
snel een huis zou krijgen, maar dat valt erg
tegen. Voorlopig moet ik me behelpen met
mijn kamertje in Centrum Onderdak. Geen
kwaad woord hoor, over dit centrum. Het is
prachtig dat het er is. Ik heb een dak boven
mijn hoofd. Maar de rust waarnaar ik zo ver
lang, vind ik hier niet. Al die jongelui met
hun rumoerige muziek...".
Wat hij verder in Leiden wil gaan doen,
weet hij nog niet. „Misschien ga ik als vrijwil
liger bejaarden helpen, of iets dergelijks.
Waarom niet? Ik ben nog goed ter been. En
als ik wat meer geld heb, ga ik op zoek naar
Jan Bastiaan. Misschien leeft hij nog. Hij is na
zijn vlucht naar Engeland naar Java gegaan.
Dat zou wel mooi zijn, als ik hem nog een
keer zie."