'Het badseizoen zal, vreezen wij,
niet 't verwachte verloop hebben'
PAGINA 44
ZATERDAG 5 MEI 1990
Hoewel er vooraf wel degelijk rekening was gehouden met een inval van Duitse troepen, voelde menige bestuurder zich er op 10 mei
1940 door overvallen. Wat in beginsel was verwacht, kwam niettemin onverwacht. De nare gedachte eraan was ergens diep in het
achterhoofd opgeborgen als een imaginaire dreiging. Pappen en nathouden in de nabijheid van stadspoort of dorpspomp, was in de
eerste oorlogsjaren de boodschap voor de vroede vaderen. Bij tijd en wijle kon men er niet onderuit om voor de goede zaak van de
gemeente gemene zaak te maken met de bezettende macht. Nu vijftig jaar later is een woord als collaboratie snel uitgesproken, maar
dat zou niet reëel zijn. Het hele verschijnsel van gezagsgetrouwheid moet worden geplaatst in de tijd van toen. De realiteit van 1940
was een andere: "Naar wij vreezen zal het badseizoen niet het verloop hebben dat ervan wordt verwacht".
door Gerard van Putten
Geen gelegenheid liet de Nederlandse
regering halverwege de jaren dertig
voorbijgaan om te beklemtonen dat hier
voor alles de neutraliteitspolitiek werd
gevoerd. Daaruit volgde niet alleen dat
belediging van de Führer officieel gelijk
stond aan het beledigen van een dan wel
niet bev riend maar in de zin van de wet
in elk geval niet vijandig staatshoofd, te
gelijkertijd sprak daaruit ook de zorg om
de ontwikkelingen voorbij de oostgrens.
Iedereen werd dan wel geadviseerd rus
tig te gaan slapen, maar uit voorzorg be
sloot de ministerraad in het voorjaar 1937
toch maar een missive uit te vaardigen,
bestemd voor alle secretarissen-generaal
der koningin, de burgemeesters, en voor
de hoofden van dienst van waterschap
pen.
Wijdlopig
Amper een jaar later las menige gezags
drager de wijdlopige titel van het docu
ment: Aanwijzingen betreffende de hou
ding. aan te nemen door de bestuursorga
nen van het rijk. de provinciën, gemeen
ten, waterschappenveenschappen en
veenpolders, alsmede door het daarbij in
dienst zijnde personeel en door het perso
neel in dienst bij spoor- en tramwegen in
geval van een vijandelijke inval.
Het geheime stuk verdween op heel
wat kantoren ongelezen in een of andere
'geduldige' la of kast. Nederland in oor
log. dat was toch ondenkbaar? Was de
Eerste Wereldoorlog^ behoudens de mo
bilisatie. niet volledig aan ons voorbij ge
gaan? Met die gedachte stelden de mees
te bestuursambtenaren en ingezetenen
in die dagen zichzelf gerust. Slechts een
enkeling wilde het opkomende gevaar
van nazi-Duitsland inzien.
Niet eerder dan op 10 mei, nadat Duit
se legereenheden in alle vroegte het land
toch waren binnengevallen, werd de
tekst van het geheime regeringsstuk
voor menigeen actueel. Als de toenmali
ge bestuurders zich al vaag de zwaar ver
zegelde enveloppe herinnerden, dan
bleek op talloze burelen het zoeken er
naar een probleem op zich. Sommige ge
zagsdragers hadden het regeringsstuk
twee jaren eerder zo zorgvuldig opgebor
gen dat het met de beste wil van de we
reld niet meer kon worden opgespoord.
Anderen slaagden daar pas in, nadat ze
zowat alle kasten en laden overhoop had
den gehaald.
