De zin en onzin van subsidies m Onze taal Een vlammend gebaar ENKW eu. UI. ZATERDAG 28 JULI 1990 oe. DOOR JOOP VAN DER HORST Het voorstel van Lubbers heet tegenwoordig meestal kortweg het voorstel-Lubbers. Even als het plan van meneer Dijkstra al gauw het plan-Dijkstra gaat heten. Ik vind dat met mooi maar we raken eraan gewend: het type-Fred- dy Heineken, het plan-Oort, het idee-Galjaard. Of het nu door de krantekoppen komt of doordat men het Engels navolgt of door nog iets anders, interessant is de groep wel. Het gaat namelijk inderdaad om een beperkte groep woorden waarmee zoiets mogelijk is: voorstel, plan, type, idee, antwoord, wet en dergelijke. Ik heb tenminste nog nooit iets ge hoord als de jas-Lubbers, de auto-Dijkstra, het huis-Oort. Welke woorden zijn er geschikt voor en welke niet? En waarom zijn sommige wel en andere niet geschikt? De vragen zijn gemakkelijker te stellen dan te beantwoorden. Er is trouwens nog wel meer dat intrigeert. Bijvoorbeeld dat zulke combina ties veel beter mogelijk lijken met de of hef dan met een. Het voorstel-Lubbers klinkt veel be ter dan een voorstel-Lubbers of een plan-Dijk stra. Opnieuw kunnen we ons afvragen: waarom zou dat zo zijn? Verder is opvallend dat de meeste eigenlijk alleen maar kunnen met een eigennaam: het plan-secretaris of het voor- stel-premier wordt nooit gehoord. Type is wat dat betreft een uitzondering: het type-voorzit ter, het type-omhooggevallen-plattelands- schoolmeester. Een beetje vergelijkbaar met het type-Lub- bers is de richting Amersfoort (Met of zonder verbindingsstreepje?). Net zoals de eerste zich laat uitleggen als het 'type van Lubbers', zo bedoelt men met de richting Amersfoort: 'de richting van Amersfoort'. Maar richting Amers foort is de gewone manier van zeggen. En dat is al heel lang zo. Men spreekt over een trein in de richting Amersfoort, of nog korter: een trein richting Amersfoort. Hier betekent nchting vrij wel hetzelfde als 'naar'. Een stapje verder en richting wordt gebruikt zoals naar. Dat stapje is ondertussen al gezet want we horen en lezen regelmatig zinnen als richting kiezers, richting WD. Kort geleden las ik de zin: "Het boek is be doeld als een uitdaging richting historici'. Daarmee is richting hard op weg een voorzet sel te worden. Je zou zelfs kunnen zeggen: hard op weg richting voorzetsel. Zo ver is het overigens nog niet. Richting is op dit moment nog geen echt voorzetsel. We kunnen bijvoor beeld nog niet zeggen richting de historici, richting mijn broer; hij wandelde richting een kapper; richting hem, richting ons. Of ben ik al te ouderwets en is dit reeds gangbaar Neder lands? Mij klinkt het nog vreemd in de oren. maar het lijkt me heel goed mogetijk dat over tien jaar zulke zinnen normaal Nederlands ge worden zijn. Als het zo ver is, hebben we er een echt voorzetsel bij. En waarom ook niet? Heel wat van onze voorzetsels komen van huis uit van een ande re woordsoort: via was een (Latijns) zelfstan dig naamwoord, tijdens is een oude tweede naamvalsvorm, gedurende is oorspronkelijk n deelwoord. Iets heel anders is dat richting in spoorweg- taal niet alleen maar richting betekent maar ook eindbestemming. Ik bedoel dit: een trein uit Leiden, richting Amsterdam, is in spoor wegtermen een trein die ook helemaal naar Amsterdam gaat. Een trein vanuit Leiden naar Haarlem of naar Schiphol (en niet verder) gaat volgens mij ook in de richting van Amsterdam. Anders gezegd: richting geeft volgens mij inderdaad de richting aan, zonder dat die als inddoel bereikt hoeft te worden. Maar wan neer de NS, pardon: wanneer NS over richting spreekt, bedoelt zij eigenlijk eindbestemming. Ook de politicus met zijn uitspraken richting kiezers bedoelt daar trouwens 'eindbestem ming' mee: hij wenst in feite niet slechts in de richting van de kiezers te spreken, maar