De zin en onzin van subsidies
m
Onze taal
Een vlammend
gebaar ENKW
eu.
UI.
ZATERDAG 28 JULI 1990
oe.
DOOR JOOP VAN DER HORST
Het voorstel van Lubbers heet tegenwoordig
meestal kortweg het voorstel-Lubbers. Even
als het plan van meneer Dijkstra al gauw het
plan-Dijkstra gaat heten. Ik vind dat met mooi
maar we raken eraan gewend: het type-Fred-
dy Heineken, het plan-Oort, het idee-Galjaard.
Of het nu door de krantekoppen komt of
doordat men het Engels navolgt of door nog
iets anders, interessant is de groep wel. Het
gaat namelijk inderdaad om een beperkte
groep woorden waarmee zoiets mogelijk is:
voorstel, plan, type, idee, antwoord, wet en
dergelijke. Ik heb tenminste nog nooit iets ge
hoord als de jas-Lubbers, de auto-Dijkstra, het
huis-Oort. Welke woorden zijn er geschikt
voor en welke niet? En waarom zijn sommige
wel en andere niet geschikt?
De vragen zijn gemakkelijker te stellen dan
te beantwoorden. Er is trouwens nog wel meer
dat intrigeert. Bijvoorbeeld dat zulke combina
ties veel beter mogelijk lijken met de of hef dan
met een. Het voorstel-Lubbers klinkt veel be
ter dan een voorstel-Lubbers of een plan-Dijk
stra.
Opnieuw kunnen we ons afvragen: waarom
zou dat zo zijn? Verder is opvallend dat de
meeste eigenlijk alleen maar kunnen met een
eigennaam: het plan-secretaris of het voor-
stel-premier wordt nooit gehoord. Type is wat
dat betreft een uitzondering: het type-voorzit
ter, het type-omhooggevallen-plattelands-
schoolmeester.
Een beetje vergelijkbaar met het type-Lub-
bers is de richting Amersfoort (Met of zonder
verbindingsstreepje?). Net zoals de eerste
zich laat uitleggen als het 'type van Lubbers',
zo bedoelt men met de richting Amersfoort: 'de
richting van Amersfoort'. Maar richting Amers
foort is de gewone manier van zeggen. En dat
is al heel lang zo. Men spreekt over een trein in
de richting Amersfoort, of nog korter: een trein
richting Amersfoort. Hier betekent nchting vrij
wel hetzelfde als 'naar'. Een stapje verder en
richting wordt gebruikt zoals naar. Dat stapje is
ondertussen al gezet want we horen en lezen
regelmatig zinnen als richting kiezers, richting
WD.
Kort geleden las ik de zin: "Het boek is be
doeld als een uitdaging richting historici'.
Daarmee is richting hard op weg een voorzet
sel te worden. Je zou zelfs kunnen zeggen:
hard op weg richting voorzetsel. Zo ver is het
overigens nog niet. Richting is op dit moment
nog geen echt voorzetsel. We kunnen bijvoor
beeld nog niet zeggen richting de historici,
richting mijn broer; hij wandelde richting een
kapper; richting hem, richting ons. Of ben ik al
te ouderwets en is dit reeds gangbaar Neder
lands? Mij klinkt het nog vreemd in de oren.
maar het lijkt me heel goed mogetijk dat over
tien jaar zulke zinnen normaal Nederlands ge
worden zijn. Als het zo ver is, hebben we er
een echt voorzetsel bij.
En waarom ook niet? Heel wat van onze
voorzetsels komen van huis uit van een ande
re woordsoort: via was een (Latijns) zelfstan
dig naamwoord, tijdens is een oude tweede
naamvalsvorm, gedurende is oorspronkelijk
n deelwoord.
Iets heel anders is dat richting in spoorweg-
taal niet alleen maar richting betekent maar
ook eindbestemming. Ik bedoel dit: een trein
uit Leiden, richting Amsterdam, is in spoor
wegtermen een trein die ook helemaal naar
Amsterdam gaat. Een trein vanuit Leiden naar
Haarlem of naar Schiphol (en niet verder) gaat
volgens mij ook in de richting van Amsterdam.
Anders gezegd: richting geeft volgens mij
inderdaad de richting aan, zonder dat die als
inddoel bereikt hoeft te worden. Maar wan
neer de NS, pardon: wanneer NS over richting
spreekt, bedoelt zij eigenlijk eindbestemming.
