De Joodsche Raad: een menselijk drama De Joodsche Bewoners VERGADERING 'Hun goede intenties pasten precies in het geraffineerde Duitse spel ZATERDAG 5 MEI 1990 EXTRA PAGINA 47 Op 10 mei 1940 woonden er meer dan 140.000 joden in ons land, van wie ongeveer 80.000 in Am sterdam. Meer dan 100.000 van hen zijn weggevoerd. Slechts weinigen overleefden het drama, dat bijna vijftig jaar na dato nog al tijd vragen oproept. Hoe kon het gebeuren, die bijna-vernietiging van een volk? En welke rol speel de de Joodsche Raad in de de portatie van hun eigen mensen? Heeft de Joodsche Raad zich in derdaad schuldig gemaakt aan het joodse verraad, of hebben de leden ervan alleen maar getracht erger te voorkomen. Het dilemma van de eeuw. door Ben Maandag sr. den behandeld maar eindigden in wat men vrijspraak zou kunnen noemen. Slechts in drie klachtzaken kwam het tot een veroordelende uitspraak. En dan wa ren er nog twee personen, die zichzelf meldden om over hun gedrag tijdens de bezetting een uitspraak uit te lokken. In 't Veld: "Ging de Ereraad dan te mild te werk? Uiteraard te mild volgens de klagers en te streng volgens de be klaagden. Maar voor zover de geringe aantallen een, ik wil niet zeggen, conclu sie, maar indruk rechtvaardigen, wijkt het beeld niet veel af van de zuiveringsre sultaten in vele andere sectoren van de Nederlandse samenleving." Veroordeling In een derde deel van zijn boek gaat In 't Veld in op de behandeling van Asscher en Cohen. In september 1946 trachtte de voorzitter van de Ereraad Asscher telefo nisch te bereiken om over een eerste zit ting te praten. De dochter van Asscher antwoordde aan de telefoon dat de zaak haar geen snars interesseerde en haar va der evenmin. Asscher liet later weten dat hij de oprichting van de Joodse Ereraad op zichzelf al veroordeelde. Op de zittin gen verscheen hij nooit. Op 11 februari 1941 kwamen zo'n veertig leden van de Weerafdeling (WA) van Musserts Nationaal Socialistische Bewe ging in de Amsterdamse Jodenhoek in botsing met anti-NSB ingestelde inwo ners van de hoofdstad. Bij dat gevecht verloor de WA-man Koot het leven. Een dag later werd in Amsterdam de Joodsche Raad opgericht. Een 'Juden- rat' was in de ogen van de bezetter onont beerlijk voor de aanpak van de joodse minderheid. Het Nederlandse joden dom, verdeeld in zichzelf, had nimmer een algemeen gezaghebbende joodse au toriteit aanvaard of erkend. De Duitsers maakten misbruik van die situatie. Abraham Asscher, diamant-fabrikant en David Cohen, hoogleraar in de oude geschiedenis aan de universiteit van Am sterdam, werden samen voorzitter van de Joodsche Raad. En zo'n twintig ande re joden wilden, nee kónden eenvoudig niet weigeren om lid van de raad te wor den. Het eerste wat het nieuwe college deed (en dat paste precies in het straatje van de bezetter) was een klemmend be roep doen op de Amsterdamse joden al hun vuur-, steek- en slagwapens in te le- Achteraf is het makkelijk oordelen. En vooral, te veroordelen. Fout, wordt er dan al snel gezegd. Maar in februari 1941 was voor Asscher en Cohen het inleveren van wapens geboden om de Duitsers er van te overtuigen dat de meeste joden zich van elk geweld wensten te distantië ren. En dat zij bereid waren zich loyaal tegenover de bezettende macht op te stellen. Selectie Het is, helaas, allemaal anders gelopen dan de heren van de Joodsche Raad des tijds hebben gedacht. Langzaam maar zeker werd het college misbruikt als een belangrijk instrument in wat de nazi's betitelden als de oplossing van het jo denvraagstuk. Door de selectie voor, en de organisatie van het jodentransport bij de joden zelf te leggen, konden de Duit sers in eerste instantie buiten schot blij ven. De Joodsche Raad raakte onder druk van de nazi's meer