hen ook metterdaad bereiken. Het voorzetsel in statu nascendi nchting verspringt dus niet al leen van woordsoort (van zelfstandig naam woord naar voorzetsel), het krijgt ook een iet wat andere betekenis. wel onmogelijk is de identiteit van de da der te achterhalenDie zit ondertussen vaak op een veilige afstand of voor de buis tevreden toe te kijken hoe tal van mensen in rep en roer zijn vanwege het feit dat hij weer eens heeft toegeslagen. Wooden en Berkey beschrijven het psy chologisch profiel van dit type pyromaan als dat van een zowel emotioneel als fy siek zwakke persoonlijkheid. Het is deze zwakheid die hem enerzijds ertoe brengt zich ten opzichte van andere mensen de mindere te voelen en ze daarom te haten, maar anderzijds durft hij juist daarom ook de persoonlijke confrontatie met hen niet aan. Terwijl andere jongeren hun frustraties of agressie meer direct venti leren via woordenwisselingen, ruzies of zelfs vechtpartijen met anderen, probeert de pyromaan zijn gram te halen en zijn superioriteit te bewijzen met een 'vlam mend gebaar'. Volgens Wooden en Ber key vinden we dit soort types vooral in de beschaafde middenklassen van de sa menleving, waar in vergelijking met de 'lagere' klassen een groter taboe bestaat op het openlijk uiten van agressie en on genoegen. Als je het zo bekijkt, lijkt er niet veel te zijn dat we tegen dit soort pyromanie kunnen doen. Toch is dat een wat al te pessimistische conclusie. Uit een groot schalig project in San Francisco onder de veelzeggende naam 'Firehawk' blijkt dat kinderen die na een brandstichting een tijdlang met een echte brandweerman mogen optrekken en van hem allerlei ma nieren leren om een brand te voorkomen of tijdig te bedwingen, zelden of nooit hun vurige gedrag herhalen. Daarmee is overigens hun fascinatie voor vuur niet verdwenen, wat blijkt uit het feit dat naar schatting 10 procent van de brand weermannen als kind fikkiestokers wa ren. Maar je kan moeilijk bezwaar ma ken tegen zo'n constructieve manier om van je kinderziektes af te komen. Wegens vakantie van de auteur zal de rubriek Denkwijzer de komende drie weken niet verschijnen. door Yvonne Zonderop en Pieter Couwenbergh Al vanaf het begin van de jaren tachtig hameren economen en sommige politici op de onbeheersbaarheid en ondoelma tigheid van het subsidiewezen. Oud-mi nister van financiën Ruding ontpopte zich bijvoorbeeld tot een hardnekkige criticus van allerhande subsidies. Hem waren vooral de 'open einde'-regelingen een doorn in het oog; subsidiepotten die nooit opraken en steeds door de schat kist moeten worden aangevuld omdat ie dereen die aan bepaalde voorwaarden voldoet recht heeft op geld. De huursub sidie is daar een voorbeeld van, net als het vorige studiebeurssysteem. Ofschoon hij niet altijd zijn zin kreeg, heeft Ruding talloze 'open einde'-subsi- dies weten in te perken of zelfs weten op te heffen. De WIR, bijvoorbeeld, de in vesteringssubsidie voor bedrijven, werd in 1988 opgeheven nadat was gebleken dat bedrijven voor vele miljarden gul dens meer hadden geïncasseerd dan de bedoeling was. Overigens werd die WIR ingeruild voor de kinderbijslag, die vroe ger door de werkgevers werd betaald en die nu op de rijksbegroting prijkt. Met ruim zes miljard gulden is de kinderbij slag de grootste subsidiepost die de over heid op dit moment kent. Maar Ruding was niet de enige diezich sceptisch toonde als het ging om de vele subsidies die door de overheid worden verstrekt. De werkgeversorganisaties deden maar al te graag mee. Hun pijlen richtten zich vooral op de inkomensaf hankelijke subsidies. Die subsidies door kruisten volgens de werkgevers het loonbeleid. Het kon namelijk gebeuren, zo werd betoogd, dat een werknemer uit eindelijk niets overhield van zijn loons verhoging. Hij kreeg minder huursubsi die en moest meer gaan