De instructies die de regering-Colijn in
1937 had opgesteld, verplichtten de in
die tijd toch al gezagsgetrouwe over
heidsdienaren tot een loyale opstelling
ten opzichte van gezaghebbers. Be
stuursambtenaren en hun ondergeschik
ten dienden in het belang van het Neder
landse volk op hun post te blijven. Van
vijandigheden ten opzichte van de bezet
ter dienden alle Nederlanders in over
heidsdienst zich te onthouden. Letterlijk
bevatte het document de volgende, ver-
goeilijkende tekst: 'Het nadeel dat zij
daardoor mede het belang van de bezet
ter dienen, is in het algemeen geringer
dan het grotere nadeel dat voor de bevol
king zou voortvloeien uit het niet meer
functioneren van het eigen bestuursap
paraat. Indien echter de ambtenaar,
door in functie te blijven, zoodanige
diensten aan den vijand zou bewijzen
dat deze grooter kunnen worden geacht
dan het nut dat voor den bevolking aan
zijn aanblijven is verbonden, dan zal hij
zijn post moeten verlaten'.
Voorkomend
Maar een beperkt aantal overheidsbe-
stuurders en ambtenaren deden dat, de
meesten bleven aan. Probeerden gewoon
te doen, te redden wat er te redden viel.
En in zeker opzicht gaf de Duitse Kom-
mandantur in bezet gebied daartoe alle
gelegenheid. Nadat Nederland was geca
pituleerd. gedroegen de Duitse militai
ren zich in de eerste oorlogsjaren op hün
manier voorkomend en fatsoenlijk tegen
de meerderheid van de burgerij. De na
zi's beschouwden de Nederlanders im
mers als een Brudervolk, als mede-Ger-
Nederland tijdens de eerste oorlogsda
gen gedroeg zich zo Nederlands moge
lijk, hetgeen werd weerspiegeld in de ge
meenteraden. De Duitse inval werd dan
wel besproken, vervolgens gingen de no
tabelen zo snel mogelijk over tot de orde
van de dag. Pappen en nathouden in de
buurt van stadspoort of dorpspomp was
de boodschap die paste in de tijdgeest
van toen.
Oegstgeest zal een van de eerste ge
meenten in Nederland zijn geweest,
waar voor het eerst onder Duits bevel de
gemeenteraad in vergadering bijeen
kwam. Op 10 mei, 's avonds om 7 uur.
Aangezien nog geen vijftig procent van
de gemeenteraadsleden was komen op
dagen, werd de zitting verdaagd naar 14
mei, om tien uur 's morgens. Meteen na
de opening van de bijeenkomst legde
burgemeester A.J. van Gerrevink zijn ge
hoor het voorstel voor om in verband
met de oorlogstoestand alleen de onder
werpen te behandelen die niet konden
worden uitgesteld. Zonder hoofdelijke
stemming gingen de aanwezigen hier
mee akkoord.
Ingeslagen
Dat de inval van de Duitsers figuurlijk
was ingeslagen als een bom. blijkt uit de
verklaringen die diverse burgemeesters
afstaken tijdens de eerste gemeente
raadsvergadering onder Duits gezag. Mr.
A. van de Sande Bakhuyzen. destijds
burgemeester' van Leiden, wijdde op 20
mei op zijn eigen plechtstatige wijze de
volgende woorden aan de inval: "De ge
beurtenissen van de afgeloopen tien da
gen hebben ons volk naar lichaam en
geest zulke overweldigende schokken toe
gebracht. dat het nauwelijks een onzer
gelukt kan zijn zich een beeld te vormen
van het leven, waarin wij plotseling ge
worpen zijn uit het ons zoo vertrouwde,
rustige en welvarende bestaan, waarin
wij ons verzekerd en veilig waanden, en
wel niemand zal zich een beeld kunnen
vormen van wat de toekomst ons brengen
zal".
Uiteraard verkeerde daarover ook de
burgemeester van Hillegom, jhr. mr. dr.
O.F.A.H. van Nispen tot Pannerden in
het ongewisse.-Onnavolgbaar vroeg hij
daarom de steun en het vertrouwen van
de gemeenteraadsleden, waar het hem
tot dusver nooit aan had ontbroken. Dat
de edele edelachtbare heer los daarvan
het nodige vertrouwen in zichzelf stelde,
laat. zich gemakkelijk vaststellen. Van
Nispen kon wel een stootje velen, vond
hij van zichzelf: "Ik heb het voorrecht dat
dit.alles ons treft nu de kracht mijner ja
ren mij in staat stelt veel te verwerken en
aan te passen in aller belang. Moge het
mij gegeven zijn, gesteund door Uw
vriendschap en ervaring, door Uw mede
werking en trouw ook in de komende ja
ren een goed gezagvoerder te zijn op het
scheepje van staat der gemeente Hille
gom".
