Een zaak, die aan alle kanten stinkt E Toezicht op Coupé-polder een farce; namaaksleutels verschaften toegang tot vuilnisbelt ZATERDAG 2 MAART 1991 PAGINA 33 Het toezicht op de stort op de vuilnisbelt in de Alphense Cou pépolder was bedroevend, in ze kere zin zelfs lachwekkend. Een tamelijk primitief hangslot waarvan de sleutels bovendien eenvoudig konden worden nage maakt moest garanderen dat er buiten de officiële storttijden geen rotzooi werd gedumpt. Maar er waren zo veel 'valse' sleutels in omloop dat het hangslot herhaal delijk werd vervangen. Soms ook was het slot gewoon verwrongen. En voor wie geen sleutel had en buiten de vaste tijden toch z'n troep kwijt wilde, was het toe gangshek op het schijnslot. Het hangslot was dan niet dichtge- klikt, de schijn werd opgehouden. Degenen die het dagelijks toe zicht hielden op de stort zeggen van niets te hebben geweten. Zeg gen nooit de hinderwetvergun ning te hebben gezien die al in de tweede helft van de jaren zeven tig de stort van een groot aantal stoffen verbood. Om vast te stel len of iets chemisch was. moesten ze op hun eigen waarnemingen af gaan: ruiken of kijken. Zelfs hoofdopzichters hadden in het ge heel geen chemische kennis en moesten op de gok bepalen of het spul wel of niet kon worden ge stort. In 1980 werd onderzoek gedaan op de belt, nadat geruchten de ronde hadden gedaan over dumpingen van giftige vaten. Maar juist de mensen die konden weten waar die vaten lagen, werden zorgvul dig buiten het onderzoek gelaten. Dat gold onder anderen voor de vaste bulldozermachinist die ja renlang werkzaam was op de belt. Hij hield zich afzijdig. Ook ande ren verbaasden zich erover dat op Cécile van Laar, Piet Rijnberg en Herman Gerritsma uit Alphen aan den Rijn hebben in het Belgi sche Mellery beslag weten te leg gen op geheime processen-ver baal die in het kader van een on- plaatsen werd gegraven waar de vaten zeker niet lagen, "hoewel opzichters moeten hebben gewe ten w aar ze w aren gestort". Vandaag het tweede verhaal over het geheime dossier Coupëpolder. derzoek tegen vuiltransporteur Kemp en stortbaas B. uit Leiden zijn opgemaakt. Het onderzoek was vooral op hen gericht, dus niet primair op het gedrag van an deren in deze kwestie. De uitspra ken in de persoonlijke getuigenis sen aan het adres van ambtena ren. instanties en bedrijven zijn tot nog toe geen reden geweest voor justitie om het Alphense gif schandaal verder uit te pellen. door Henk van der Post Beginjaren tachtig hield J. Vink toezicht op de vuilnisbelt. Volgens richtlijnen van onder anderen 'zijn baas' Joop de Vries moest hij er vooral op letten dat er niet te veel brandbaar materiaal op de belt werd gestort. Dat moest naar de Af valverwerking Rijnmond (AVR) in Rot terdam. Als vuistregel gold dat de lading van vrachtwagens uit niet meer dan 30 procent brandbaar materiaal mocht be staan. "De eerste dag dat ik op de stort kwam, stuurde ik bijna alle vrachtwagens weg, omdat die geladen waren met hoofdza kelijk brandbaar materiaal. Nog diezelf de dag kwamen de heren Verkerk en Jannes Vos (van de respectievelijke con- tainerbedrijven, red.) op de stort. Waar ik mee bezig was, vroegen ze. Ik heb ze ver wezen naar mijn chefs Joop de Vries en Gerrit Scholten. Kort daarop werd ik door Scholten gebeld met de medede ling dat ik de vrachtwagens moest toe staan hun lading te storten". Vuil storten op de Alphense belt was in die jaren financieel zeer aantrekkelijk. Volgens een andere verklaring, ten laste van de vuiltransporteur Kemp, werd te genover klanten altijd gezegd (vanaf 1981) dat het vuil naar de AVR ging. Chauffeurs werd zelfs opgedragen om dat te zeggen. Het storten van vuil bij de AVR kostte begin jaren tachtig een klei ne 120 gulden per ton, terwijl in Alphen slechts 16 gulden moest worden betaald. Volgens getuigen werd buiten