Ook de politicus met zijn uitspraken richting
kiezers bedoelt daar trouwens 'eindbestem
ming' mee: hij wenst in feite niet slechts in de
richting van de kiezers te spreken, maar hen
ook metterdaad bereiken. Het voorzetsel in
statu nascendi nchting verspringt dus niet al
leen van woordsoort (van zelfstandig naam
woord naar voorzetsel), het krijgt ook een iet
wat andere betekenis.
wel onmogelijk is de identiteit van de da
der te achterhalenDie zit ondertussen
vaak op een veilige afstand of voor de
buis tevreden toe te kijken hoe tal van
mensen in rep en roer zijn vanwege het
feit dat hij weer eens heeft toegeslagen.
Wooden en Berkey beschrijven het psy
chologisch profiel van dit type pyromaan
als dat van een zowel emotioneel als fy
siek zwakke persoonlijkheid. Het is deze
zwakheid die hem enerzijds ertoe brengt
zich ten opzichte van andere mensen de
mindere te voelen en ze daarom te haten,
maar anderzijds durft hij juist daarom
ook de persoonlijke confrontatie met hen
niet aan. Terwijl andere jongeren hun
frustraties of agressie meer direct venti
leren via woordenwisselingen, ruzies of
zelfs vechtpartijen met anderen, probeert
de pyromaan zijn gram te halen en zijn
superioriteit te bewijzen met een 'vlam
mend gebaar'. Volgens Wooden en Ber
key vinden we dit soort types vooral in de
beschaafde middenklassen van de sa
menleving, waar in vergelijking met de
'lagere' klassen een groter taboe bestaat
op het openlijk uiten van agressie en on
genoegen.
Als je het zo bekijkt, lijkt er niet veel te
zijn dat we tegen dit soort pyromanie
kunnen doen. Toch is dat een wat al te
pessimistische conclusie. Uit een groot
schalig project in San Francisco onder de
veelzeggende naam 'Firehawk' blijkt dat
kinderen die na een brandstichting een
tijdlang met een echte brandweerman
mogen optrekken en van hem allerlei ma
nieren leren om een brand te voorkomen
of tijdig te bedwingen, zelden of nooit
hun vurige gedrag herhalen. Daarmee is
overigens hun fascinatie voor vuur niet
verdwenen, wat blijkt uit het feit dat
naar schatting 10 procent van de brand
weermannen als kind fikkiestokers wa
ren. Maar je kan moeilijk bezwaar ma
ken tegen zo'n constructieve manier om
van je kinderziektes af te komen.
Wegens vakantie van de auteur zal
de rubriek Denkwijzer de komende
drie weken niet verschijnen.
door Yvonne Zonderop en Pieter Couwenbergh
Al vanaf het begin van de jaren tachtig
hameren economen en sommige politici
op de onbeheersbaarheid en ondoelma
tigheid van het subsidiewezen. Oud-mi
nister van financiën Ruding ontpopte
zich bijvoorbeeld tot een hardnekkige
criticus van allerhande subsidies. Hem
waren vooral de 'open einde'-regelingen
een doorn in het oog; subsidiepotten die
nooit opraken en steeds door de schat
kist moeten worden aangevuld omdat ie
dereen die aan bepaalde voorwaarden
voldoet recht heeft op geld. De huursub
sidie is daar een voorbeeld van, net als
het vorige studiebeurssysteem.
Ofschoon hij niet altijd zijn zin kreeg,
heeft Ruding talloze 'open einde'-subsi-
dies weten in te perken of zelfs weten op
te heffen. De WIR, bijvoorbeeld, de in
vesteringssubsidie voor bedrijven, werd
in 1988 opgeheven nadat was gebleken
dat bedrijven voor vele miljarden gul
dens meer hadden geïncasseerd dan de
bedoeling was. Overigens werd die WIR
ingeruild voor de kinderbijslag, die vroe
ger door de werkgevers werd betaald en
die nu op de rijksbegroting prijkt. Met
ruim zes miljard gulden is de kinderbij
slag de grootste subsidiepost die de over
heid op dit moment kent.
Maar Ruding was niet de enige diezich
sceptisch toonde als het ging om de vele
subsidies die door de overheid worden
verstrekt. De werkgeversorganisaties
deden maar al te graag mee. Hun pijlen
richtten zich vooral op de inkomensaf
hankelijke subsidies. Die subsidies door
kruisten volgens de werkgevers het
loonbeleid. Het kon namelijk gebeuren,
zo werd betoogd, dat een werknemer uit
eindelijk niets overhield van zijn loons
verhoging. Hij kreeg minder huursubsi
die en moest meer gaan betalen aan
schoolgeld, gezinsverzorging of de kin
dercrèche, louter omdat hij iets meer ver
diende.