Doordat Nederland bezet gebied was
geworden waren niet alleen veel zeker
heden overboord geraakt, in het verleng
de werd het ene na het andere gerucht de
wereld in gebracht. Burgemeester Van
de Mortel van Noord wijk stoorde zich
daar mateloos aan. Hij uitte zijn ergernis
in dichtvorm:
'Kwaad gerucht neemt altijd toe;
Goed gerucht wordt spoedig moe"
"De laatste dagen ben ik herhaaldelijk
opgebeld door personen die vroegen of
liet waar was dat Noordwijk geëvacu
eerd moest worden. Men wist zelfs meer
dan ik en kon mij de toevluchtsoorden,
waarheen wij Noordwijkers moesten
gaan. zelfs noemen. Mij is officieel noch
officieus iets bekend van een eventueele
evacuatie en ik kan dan ook deze geruch
ten ten stelligste tegenspreken. Zij zijn
van alle grond ontbloot. Niemand van
ons, u niet en ik niet, kan natuurlijk zeg
gen wat er ons nog boven het hoofd hangt.
Tot nu toe, en daar mogen wij God dank
baar voor zijn, is Noordwijk gespaard
gebleven van verwoestingen van den oor
log. Laten wij hopen dat dit zoo moge
blijven, en laten wij vertrouwen hebben
in de toekomst van ons volk, ook al zijn de
tijden donker, en laten wij eendrachtig
samenwerken, met terzijdestelling van
politieke inzichten, om Noordwijk te be
houden als belangrijk bloembollencen
trum en als parel van onze Noordzee
kust".
Wonder
Burgemeester A.C. de Wilde van Valken
burg, dat tijdens de invasie zwaar onder
vijandelijk vuur had gelegen, liet op vrij
dagavond 19 juli in een ontroerende toe
spraak zijn emoties de vrije loop: "Het is
als een wonder Gods te beschouwen, dat
wij allen hier in deze vergadering aan
wezig mogen zijn. Gedurende de 5 dagen
in welken de oorlog in al zijn verschrik
kingen in onze gemeente woedde, ver
keerden wij allen van oogenblik tot
oogenblïk als in het aangezicht van den
dood. Wij weten het wel, dat naar het
Woord Gods er maar eene schrede is tus-
schen ons en den dood, maar wellicht
werd dit nimmer meer realiteit voor ons
dan in de bange dagen die wij hier heb
ben doorleefd. Hoe hadden wij allen ge
hoopt en gebeden, dat het onpeilbaar leed
van den oorlog ons land en volk zou wor
den bespaard. Dit heeft niet alzoo mogen
zijn".
De Wilde nam vervolgens de schade op
van de eerste oorlogsdagen. In totaal wa
ren er 23 Valkenburgers omgekomen. En
de ravage was zo groot, dat een bedrag
van 266.335 gulden moest worden uitge
trokken om de huizen óf op te bouwen óf
te herstellen.
Er kwamen tijdens die vergadering
ook andere zaken aan de orde, die door
de Valkenburgse notabelen van onge
meen belang werden geacht. Om te voor
zien in de opvolging van de ons ontvallen
mejuffrouw Gravekamp moest de ge
meenteraad van Valkenburg een keuze
maken tussen twee sollicitanten. Na
stemming (4 tegen 1) wórdt mejuffrouw
Jansen benoemd tot schoonmaakster
van het raadhuis.
In deze barre tijd zowaar een blijde tij
ding vanuit Wassenaar, en wel speciaal
voor de Wassenaarsche IJsvereeniging.
Het heeft de gemeenteraad op 1 juni 1940
behaagd zonder discussie of hoofdelijke
stemming een subsidie te verlenen aan
de plaatselijke schaatsers.