ander afval veel huisvuil gestort door contai- nerbedrijven tegen die lage prijs. De ge meente Alphen aan den Rijn daarente gen bracht op een enkele uitzondering na het huisvuil naar de dure AVR. Volgens Vink werd in die jaren ook herhaaldelijk ziekenhuisafval gestort, onder meer door Verkerk. "Na het stor ten van dat afval zag ik dat uit deze zak ken bloed liep en dat injectienaalden uit de zakken staken". De stortingen, volgens andere getui genverklaringen enkele duizenden vaten en zakken van Rijnoord en het AZL, zou den zijn gemeld bij Scholten en De Vries. Als antwoord daarop kreeg Vink te ho ren, dat zij er ook niets aan konden doen en dat hij de troop maar moest toelaten. Chemische kennis Gemeente-ambtenaar G. Scholten had het vanaf 1975 zo'n beetje voor het zeg gen op de belt. Hij was de chef van J.J. de Vries, destijds hoofdopzichter. Beiden hadden geen enkele chemische kennis. De Vries verklaart "tot 1980 nimmer be sluiten of beschikkingen dan wel wetten ingezien te hebben, die richtlijnen gaven betreffende de stort". Zijn baas had wel een "paar A-4tjes ge zien van stoffen die niet mochten wor den gestort". Alles wat De Vries wist, wist hij naar eigen zeggen van Scholten. Ook de veroordeelde stortbaas B. ver klaart dat alle informatie of het gebrek daaraan - betreffende het toelaten van stoffen op de belt van Scholten kwam. Het moet zo rond 1980 zijn geweest, na de Lekkerkerk-affaire, dat de regels voor storten strakker werden aangehaald. Aanvankelijk werd gemeld dat er hele maal geen vaten meer mochten worden gestort, maar op grond van uitspraken van chauffeurs en betrokkenen moest worden vastgesteld dat die niet werden nageleefd. De Vries zag pas toen de Hinderwet vergunning, die jaren eerder door de pro vincie was verstrekt. Afgaande op zijn verklaring drong het tot hem door dat "in de jaren daarvoor afval was gestort, dat daar eigenlijk niet gestort had mogen worden. Dat betrof onder meer vloeibaar en half vloeibaar afval, alsmede het zie kenhuisafval, e.d.". Hoewel De Vries tot de conclusie kwam dat in strijd met de Hinderwet voor 1980 stortingen waren gedaan, zegt de toenmalige adjunct-directeur van de dienst openbare werken van de gemeen te, J. de Back daarover nu: "De gang van zaken op de stort voor 1980 en zelfs daar na moet in het licht worden gezien van die tijd. Milieuwetgeving was er nauwe lijks, de hogere overheden hadden geen of te weinig wettelijke en of restrictieve mogelijkheden om de vuilstromen in goede banen te leiden. De gemeente had toen (nog) geen milieu-afdeling en dus ook geen of nauwelijks kennis van scha delijke stoffen. Tot 1980 gebeurde er wei nig abnormaals met betrekking tot de stortplaats". Scholten en De Vries werden soms naar de belt geroepen, als er twijfel was ont staan over de vraag of een bepaalde la ding wel gestort kon worden: "Het con troleren van deze vaten werd door mij ge daan door middel van mijn reukvermo gen, alsmede door het bekijken van de inhoud". En indien het niet naar che misch afval rook, het er ook niet op leek en er bovendien geen doodskoppen op November 1989, het gifvatenonderzoek in de Alphense Coupépolder. "De controles waren eigenlijk die van een leek de vaten stonden, dan mocht het op de belt worden gedumpt. Verderop in zijn getuigeverklaring zegt De Vries: "De door mij verrichte controles waren dus eigenlijk die van een leek". Scholten zegt in zijn getuigeverklaring dat veel stortingen werden opgedragen door de provincie: "Ik kreeg alle stort- aanvragen onder ogen. Indien noodzake lijk vroeg ik advies aan de heer Van Eg- mond van de provincie. Vervolgens advi seerde ik het gemeentebestuur daarop Het gebeurde wel eens dat Scholten of De Vries, als ze op de belt aanwezig wa ren, de opdracht gaven een auto te con troleren. Bijvoorbeeld aan H. Versteeg, indertijd werkzaam bij de