en meer mede plichtig aan de alipaar grotere kwellin gen die uitmondden in een massamoord die z'n weerga in de historie niet kent. De Joodsche Raad kon zorgen dat je als jood een zogenaamd Sperrstempel kreeg, hetgeen je althans voorlopig voor deportatie naar het kamp Wester- bork behoedde. Dan moest je wel bij de Joodsche Raad horen, dus werd er druk gejaagd op hoge en lage baantjes bij de Raad. Bij die baantjes hoorden de Sperr- stempels. Dat joden hier gebruik van maakten, had natuurlijk ook te maken met de gedachte dat er ooit eèn einde zou komen aan de Duitse overheersing. Hoe vroegtijdig al meende men een bevrij ding nabij! Was dit alles aanvechtbaar? Hoe is na de oorlog over handel en wandel van de Joodsche Raad gedacht? Moest er ie mand of moesten er meerderen gezui verd worden? Dr. N.K.C.A. in 't Veld, verbonden aan het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie en onder meer be kend door het standaardwerk 'De SS en Nederland', dat in 1976 verscheen, heeft Cohen nam een genuanceerdere hou ding aan. Ook hij kon eerst de Ereraad niet erkennen, maar later achtte hij zich gerechtigd om voor de raad te verschij nen. De emoties bij de behandeling van de tragische materie waren duidelijk groot. Door een ontstane vacature ge beurde er in de procedure tegen Asscher en Cohen een half jaar helemaal niets. En toen de zaak weer op gang kwam was er iets anders. Op 6 november 1947 werden Asscher en Cohen op last van de procureur-fis caal bij het Bijzonder Gerechtshof te Amsterdam gearresteerd. Voor het grote publiek geheel onverwacht. Er zóu 'ge ruime tijd' gemoeid zijn geweest met het onderzoek en "om geen antisemitische gevoelens aan te kweken" had men grote voorzichtigheid en bedachtzaamheid in gesteld. Er kwamen Kamervragen, er was ver wondering en verontwaardiging. Twee dagen na de Kamervragen werden de he ren vrijgelaten onder voorwaarden. Maar de fut was er uit. In mei 1950 concludeer de het Openbaar Ministerie in feite tot se ponering. Ruim een jaar later werd de vervolging "op gronden, aan het alge meen belang ontleend", gestaakt. Laakbaar Anders gebeurde het bij de Joodse Ere raad. De zaak tegen de twee voorzitters liep nog toen zij door de overheid werden gearresteerd. Ze werd geschorst. Totdat op 26 december 1947 een uitspraak over de vroegere voorzitters verscheen in het Nieuw Israëlitisch Weekblad. Hun ge drag tijdens de Duitse bezetting werd 'laakbaar' genoemd ten aanzien van vier punten: de vorming van de Joodsche Raad op Duits bevel, de uitgave van 'Het Joodsche Weekblad', de medewerking aan maatregelen als het invoeren van de jodenster en de bevelen aan de joden om naar Westerbork te gaan. 'Zeer laakbaar' was een vijfde punt: de medewerking verleend bij selectie voor de deportatie. De Ereraad sprak als zijn mening uit, dat Asscher en Cohen uitgesloten dien den te worden "van het bekleden van ereambten en bezoldigde functies van ie dere aard bij enige joodse instantie of in stelling en wel voor de duur van het le- Beiden bekleedden al sinds lang geen functie meer bij enige joodse instelling. De uitspraak beoogde alleen een moreel effect. Het was nauwelijks een verras sing. Maar weinig geschikt om de gemoe deren tot bedaren te brengen. De joodse gemeenschap bleef twijfels houden, ze ker over optreden en bestaan van de Ere raad. De joodse gemeenschap bleek zeer verdeeld. Op 24 juni 1949 kwam er een gewijzigd reglement. Dat voorzag in een Beroeps- raad. Drie veroordeelden, onder wie Co- hen, maakten gebruik van de beroeps mogelijkheid. Geen van drieën ver scheen ooit voor een Beroepsraad. In 't Veld: "Een halfjaar nadat Cohen beroep had aangetekend, nam de Centrale Com missie van het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap een besluit dat in feite neerkwam op een opheffing van alle uit spraken van de Ereraad". Toen viel het doek. Hoogst onbevredi gend. We schrijven februari 1950. Het drama van de Joodsche Raad in de oor log en dat van de Joodse Ereraad erna zal ons tot in lengte van jaren bezighouden. En steeds weer verontrusten. Ereraad Eind januari of begin februari 1946 kwam het tot de oprichting van de Jood se Ereraad. Dat deden dus de joden zelf. Het is nogal informeel verlopen. Maar aldus In 't Veld dat gebeurde "in die chaotische na-oorlogse periode van moeizame wederopbouw". Hoofddoel zou zijn om de besturen van alle mogelijke joodse organisaties in Ne derland te zuiveren van lieden, wier hou ding tijdens de bezetting niet onbespro ken was, dus de 'berechting' van iedere jood, die onjuist gedrag vertoond had. Het was niet de bedoeling zich op de twee voorzitters van de Joodsche Raad te werpen maar het kwam er in feite wel 'Berechting' was een wat onterecht woord. In zuiveringszaken zou men moe Abraham Asscher en David Cohen, de voormannen van de Joodsche Raad Onder voorzitterschap van David Cohen tweede van links) zijn de provinciale afgevaardigden van de Joodsche Raad in vergadering bijeen. Elsevier) De afdeling 'schoeisel' van de Joodsche Raad, die de weg te voeren joden voorzag van nieuwe schoenen. De dienstver lening sloot aan op dé opvatting van de voorzitters: zij die weg moesten naar het 'oosten', moesten ten minste goede schoenen hebben van het .Stadsdeel JODENBREESTRAAT EN OMGEVING vwrdw VMiocht, HEDEN (DONDERDAG)MIDDAG TE HALFVIER een bij te wonen in het gebouw BEURS VOOR DEN DIAMANTHANDEL, Weesperplein nu het boek De Joodse Ereraad gepubli ceerd. Hij had zich al eens verdiept in de zuivering van kunstenaars, artsen en ad vocaten. De hierboven beschreven feiten over de Joodsche Raad zijn grotendeels aan het boek van dr. In 't Veld ontleend. - Tot begin september 1942 weigerde de Joodsche Raad degenen die geen Sperre konden bemachtigen zelf voor deportatie op te roepen. Wel werd mede werking verleend op het administratieve vlak. Collaboratie Hans Knoop heeft enkele jaren geleden, in 1983 om precies te zijn, een boek ge schreven over De Joodsche Raad, dat hij 'Het drama van Abraham Asscher en Da vid Cohen' noemde. Knoop zegt in zijn boek dat de oprichting van de Joodsche Raad niet "een daad van collaboratie" was. Hij stelt dat het lot en de tragiek van Asscher en Cohen was, dat toen zij een maal met hun werk begonnen, zij niet meer terug konden. Gestart met de beste bedoelingen, werden zij handlangers van de beul. Daarmee, zo zegt Knoop, faal den zij als mens. De historicus In 't Veld analyseert heel helder en compact hoe collaboratie be oordeeld wordt. Hij schrijft: "Staat de collaboratie in het teken van direct lijfs behoud, is er dus van overlevingscolla- boratie sprake, of impliceerde de colla boratie regelrecht de vraag van het lijfs behoud van anderen? Dan, het is nauwe lijks nodig dit op te merken, verscherpt de discussie zich. En verlengt zich: meer dan veertig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog is het einde nog niet in zicht". In het deel van zijn boek over het werk van Asscher en Cohen komt de auteur tot het volgende: "Asscher en Cohen gingen er van uit dat elke vorm van verzet of sa botage de Duitsers alleen maar tot harde re maatregelen zou nopen. Daarom had iedere jood zich stipt aan elke Duitse or der te houden"(..) - Het motief was "te redden wat er te redden valt". En trachten de belangrijk ste mensen zo lang mogelijk te behou den. - Begin september 1942 vonden de Duitsers de aantallen joden die aan de oproepen gehoor gaven, veel te laag. Sindsdien werden de joden, vaak door de Nederlandse politie, anders meestal door de Duitse