betalen aan schoolgeld, gezinsverzorging of de kin dercrèche, louter omdat hij iets meer ver diende. Rondpompen In dat soort regels werd dus ook het mes gezet. De huursubsidie werd beperkt, de bouw van premie-koopwoningen nam af en de opzet van de studiefinanciering werd gewijzigd; er kwam een basisbeurs die niet langer afhankelijk is van het in komen van de ouders. Het laatste woord over subsidies was daarmee overigens niet gesproken. Inte gendeel, het principiële debat moest nog beginnen. Topambtenaar Rutten van Economische Zaken liet als een der eer sten zijn stem horen. Hij omschreef het subsidiewezen als 'het rondpompen van geld'; eerst heft het Rijk belasting om het vervolgens terug te geven in de vorm van subsidies. Kun je dan niet beter het geld bij de burgers en bedrijven laten zitten, zo vroeg hij zich af. Met andere woorden: verlaag de belastingen en laat de mensen van dat geld een hogere huur betalen of een duurder treinkaartje, een hogere contributie voor de sportclub of een duurdere entree vo<?r het ballet. In dit koor heeft CDA'er Terpstra zich nu gemengd. Het kamerlid ageert vooral tegen subsidies waarvan grote delen van de bevolking profiteren. Hij wijst dan op het openbaar vervoer, het onderwijs en de musea. Door dergelijke subsidies worden ook mensen gesteund die het geld eigenlijk niet nodig hebben. De CDA'er weet zich gesteund door oud-minister De Koning van Sociale Za ken. In de voorgaande kabinetten-Lub- bers liet deze bewindsman geen kans on benut om het subsidiewezen te bekritise ren. "Er zit geen heldere logica in het me rendeel van de regelingen. Het is daarom goed dat eens wordt bekeken wat wel en wat niet nodig is". Sportvelden Wat hem ook steekt, is de willekeur die in het subsidiewezen is geslopen. Een ge liefd voorbeeld van De Koning is het vis sen. Deze populaire volkssport wordt in het geheel niet gesubsidieerd, terwijl voetballers, korfballers en andere spor ters wel mooie sportvelden krijgen. "Wie sporten wil, moet daar maar voor beta len. Het volle pond of op z'n minst meer dan een onsje". Dat wil niet zeggen dat de oud-be windsman helemaal niets ziet in subsi dies. "Voor bepaalde zaken zoals het Kruiswerk zijn goede motieven te geven, in elk geval meer dan voor sportvelden". Maar is ook zijn keuze niet willekeurig? "Dat is het probleem. Elke subsidierege ling heeft krachtige verdedigers en na tuurlijk zijn er altijd groepen die de fi nanciële ondersteuning wel nodig heb ben. Daarom verlopen de discussies ook altijd zo moeizaam". Het grootste deel van de 'brede' subsi dies wordt uitgegeven door de ministe ries van WVC en VROM. In 1986 ging bij na 50 procent van de totale pot op aan de ze twee departementen (respectievelijk 8 miljard en 6 miljard). Hoeveel er jaarlijks precies aan subsi dies omgaat, kan op WVC niet worden gezegd. Het gaat immers om veel meer dan de door Terpstra gewraakte onder steuning aan toneelgroepen en rijksmu sea. Ook de omroepen, het Rode Kruis, Nederland kent 722 subsidieregelingen. Gezamenlijk geven de ministeries daar ruim 30 miljard gulden aan uit, van belastinggeld afkomstig van burgers en bedrijven. In die subsidies moet hoognodig het mes, vindt financieel woordvoerder van de CDA- Tweede Kamerfractie Terpstra. Hij wil het niet laten bij het kabinetsbesluit om volgend jaar 1 procent 170 miljoen gulden) te bezuinigen op een flink aantal subsidies. Volgens Terpstra zou er tien procent bezuinigd moeten worden op het totaalbedrag dat aan subsidies opgaat. Het geld dat het Rijk daarmee verdient moet, als het aan hem ligt, worden gebruikt voor versnelde verlaging van het financieringstekort. Wie een golf van kritiek verwachtte op deze uitspraken komt bedrogen uit. Subsidies staan al enige tijd in een ongunstig daglicht. de bejaardenoorden en tolkenscholen worden door dit ministerie