gemeentelijke afdeling reiniging. Hij moest een grote open container aan een nader onderzoek onderwerpen: "Ik heb dat geweigerd, omdat er een vreselijke lucht uit kwam. Op het moment dat ik de opdracht kreeg, stonden er verscheidene personen in de buurt van mijn chefs. Nadat ze waren vertrokken, kreeg ik van mijn chefs op dracht de betreffende vrachtwagen na verloop van een uur toch op de stort toe te laten en te lossen". E. Schuit was chauffeur op een kol- kenzuiger van de gemeente en kwam ge regeld op de vuilnisbelt om zijn wagen daar te legen. "In 1979 zag ik geregeld va ten liggen. Eens zag ik ook dat vanuit tankauto's gele drab werd geloosd in een sloot op de belt. Deze drab verspreidde een kattepislucht. De sloot werd toen door de gemeente afgedekt met een laag gips van circa 200 ton. afkomstig uit Duitsland. De Vries en Vos (P. Vos, het bedrijf dat de grondwerkzaamheden op de belt verrichtte, red.) controleerden 's avonds of de zaak goed was afgedekt". In 1982 zag Schuit dat er op de belt een gat van circa 25 meter was gegraven. En dag later stelde hij 'vast: "De put was voor 8 tot 9 meter gevuld met een gips- laag. Aan de zijkant van de put zag ik een zwart metalen vat van 100 of 200 liter. Op dit vat zag ik de afbeelding van een doodskop en een groot rood kruis. Ook het woord danger kwam op het vat Van zijn chef De Vries zegt Schuit in 1982 opdracht te hebben gekregen om de afvoer van het washok van de gemeente lijke garage aan de Havenstraat leeg te zuigen en die rommel vervolgens op de belt op te slaan: "Naast dat washok had ik een zogenaamde beerwagen van 10 ton zien staan, die naar ik wist op het ter rein van boer De Lange tolueen had op gezogen en een deel hiervan in de afvoer van het washok had geloosd. Toen ik de afvoer van het washok leegzoog, wist ik dat nog niet. Het werk vlotte niet en ik moest met mijn armen dc afvoer in om een en ander te verhelpen" Die tolueen was door de gemeente op gepompt uit vaten die volgens Scholten door Jannes Vos op het terrein van boer De Lange waren gedumpt. In zijn bijzijn, in het bijzijn ook van provincie-ambte naren en van een deskundige van het chemisch bedrijf Biesterfeld werd de rotzooi bij de veehouder opgeruimd. Daarna werd het afval tijdelijk opgesla gen in het washok van de gemeente, het tussenstation op weg naar de belt als eindbestemming. Scholten verklaart dat de afvoer in het washok was voorzien van een zogenaam de vetvanger en dat hij eigenlijk geen problemen voorzag met het lozen van chemisch afval. Hij repte in zijn verkla ring niet over tolueen of over het feit dat Schuit de put moest leegpompen met een kolkenzuiger. Uit onderzoek bleek later dat de vloeistof voor 78 procent uit het zeer giftige tolueen bestond. Over de gevolgen van het lichamelijk contact met het zeer giftige tolueen, zegt Schuit: "Later kreeg ik op mijn armen vreemde rode plekken, waarvoor ik bij huisarts Van Hal ben geweest. Voor ver der onderzoek werd ik doorgestuurd naar het Elisabeth Ziekenhuis in Leider dorp, waar bleek dat ik in contact was ge weest met tolueen'. Op mijn verzoek werd een monster van het tolueen in het washok genomen en bij de gemeentepo litie Alphen aan den Rijn aangifte ge daan". Met die gang van zaken was, gezien de getuigeverklaring van Schuit, niet ieder een even blij: "Over mijn handelwijze werd ik op mijn werk onderhouden door De Back en Scholten, respectievelijk ad junct-directeur en chef reiniging van de dienst openbare werken, alsmede door De Vries. Er werd mij meegedeeld dat voor mij ontslag werd overwogen". Storten op de vuilnisbelt was niet al tijd even makkelijk. De chauffeurs had den een broertje-dood aan opzichter J Geitenbeek. Het kwam herhaaldelijk voor dat als Geitenbeek op de belt wezig was stortbaas B. vrachten weiger de. "Deze man hield zich stipt aan c gels. Stuurde