Rondpompen
In dat soort regels werd dus ook het mes
gezet. De huursubsidie werd beperkt, de
bouw van premie-koopwoningen nam af
en de opzet van de studiefinanciering
werd gewijzigd; er kwam een basisbeurs
die niet langer afhankelijk is van het in
komen van de ouders.
Het laatste woord over subsidies was
daarmee overigens niet gesproken. Inte
gendeel, het principiële debat moest nog
beginnen. Topambtenaar Rutten van
Economische Zaken liet als een der eer
sten zijn stem horen. Hij omschreef het
subsidiewezen als 'het rondpompen van
geld'; eerst heft het Rijk belasting om het
vervolgens terug te geven in de vorm van
subsidies. Kun je dan niet beter het geld
bij de burgers en bedrijven laten zitten,
zo vroeg hij zich af. Met andere woorden:
verlaag de belastingen en laat de mensen
van dat geld een hogere huur betalen of
een duurder treinkaartje, een hogere
contributie voor de sportclub of een
duurdere entree vo<?r het ballet.
In dit koor heeft CDA'er Terpstra zich
nu gemengd. Het kamerlid ageert vooral
tegen subsidies waarvan grote delen van
de bevolking profiteren. Hij wijst dan op
het openbaar vervoer, het onderwijs en
de musea. Door dergelijke subsidies
worden ook mensen gesteund die het
geld eigenlijk niet nodig hebben.
De CDA'er weet zich gesteund door
oud-minister De Koning van Sociale Za
ken. In de voorgaande kabinetten-Lub-
bers liet deze bewindsman geen kans on
benut om het subsidiewezen te bekritise
ren. "Er zit geen heldere logica in het me
rendeel van de regelingen. Het is daarom
goed dat eens wordt bekeken wat wel en
wat niet nodig is".
Sportvelden
Wat hem ook steekt, is de willekeur die
in het subsidiewezen is geslopen. Een ge
liefd voorbeeld van De Koning is het vis
sen. Deze populaire volkssport wordt in
het geheel niet gesubsidieerd, terwijl
voetballers, korfballers en andere spor
ters wel mooie sportvelden krijgen. "Wie
sporten wil, moet daar maar voor beta
len. Het volle pond of op z'n minst meer
dan een onsje".
Dat wil niet zeggen dat de oud-be
windsman helemaal niets ziet in subsi
dies. "Voor bepaalde zaken zoals het
Kruiswerk zijn goede motieven te geven,
in elk geval meer dan voor sportvelden".
Maar is ook zijn keuze niet willekeurig?
"Dat is het probleem. Elke subsidierege
ling heeft krachtige verdedigers en na
tuurlijk zijn er altijd groepen die de fi
nanciële ondersteuning wel nodig heb
ben. Daarom verlopen de discussies ook
altijd zo moeizaam".
Het grootste deel van de 'brede' subsi
dies wordt uitgegeven door de ministe
ries van WVC en VROM. In 1986 ging bij
na 50 procent van de totale pot op aan de
ze twee departementen (respectievelijk 8
miljard en 6 miljard).
Hoeveel er jaarlijks precies aan subsi
dies omgaat, kan op WVC niet worden
gezegd. Het gaat immers om veel meer
dan de door Terpstra gewraakte onder
steuning aan toneelgroepen en rijksmu
sea. Ook de omroepen, het Rode Kruis,
Nederland kent 722 subsidieregelingen. Gezamenlijk geven de
ministeries daar ruim 30 miljard gulden aan uit, van belastinggeld
afkomstig van burgers en bedrijven. In die subsidies moet
hoognodig het mes, vindt financieel woordvoerder van de CDA-
Tweede Kamerfractie Terpstra. Hij wil het niet laten bij het
kabinetsbesluit om volgend jaar 1 procent 170 miljoen gulden) te
bezuinigen op een flink aantal subsidies. Volgens Terpstra zou er
tien procent bezuinigd moeten worden op het totaalbedrag dat
aan subsidies opgaat. Het geld dat het Rijk daarmee verdient
moet, als het aan hem ligt, worden gebruikt voor versnelde
verlaging van het financieringstekort. Wie een golf van kritiek
verwachtte op deze uitspraken komt bedrogen uit. Subsidies
staan al enige tijd in een ongunstig daglicht.
de bejaardenoorden en tolkenscholen
worden door dit ministerie gesponsord.