gesponsord. De toon van de ministerie-woordvoer ster wordt snibbig als wordt gevraagd hoeveel de overheid bijlegt bij een kaartje voor het toneel. "Dat kun je niet zo berekenen. Regisseurs, producenten, attributen en zalen. Alles kost geld. Er komt veel meer geld bij kijken". Schone kunsten Dan maar zelf de rekenmachine ter hand genomen. Aan ballet, opera en toneel geeft WVC dit jaar 225 miljoen gulden uit. Op een totaal aantal van 3 miljoen be zoekers betekent dit een subsidie van circa 75 gulden op elk entreebiljet. Als de subsidiekraan met tien procent zou wor den dichtgedraaid, moet de prijs met ge middeld vijftig procent omhoog. Een kaartje voor een toneelvoorstelling zou 30 gulden gaan kosten, terwijl voor een bezoekje aan de opera ten minste 60 gul den per persoon moet worden neerge legd. Volgens schattingen zouden er daardoor jaarlijks 180.000 mensen min der naar de schone kunsten gaan kijken. In de visie van Terpstra moeten vooral de 16 rijksmusea en de eveneens geheel door het Rijk onderhouden kastelen het ontgelden. De subsidies moeten fors om laag. Als vervolgens niet alle burgers zich een cultureel uitstapje kunnen ver oorloven, moeten musea een dag in de week gratis toegankelijk zijn. "In Spanje en Italië zijn de musea ook een dag in de week vrij". In totaal krijgen de rijksmusea 30 mil joen gulden aan steun. Iedere bezoeker ontvangt aldus een tegemoetkoming van een tientje. Twee jaar geleden passeer den 3,5 miljoen mensen de kassa's van de musea, gemiddeld betaalden ze bijna een rijksdaalder. Die recette, circa 8,8 mil joen gulden, verdwijnt weer in de schat kist. De feitelijke overheidssubsidie be draagt dus ruim 21 miljoen gulden. CDA'er Terpstra vindt dat het onder wijs best met minder subsidie af kan. De verhoging van het collegegeld noemt hij een goede zaak. Het prijskaartje van een jaar studeren moet immers meer over eenkomen met de reële kosten. Daar moeten de studenten of hun ouders maar geld voor over hebben, zoals voor de ste reo of de vakantie. Het is in elk geval geen zaak voor de gemeenschap, vindt Terpstra. Op het ministerie van onderwijs zegt men niet in staat te zijn om aan te geven hoeveel er precies aan subsidies per jaar de deur uit gaat. "Dat is heel moeilijk te zeggen, aangezien alle voorzieningen aan mensen die niet langer leerplichtig zijn in onze definitie subsidies zjjn", aldus een zegsman van het ministerie. Treinkaartje Een snelle blik op de begroting leert dat ongeveer tweederde daarvoor in aanmer king komt. De korting betekent duurder Als het aan CDA'er Terpstra ligt, wordt het mes gezet in diverse subsidieregelingen. De overheid steekt 75 gulden in een avondje ballet, terwijl in de volkshuisvesting 12 miljard aan subsidies omgaat. (foto-s gpd en anp> of minder hoger onderwijs, speciaal on derwijs, wetenschap, en volwassenenon derwijs. Daar blijft het overigens niet bij. Ook de speciale projecten worden de du pe van het snoeimes. Daaronder valt bij voorbeeld ook het informatica-project om zowel schoolgaande kinderen als vol wassenen te stimuleren met een compu ter te leren werken. Ook voor het trein- en buskaartje moet de burger meer betalen, meent Terpstra. Hij vindt het "te gek" dat de helft van het treinkaartje nu wordt betaald door de overheid. Een bezuiniging richting NS met 20 procent, zoals Terpstra in begin sel bepleit, leidt tot een verhoging van de tarieven met hetzelfde percentage. Bij het stadsvervoer beloopt het tekort zelfs 75 procent. Een verlaging van de subsi die met 20 percent betekent daar een ver hoging van de strippenkaart met 50 pro cent. Die gaat dan 13,55 kosten. Daarmee komen ouderen in afgelegen dorpen in de problemen, erkent ook oud- minister van sociale zaken De Koning. "Er zijn altijd mensen die de subsidie no dig hebben. Maar het is toch niet goed dat ook burgers