politie, van huis opge haald, of bij razzia's opgepakt. De Jood sche Raad weigerde mensen voor depor tatie te selecteren, maar gaf wel het klem mende advies om zich voor deportatie aan te melden. - Wel droegen zij 'onmisbaren' voor een Sperr-stempel voor. Dan moesten zij hun lijsten aan de Duitsers voorleggen. Daarin stak een element van negatieve selectie. - In mei 1943 eisten de Duitsers, dat de Joodsche Raad binnen drie dagen onder de houders van het Joodsche Raadstem- pel en dat warep er toen ongeveer 14.000 de helft voor deportatie zou uit zoeken. Creditzijde In 't Veld stelt de vraag: wat is eventueel op de creditzijde van de Joodsche Raad te boeken? Hij komt tot het oordeel dat de intentie zonder enige twijfel gericht is geweest op vertragen, waar voorkomen onmogelijk was. "Verder heeft de Jood sche Raad heel veel in het werk gesteld om het lot van de joden in de isolatie, maar ook bij de deportatie, te verzach ten. De intentie is steeds ook geweest te verzachten, waar vertragen onmogelijk was, al heeft men zich aan de illusie van het laatste tot het einde toe vastge klampt". Die goede intenties pasten pre cies in het geraffineerde Duitse spel. Van de leden van de Joodsche Raad overleefden slechts vijf de oorlog. As- waar mededeelingen zullen worden gedaan in verband met de gebeurtenissen van de laatste dagen. A. ASSCHER PROF. DR. D. COHEN scher kon zich wel met zijn gezin tijdens de bezetting in Zwitserland in veiligheid stellen, maar deed dat niet. Misschien meende hij dat de Duitsers hem en zijn naasten van deportatie zouden vrijwa ren. Dat laatste geldt niet voor Cohen. In september 1943, toen praktisch de laatste joden uit Amsterdam werden weggevoerd, ook Asscher en diens fami lie, kwam een einde aan de Joodsche Raad. Cohen dook niet onder maar liet zich met zijn gezin eveneens wegvoeren. Asscher overleefde Bergen-Belsen. Hij stierf 2 mei 1950, 69 jaar oud. Hij had be dankt als lid van de joodse gemeente, voelde zich gekrenkt en wendde zich van het jodendom af. Zijn laatste protest was zich te laten begraven op Zorgvlied en niet op de joodse begraafplaats in Mui- derberg. Cohen overleefde de oorlog ook. Hij kwam na de oorlog uit Theresienstad in Tsjechoslowakije (nu Terezin). Hij over leed in 1967 op 84-jarige leeftijd en werd begraven in Muiderberg. Na de oorlog trachtte het schamele res tantjoden weer een nieuw georganiseerd joods leven op te bouwen. Er is toen ook wel gedacht aan het oprichten van een zuiveringsorgaan. Dat er in het begin een emotionele sfeer by de bespreking van dit onderwerp is geweest acht In 't Veld plausibel. Sommigen zagen wellicht geen heil in procedures die al het oor logsleed weer in herinnering zouden roe pen en de gedicimeerde joodse gemeen schap zouden kunnen verdelen. Ande ren wilden wellicht oordelèn. ten spreken over 'beoordeling', maar daar kwam weinig van. De Ereraad kreeg als voorzitter mr. M. Bosboom en als se cretaris J. Voet. Weinigen waren bereid er zitting in te nemen. Men wenste te werken in stilte om niet veel opzien te ba ren. Maar een bepaalde mate van publici teit was onontbeerlijk. Er kwam een reglement. Veel uitrich ten kon men evenwel niet. Alleen maar straffen, door uit te spreken dat houding of gedrag van een beklaagde tijdens de oorlog 'laakbaar' was geweest en dat hij "mitsdien voorgoed of voor bepaalde tijd behoorde te worden uitgesloten van het bekleden van functies of ereambten in joodse organisaties". Wie verwacht zou hebben, dat het om 'een stroom klachten' ging, kwam bedro gen uit. In totaal werden 17 klachten ont vangen, drie bleken al meteen onge grond, drie zaken werden niet behan deld, vier werden geseponeerd, vier wer-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1990 | | pagina 47