De toon van de ministerie-woordvoer
ster wordt snibbig als wordt gevraagd
hoeveel de overheid bijlegt bij een
kaartje voor het toneel. "Dat kun je niet
zo berekenen. Regisseurs, producenten,
attributen en zalen. Alles kost geld. Er
komt veel meer geld bij kijken".
Schone kunsten
Dan maar zelf de rekenmachine ter hand
genomen. Aan ballet, opera en toneel
geeft WVC dit jaar 225 miljoen gulden
uit. Op een totaal aantal van 3 miljoen be
zoekers betekent dit een subsidie van
circa 75 gulden op elk entreebiljet. Als de
subsidiekraan met tien procent zou wor
den dichtgedraaid, moet de prijs met ge
middeld vijftig procent omhoog. Een
kaartje voor een toneelvoorstelling zou
30 gulden gaan kosten, terwijl voor een
bezoekje aan de opera ten minste 60 gul
den per persoon moet worden neerge
legd. Volgens schattingen zouden er
daardoor jaarlijks 180.000 mensen min
der naar de schone kunsten gaan kijken.
In de visie van Terpstra moeten vooral
de 16 rijksmusea en de eveneens geheel
door het Rijk onderhouden kastelen het
ontgelden. De subsidies moeten fors om
laag. Als vervolgens niet alle burgers
zich een cultureel uitstapje kunnen ver
oorloven, moeten musea een dag in de
week gratis toegankelijk zijn. "In Spanje
en Italië zijn de musea ook een dag in de
week vrij".
In totaal krijgen de rijksmusea 30 mil
joen gulden aan steun. Iedere bezoeker
ontvangt aldus een tegemoetkoming van
een tientje. Twee jaar geleden passeer
den 3,5 miljoen mensen de kassa's van de
musea, gemiddeld betaalden ze bijna een
rijksdaalder. Die recette, circa 8,8 mil
joen gulden, verdwijnt weer in de schat
kist. De feitelijke overheidssubsidie be
draagt dus ruim 21 miljoen gulden.
CDA'er Terpstra vindt dat het onder
wijs best met minder subsidie af kan. De
verhoging van het collegegeld noemt hij
een goede zaak. Het prijskaartje van een
jaar studeren moet immers meer over
eenkomen met de reële kosten. Daar
moeten de studenten of hun ouders maar
geld voor over hebben, zoals voor de ste
reo of de vakantie. Het is in elk geval
geen zaak voor de gemeenschap, vindt
Terpstra.
Op het ministerie van onderwijs zegt
men niet in staat te zijn om aan te geven
hoeveel er precies aan subsidies per jaar
de deur uit gaat. "Dat is heel moeilijk te
zeggen, aangezien alle voorzieningen aan
mensen die niet langer leerplichtig zijn
in onze definitie subsidies zjjn", aldus
een zegsman van het ministerie.
Treinkaartje
Een snelle blik op de begroting leert dat
ongeveer tweederde daarvoor in aanmer
king komt. De korting betekent duurder
Als het aan CDA'er Terpstra ligt, wordt het mes gezet in diverse subsidieregelingen. De overheid steekt 75 gulden in
een avondje ballet, terwijl in de volkshuisvesting 12 miljard aan subsidies omgaat. (foto-s gpd en anp>
of minder hoger onderwijs, speciaal on
derwijs, wetenschap, en volwassenenon
derwijs. Daar blijft het overigens niet bij.
Ook de speciale projecten worden de du
pe van het snoeimes. Daaronder valt bij
voorbeeld ook het informatica-project
om zowel schoolgaande kinderen als vol
wassenen te stimuleren met een compu
ter te leren werken.
Ook voor het trein- en buskaartje moet
de burger meer betalen, meent Terpstra.
Hij vindt het "te gek" dat de helft van het
treinkaartje nu wordt betaald door de
overheid. Een bezuiniging richting NS
met 20 procent, zoals Terpstra in begin
sel bepleit, leidt tot een verhoging van de
tarieven met hetzelfde percentage. Bij
het stadsvervoer beloopt het tekort zelfs
75 procent. Een verlaging van de subsi
die met 20 percent betekent daar een ver
hoging van de strippenkaart met 50 pro
cent. Die gaat dan 13,55 kosten.
Daarmee komen ouderen in afgelegen
dorpen in de problemen, erkent ook oud-
minister van sociale zaken De Koning.