met drie keer een mo daal inkomen hetzelfde zwaar gesubsidi eerde buskaartje kan kopen". Jammer genoeg voor Terpstra en De Koning heeft dit kabinet afgesproken dat het openbaar vervoer en de auto ge lijk worden behandeld. Wordt het trein kaartje duurder, dan gaat ook de wegen belasting omhoog. Uitvoering van Terpstra's plan zou betekenen dat de be lasting op auto's omhoog moet, louter om de subsidie op het openbaar vervoer te beperken. Dat schiet dus niet op. Wie de wildgroei van subsidies beziet, vraagt zich af waarom er überhaupt is be sloten ze ooit uit te keren. Geen econoom, vrijwel geen politicus, ook niet van PvdA-huize is bereid het huidige subsidiestelsel te verdedigen. Nut "Subsidies hebben wel degelijk nut", zegt econoom en PvdA-lid professor Flip de Kam niettemin. Als een ware advo caat van de duivel somt hij drie argumen ten op waarom een overheid een subsi die kan instellen. Ten eerste zijn er zaken die niet in waarde zijn uit te drukken en die wel van belang zijn voor een samenleving, zoals monumentenzorg, kunst, maar ook in spraakorganen voor minderheden. De Kam: "Het probleem met dit soort zaken is dat veelal de hogere inkomensgroepen er het meest van profiteren. Het gaat vaak om elitaire kwaliteiten, daarom zijn ze een beetje uit de gratie". Daarnaast zijn er zaken waarvan welis waar één burger direct voordeel heeft, maar waarvan de samenleving in zijn ge heel óók indirect profijt trekt. "Subsidie op een treinkaartje betekent niet alleen voordeel voor de reiziger, maar ook voor het milieu en de openbare ruimte". Het derde, en voor de PvdA belang rijkste argument is het inkomenseffect. De huursubsidie en de tegemoetkoming studiekosten zorgen dat bepaalde voor zieningen voor de laagste inkomens be taalbaar blijven. De Kam: "We zitten nu met erg veel subsidies. Daarom benadrukt niemand meer de positieve kanten. Als iedereen alles zelf moest betalen wat nu gesubsi dieerd wordt, schreeuwden ze moord en brand. Let maar op als straks in septem ber de uitwerking bekend wordt van die 170 miljoen aan bezuinigingen op subsi dies, die nu zijn afgesproken. De Tweede Kamerleden, en vooral die van de twee grootste partijen, hebben zulke zwakke knieën, dat ik voorspel dat het pakket niet ongeschonden door het parlement komt. Politici als Terpstra kunnen met het grootste gemak pleiten voor een for se sanering van de subsidies, maar o wee als je ze aan hun woord houdt". Als we aan hem vroegen "Johan, vertel eens waarom je hier zit?", begon hij stee vast verlegen te grinniken. "Da weet je toch, da weet je toch", zei hij dan. Als wij volhielden dat we het nog niet wisten of dat we het weer vergeten waren, ging hij altijd overstag. "Nou fikkie stoken hè, boerderij in de fik. Och, zuk lachen man". En dan begon Johan hortend en stotend zijn verhaal te vertellen. Hoe hij de boer derij van zijn baas in brand had gesto ken, omdat hij die week maar de heft van zijn loon als landarbeider had gekre gen. De boer, zijn baas, had hem gezegd dat hij nog blij mocht wezen ook, omdat hij werkelijk niks had uitgevoerd. Johan, een debiel met een IQ van rond de 70, was heftig verontwaardigd ge weest. Middenin de nacht was hij naar de boerderij teruggegaan en had uit wraak een blik benzine geleegd rondom het huis, om er vervolgens de vlam in te steken. De hele boel was vrijwel onmiddellijk als een fakkel in brand gevlogen en Johan was als een uitzinnige rondom de vuurzee gaan dansen, zodat het voor de politie geen probleem was geweest de dader op heterdaad op te betrappen. Persoonlijke ongelukken hadden zich gelukkig niet voorgedaan, maar Johan was wel afgevoerd naar de gesloten afde ling van een psychiatrische inrichting, waar hij al zeven jaar zat toen ik hem voor het eerst ontmoette. Iedere keer als hij over het gebeurde vertelde, begonnen zijn ogen te