containerauto's met brand baar materiaal van de stort af', aldus B Snel, chauffeur bij transporteur Kemp in de periode van mei 1979 tot april 1980. Een niet onbelangrijk detail: stortbaas B. was op woensdagen altijd vrij. Snel: "Van Kemp mochten we op woensdagen niet storten, uitgezonderd een container puin. Door de vervangers van B. werd al les beter in de gaten gehouden, zodat het storten van bijvoorbeeld vaten en huis vuil vrijwel onmogelijk was". Openingstijden Zowel Scholten als De Vries heeft ver klaard dat in principe niet buiten de vas te openingstijden werd gestort. Wat hen betreft ging de belt om 7.00 uur open, soms een half uurtje eerder, en om 16.00 uur weer dicht. Zij waren kennelijk de enigen die in die veronderstelling ver keerden, want de rest van de wereld zo blijkt uit de processen-verbaal wist dat er al van 5.00 uur af kon worden ge stort. Op dat moment was alleen stort baas B. uit Leiden aanwezig. Volgens een aantal verklaringen reden vrachtwa gens rond vijf uur 's morgens achter hem aan, als hij richting Coupépolder ging. De heren hadden dan al koffie gedron ken in Hazerswoude, bij De Rijnstreek aan de Rimdiik. Gemeente-ambtenaar H. Redegeld zag herhaaldelijk dat 's avonds tussen 22.00 en 24.00 uur auto's van contamerbedrg- ven op de stort waren. Hij heeft het dan over de periode na 1980. Na geruchten over die vroegtijdige openstelling, ging De Vries een paar maal controleren of dat zo was. Maar hij heeft niet kunnen vaststellen dat de belt eerder open was dan 7.00 uur. Misschien een enkele keer een half uurtje eerder, "doch beslist nooit vroeger". Dat De Vries niet van dat vroege stor ten zou hebben geweten, wordt op z'n minst in twijfel getrokken door de getui geverklaring van de al eerder aangehaal de toezichthouder Vink. Volgens hem zou stortbaas B. herhaaldelijk tegen hem hebben gezegd dat De Vries al voor 7.00 uur op de stort was geweest. De Vries zou hem er ook op hebben gewezen dat er niet voor 7.00 uur mocht worden ge stort, "maar op het moment dat De Vries dat tegen mij zei mochten de container- bedrijven van de gemeente niet meer storten en was storten voor 7.00 uur niet actueel". Aan de andere kant blijkt uit de pro- cessen-verbaal dat de gemeente wie precies is niet duidelijk vuiltranspor- teurs verzocht om toch vooral niet te vroeg te komen in verband met mogelij ke overlast voor omwonenden, onder meer aan de Burgemeester Bruins Slot- singel. Vrachtwagenchauffeur Snel van vuil transporteur Kemp verklaart dat het De Vries zelf was die op een zaterdag eind 1979, begin 1980 het hek van de stort open deed: "Het ging om drie vrachtwa gens met drab, volgens mij bestaande uit olieresten afkomstig uit scheepsruim- ten. Ik weet nog dat gemeente-opzichter De Vries het hek open deed. Ik weet ook nog dat ik tijdens het laden van de drab onpasselijk werd vanwege de stank". Zwijgen In verband met een rechercheonderzoek in 1980 naar de stort van illegale, giftige vaten, zou diezelfde De Vries van de ge meente tegen Vink hebben gezegd "dat ik maar niet te veel moest zeggen, al thans woorden van gelijke strekking. Wat hg daarmee precies bedoelde weet ik niet". Ook bulldozerbestuurder W. van Kip- persluis, in dienst van grond verwer kingsbedrijf P. Vos, kreeg naar eigen zeggen rond die tijd eenzelfde medede ling van De Vries. Ook hij kon in verband met het rechercheonderzoek "maar be ter niets vertellen". De Vries kan zich niet voorstellen dat hij dat zou hebben gezegd. "Dat zal zeker niet in de context zijn geweest dat ie mand iets moest verzwijgen, maar meer in de zin van bemoei je er niet mee". Van Kippersluis, jarenlang degene die met zijn bulldozer op de belt had ge werkt. werd geheel buiten het onderzoek gehouden. Juist degene die alles wist te liggen was bij de graafwerkzaamheden in het kader van dat onderzoek niet op de