"Er zijn altijd mensen die de subsidie no
dig hebben. Maar het is toch niet goed
dat ook burgers met drie keer een mo
daal inkomen hetzelfde zwaar gesubsidi
eerde buskaartje kan kopen".
Jammer genoeg voor Terpstra en De
Koning heeft dit kabinet afgesproken
dat het openbaar vervoer en de auto ge
lijk worden behandeld. Wordt het trein
kaartje duurder, dan gaat ook de wegen
belasting omhoog. Uitvoering van
Terpstra's plan zou betekenen dat de be
lasting op auto's omhoog moet, louter
om de subsidie op het openbaar vervoer
te beperken. Dat schiet dus niet op.
Wie de wildgroei van subsidies beziet,
vraagt zich af waarom er überhaupt is be
sloten ze ooit uit te keren. Geen
econoom, vrijwel geen politicus, ook niet
van PvdA-huize is bereid het huidige
subsidiestelsel te verdedigen.
Nut
"Subsidies hebben wel degelijk nut",
zegt econoom en PvdA-lid professor Flip
de Kam niettemin. Als een ware advo
caat van de duivel somt hij drie argumen
ten op waarom een overheid een subsi
die kan instellen.
Ten eerste zijn er zaken die niet in
waarde zijn uit te drukken en die wel van
belang zijn voor een samenleving, zoals
monumentenzorg, kunst, maar ook in
spraakorganen voor minderheden. De
Kam: "Het probleem met dit soort zaken
is dat veelal de hogere inkomensgroepen
er het meest van profiteren. Het gaat
vaak om elitaire kwaliteiten, daarom zijn
ze een beetje uit de gratie".
Daarnaast zijn er zaken waarvan welis
waar één burger direct voordeel heeft,
maar waarvan de samenleving in zijn ge
heel óók indirect profijt trekt. "Subsidie
op een treinkaartje betekent niet alleen
voordeel voor de reiziger, maar ook voor
het milieu en de openbare ruimte".
Het derde, en voor de PvdA belang
rijkste argument is het inkomenseffect.
De huursubsidie en de tegemoetkoming
studiekosten zorgen dat bepaalde voor
zieningen voor de laagste inkomens be
taalbaar blijven.
De Kam: "We zitten nu met erg veel
subsidies. Daarom benadrukt niemand
meer de positieve kanten. Als iedereen
alles zelf moest betalen wat nu gesubsi
dieerd wordt, schreeuwden ze moord en
brand. Let maar op als straks in septem
ber de uitwerking bekend wordt van die
170 miljoen aan bezuinigingen op subsi
dies, die nu zijn afgesproken. De Tweede
Kamerleden, en vooral die van de twee
grootste partijen, hebben zulke zwakke
knieën, dat ik voorspel dat het pakket
niet ongeschonden door het parlement
komt. Politici als Terpstra kunnen met
het grootste gemak pleiten voor een for
se sanering van de subsidies, maar o wee
als je ze aan hun woord houdt".
Als we aan hem vroegen "Johan, vertel
eens waarom je hier zit?", begon hij stee
vast verlegen te grinniken. "Da weet je
toch, da weet je toch", zei hij dan. Als wij
volhielden dat we het nog niet wisten of
dat we het weer vergeten waren, ging hij
altijd overstag. "Nou fikkie stoken hè,
boerderij in de fik. Och, zuk lachen man".
En dan begon Johan hortend en stotend
zijn verhaal te vertellen. Hoe hij de boer
derij van zijn baas in brand had gesto
ken, omdat hij die week maar de heft
van zijn loon als landarbeider had gekre
gen. De boer, zijn baas, had hem gezegd
dat hij nog blij mocht wezen ook, omdat
hij werkelijk niks had uitgevoerd.
Johan, een debiel met een IQ van rond
de 70, was heftig verontwaardigd ge
weest. Middenin de nacht was hij naar de
boerderij teruggegaan en had uit wraak
een blik benzine geleegd rondom het huis,
om er vervolgens de vlam in te steken. De
hele boel was vrijwel onmiddellijk als een
fakkel in brand gevlogen en Johan was
als een uitzinnige rondom de vuurzee
gaan dansen, zodat het voor de politie
geen probleem was geweest de dader op
heterdaad op te betrappen.