glimmen en je kon de vlam men er als het ware nog in weerspiegeld Vuur fascineerde hem trouwens nog al tijd. Af en toe moesten we brandjes blus sen in zijn bed of broekspijp, aangesto ken met ontvreemde lucifers of aanste ker. Johan is een duidelijk voorbeeld van die merkwaardige en zeer gevaarlijke groep mensen, die we pyromanen ofwel vuurgekken noemen. Bij hen is de fasci natie, die we allemaal met vuur hebben, uit de hand gelopen en uitgegroeid tot een ware, onbedwingbare, drang om din gen bij tijd en wijle in vuur en vlam te zetten. Sommige pyromanen zijn, net als Jo han, ernstig gestoorde mensen in de psy chiatrische zin van het woord. Klapstuk van de veiling in dit opzicht is zonder enige twijfel David Berkowitz geweest die meer dan 2000 branden in New York City had aangestoken, als gevolg waar van tal van mensen omkwamen. Tijdens een brand placht hij, die in 1980 werd gearresteerd, de politie te bel len en zich te afficheren als 'het fantoom van de Bronx'. Maar er is een veel grotere groep van pyromanen, die niet psychia trisch gestoord zijn, hoewel ze vaak wel met de nodige problemen in hun leven kampen. Onder hen bevinden zich ver houdingsgewijs veel jongeren, vooral jongens uit wat we gewoonlijk de gegoe de klassen noemen. In een in veel opzich ten onthutsend boek getiteld 'Kinderen en Brandstichting: de Nachtmerrie van een vlammend protest van de betreffende jongere kunnen zien. Typerend is in elk geval dat de meeste van deze jongeren al leen maar brandstichten in of rondom het ouderlijk huis of de school. Wat hun er nogal eens toe brengt hun gedrag te her halen is het gevoel van lust, van machts- beleven dat de brandstichting hun schenkt. Maar ze doen het meestal alleen zolang als hun problemen blijven be staan. Toch blijkt bij de meeste van deze jongeren dat het brandstichten niet zo maar uit de lucht is komen vallen. Als jong kind hadden ze niet alleen, net zoals de meeste andere kinderen, met lucifers of aanstekers geëxperimenteerd, ze had den vaak ook tijdens dat experimenteren per ongeluk een brand veroorzaakt. De ervaring dat je met een enkele vlam zo'n enorme opwinding en vernieling kan veroorzaken had bij hen een diepe indruk in hun kinderziel nagelaten. Een indruk, die hen jaren later nog glashel der voor ogen stond. Nogal wat van de jongeren bleken ook op latere leeftijd nog geregeld te dagdromen over vuur en wat daar allemaal mee aangericht kan wor den. Sommigen blijken uit te groeien tot de werkelijk gevaarlijke pyromanen, dege nen voor wie brandstichten een vorm van vermaak, van sensatie en van machts wellustig dood en verderf zaaien bete kent. En die daarbij vieloverwogen en ge slepen te werk kunnen gaan. Het zijn de aanstichters van branden in bos, duin of fabriekshal waarvan duidelijk is dat ze aangestoken zijn, maar waarbij het vrij- Amerika's Middenklasse', beschrijven de socioloog Wooden en de psycholoog Ber key de sociale en psychologische achter gronden van deze jongeren. Er is een categorie van jongeren bij wie brandstichting een symptoom is van de grote emotionele stress waaronder ze staan. Ergens de fik in steken is hun ma nier om gevoelens van angst, depressie of woede uit te drukken. Wooden en Berkey noemen als voorbeelden: jongeren die het ouderlijk huis in brand staken, nadat een van hun ouders er met een ander van door was gegaan; jongeren die het echte lijk bed van hun pas hertrouwde vader of moeder in de as legden; jongeren die na een als onrechtvaardig ervaren straf van een leraar in een lespauze een boekenkast in het lokaal aansteken. Zulke gedragin gen drukken op niet mis te verstane sym bolische wijze uit welk probleem de jon gere dwars zit. In zekere zin zou je het aangestoken vuur letterlijk als een noodsignaal of als

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1990 | | pagina 25