belt aanwezig: "Ik heb me toen afzijdig gehouden". M. Lam was de kraanmachinist die in 1980 in het kader van het rechercheon derzoek de graafwerkzaamheden ver richtte. Hij kende de belt en was al jaren in dienst van P. Vos. Op aanwijzingen van anderen moest hg op bepaalde plek ken graven op zoek naar vaten. Op de verkeerde plaatsen, zo erkent hij in zijn getuigeverklaring. Hij vond het dan ook niet vreemd dat het onderzoek niets op leverde: "Ik heb daar toen verder niets van gezegd, omdat ik geen narigheid wil de hebben". Nadat in 1988 de media uitgebreid had den bericht over de mogelijke stort van honderdduizenden vaten met gif in Al phen aan den Rijn, kregen ambtenaren zwijgplicht opgelegd, aldus H. Heems kerk, die in 1980 in dienst kwam van de gemeente. "In maart 1988 werd die zwijg plicht opgelegd door onze chef De Vries". Noodbrug Diezelfde Heemskerk toen nog woon achtig inTer Aar had eind 1979 had be gin 1980 een vriendin in Alphen aan den Rijn. Een aantal keren per week reed hij op zijn brommer naar Alphen. De route voerde langs de Westkanaalweg, vervol gens over een pad langs de Kromme Aar, ten noorden van de stortplaats. Zo rond half acht ging hij naar zijn verkering toe, rond kwart voor twaalf keerde hg huis waarts. "Als ik langs de stort reed. hoor de ik altijd dat er werd gewerkt Met uit zondering dan van de zondagavonden". Het was in 1980, op een zomeravond rond half acht, dat Heemskerk niet ver der kon met zijn bromfiets. Het pad ter hoogte van het gemaal was geblokkeerd door een vrachtauto, een dieplader. "Daarop stonden twee gesloten contai ners van elk ongeveer 4 meter lang en 2 meter hoog. Verder zag ik dat ter hoogte van het watergemaal een soort brug was aangelegd, die ik nooit eerder had ge zien. De brug legde een verbinding tus sen het pad en de stort". Uit de getuigeverklaring blijkt dat het een stevige brug was, bestaande uit sta len bielzen en stalen rijplaten. Op de stort zag Heemskerk twee draglines aan het werk. Een stond kennelijk in een diep gat, want hg kon alleen het topje van de giek zien. De andere dragline reed over de noodbrug naar de dieplader, al dus Heemskerk, die daarna is doorgere den. Op weg naar huis, diezelfde avond om kwart voor twaalf, waren dieplader en brug verdwenen. Heemskerk ver moedt dat de twee containers van de dieplader zijn getild en in de put begra- Sleutel Een paar maanden later werkte Heems kerk op de afdeling bestratingen van de gemeente. Hij bracht geregeld straatvuil naar de belt. En als het laat dreigde te worden, na 16 00 uur, riep stortbaas B. hem toe dat Heemskerk zelf maar moest afsluiten en de sleutel onder een beton nen voetstuk bg het toegangshek moest leggen. Het verkrijgen van de sleutel van het toegangshek was geen probleem. Uit de processen-verbaal blgkt dat ze veelvul dig waren gecopieerd en dat herhaalde lijk een nieuw hangslot werd gekocht. Andere getuigen beweren dat container- bedrijven als Verkerk en Jannes Vos zelf een sleutel hadden. Soms werd de sleutel opgehaald bij een van de ambtenaren. Opzichter (sinds april 1980) L. Soumokil herinnert zich dat het voorkwam dat zijn baas G. Scholten de sleutel van het toe gangshek uitleende aan de firma Ver kerk. "Deze kon dan met toestemming van Scholten storten in het weekend. De sleutel werd dan de volgende maandag weer ingeleverd". Tgdens het onderzoek naar de rol van vuiltransporteur Kemp in het gifschan daal Coupépolder is een rekening boven water gekomen waarop staat dat zowel Scholten als De Vries in 1978 een bloem stuk heeft gekregen van Kemp. De Vnes kan het zich niet herinneren, maar zegt dat hg het waarschgnlgk wel zal hebben gekregen. Ook Scholten zegt de factuur niets "maar het zal wel gebeurd zgn, maar waarvoor dat is geweest weet ik echt niet".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1991 | | pagina 33