Persoonlijke ongelukken hadden zich
gelukkig niet voorgedaan, maar Johan
was wel afgevoerd naar de gesloten afde
ling van een psychiatrische inrichting,
waar hij al zeven jaar zat toen ik hem
voor het eerst ontmoette. Iedere keer als
hij over het gebeurde vertelde, begonnen
zijn ogen te glimmen en je kon de vlam
men er als het ware nog in weerspiegeld
Vuur fascineerde hem trouwens nog al
tijd. Af en toe moesten we brandjes blus
sen in zijn bed of broekspijp, aangesto
ken met ontvreemde lucifers of aanste
ker. Johan is een duidelijk voorbeeld van
die merkwaardige en zeer gevaarlijke
groep mensen, die we pyromanen ofwel
vuurgekken noemen. Bij hen is de fasci
natie, die we allemaal met vuur hebben,
uit de hand gelopen en uitgegroeid tot
een ware, onbedwingbare, drang om din
gen bij tijd en wijle in vuur en vlam te
zetten.
Sommige pyromanen zijn, net als Jo
han, ernstig gestoorde mensen in de psy
chiatrische zin van het woord. Klapstuk
van de veiling in dit opzicht is zonder
enige twijfel David Berkowitz geweest
die meer dan 2000 branden in New York
City had aangestoken, als gevolg waar
van tal van mensen omkwamen.
Tijdens een brand placht hij, die in
1980 werd gearresteerd, de politie te bel
len en zich te afficheren als 'het fantoom
van de Bronx'. Maar er is een veel grotere
groep van pyromanen, die niet psychia
trisch gestoord zijn, hoewel ze vaak wel
met de nodige problemen in hun leven
kampen. Onder hen bevinden zich ver
houdingsgewijs veel jongeren, vooral
jongens uit wat we gewoonlijk de gegoe
de klassen noemen. In een in veel opzich
ten onthutsend boek getiteld 'Kinderen
en Brandstichting: de Nachtmerrie van
een vlammend protest van de betreffende
jongere kunnen zien. Typerend is in elk
geval dat de meeste van deze jongeren al
leen maar brandstichten in of rondom
het ouderlijk huis of de school. Wat hun er
nogal eens toe brengt hun gedrag te her
halen is het gevoel van lust, van machts-
beleven dat de brandstichting hun
schenkt. Maar ze doen het meestal alleen
zolang als hun problemen blijven be
staan. Toch blijkt bij de meeste van deze
jongeren dat het brandstichten niet zo
maar uit de lucht is komen vallen. Als
jong kind hadden ze niet alleen, net zoals
de meeste andere kinderen, met lucifers
of aanstekers geëxperimenteerd, ze had
den vaak ook tijdens dat experimenteren
per ongeluk een brand veroorzaakt.
De ervaring dat je met een enkele vlam
zo'n enorme opwinding en vernieling
kan veroorzaken had bij hen een diepe
indruk in hun kinderziel nagelaten. Een
indruk, die hen jaren later nog glashel
der voor ogen stond. Nogal wat van de
jongeren bleken ook op latere leeftijd nog
geregeld te dagdromen over vuur en wat
daar allemaal mee aangericht kan wor
den.
Sommigen blijken uit te groeien tot de
werkelijk gevaarlijke pyromanen, dege
nen voor wie brandstichten een vorm van
vermaak, van sensatie en van machts
wellustig dood en verderf zaaien bete
kent. En die daarbij vieloverwogen en ge
slepen te werk kunnen gaan. Het zijn de
aanstichters van branden in bos, duin of
fabriekshal waarvan duidelijk is dat ze
aangestoken zijn, maar waarbij het vrij-
Amerika's Middenklasse', beschrijven de
socioloog Wooden en de psycholoog Ber
key de sociale en psychologische achter
gronden van deze jongeren.
Er is een categorie van jongeren bij wie
brandstichting een symptoom is van de
grote emotionele stress waaronder ze
staan. Ergens de fik in steken is hun ma
nier om gevoelens van angst, depressie of
woede uit te drukken. Wooden en Berkey
noemen als voorbeelden: jongeren die het
ouderlijk huis in brand staken, nadat
een van hun ouders er met een ander van
door was gegaan; jongeren die het echte
lijk bed van hun pas hertrouwde vader of
moeder in de as legden; jongeren die na
een als onrechtvaardig ervaren straf van
een leraar in een lespauze een boekenkast
in het lokaal aansteken. Zulke gedragin
gen drukken op niet mis te verstane sym
bolische wijze uit welk probleem de jon
gere dwars zit.
In zekere zin zou je het aangestoken
vuur letterlijk als een noodsignaal of als