Gekift
In Rijnsburg hadden ze in de gemeente
raad weer andere zaken aan het hoofd tij
dens de eerste vergadering in oorlogstijd
op 28 juni. De gemoederen werden daar
vooral bezig gehouden door eeii of ande
re actie bij de onbewoonbaarverklaring
van' woningen, waarover al sinds de
voorgaande vergadering op 22 april werd
nagezeurd. Een raadslid verweet een an
der terzake valse beschuldigingen te
hebben geuit en wenste een en ander als
nog opgenomen te zien in de notulen. En
als dat niet kon, dan moest de geachte af
gevaardigde zijn woorden maar intrek
ken. Raadslid Leenheer hoorde het ge
kift aan, achtte de plaatselijke kwestie
een bagatel in relatie tot wat er landelijk
speelde en verzocht de kijvende heren
vervolgens fijntjes geen strijd om beu
zelingen" te voeren na al wat er was ge
passeerd.
Mr. W.J. Woldringh van der Hoop
bracht als eerste burger van Katwijk op
26 juni een woord van speciale dank uit
aan het politie- en ambtenarenkorps van
"hoog tot laag', voor wie niets te veel
was. Waarna een sombere rapportage
volgde over de eerste oorlogsdagen en de
daaraan verbonden consequenties: "In
onze gemeente is Katwijk aan den Rijn
het zwaarst beproefd, vooral het gedeelte
langs den Valkenburgerweg, en het moet
ons een dure plicht zijn hier te helpen her
stellen en op te bouwen en de helpende
hand uit te steken. Onze geheele gemeente
is economisch zeer zwaar getroffen, de
hoofdbron van haar bestaan, de vissche-
rij is n.l. lam geslagen en daarmede alle
nevenbedrijven".
Elders in de regio waren de meeste
burgervaders meestal korter van stof, al
was het leed ter plaatse er niet minder
om. Op gedragen toon herdacht de bur
gemeester van Lisse, jhr. mr. F.J.C.M.
van Rijckevorsel de gevallen dorpelin
gen: "Op wel zeer indrukwekkende wijze
heeft de Almachtige ons gewaarschuwd
'Memento Mori'. De oorlog is als een ty
phoon en een uitlooper daarvan is over
onze gemeente gekomen. De toekomst ligt
in Gods hand, doch gaan allen deze met
waardigheid en zelfvertrouwen tege
moet, dan zullen wij kunnen herbouwen.
Daarom: met Gods hulp aan den arbeid".
Vroeg dag
Voor de edelachtbare heer J.A. Bakhui
zen, de burgemeester van Leimuiden,
was het op donderdag 27 juni al vroeg
dag. Om acht uur precies gaf hij met een
doffe hamerslag zijh raadsleden te ken
nen dat wat hem betreft de gemeente
raadsvergadering was begonnen. Hij vol
stond na het gebed en de goedkeuring
van de notulen met het doen van de me
dedeling dat er ter plaatse een militair
was gesneuveld. Hij had gemeend de na
bestaanden namens de gemeente een
grafruimte te moeten aanbieden en
vroeg de Raad of deze zich hiermee kon
verenigen. Ter geruststelling: de Raad
kon dat.
Dezelfde Bakhuizen liet zich die avond
als hoogste amtbsdrager van de gemeen
te Rijnsaterwoude eens te meer als een
man van weinig woorden kennen. Na het
gebruikelijke ritueel (gebed, notulen)
kwam hij meteen tot de kern van de zaak.
Geen oorlog, maar gewoon punt 1 van de
agenda: het ingekomen stuk van de se
cretaris-generaal d.d. 23 mei 1940, nr.
11301 afd. B.B. nopens de afrekening van
de bijzondere steun uit het werkloos-
heidssubsidiefonds over 1938.
De burgemeester van de gemeente
Koudekerk aan den Rijn memoreerde op
10 juni dat in zijn gemeente een aantal
dorpelingen de Duitse luchtaanval op 14
mei helaas niet had overleefd. Vervol
gens werden de notulen voorgelezen en
als belangrijkste agendapunt een
voorstel van B en W aan de gemeente
raad voorgelegd. Dat behelsde een le
ning van 10.000 gulden te mogen aan
gaan bij de N.V. Bank voor Nederland-
sche Gemeenten te 's-Gravenhage tegen
een jaarlijkse rente van 4,5 procent met
een jaarlijkse aflossing van 250 gulden
over een periode van 40 jaar. In een toe
lichting op het voorstel werd meege
deeld dat de gemeente voornemens was
deze financiële verplichting op zich te
nemen voor de bouw van een nieuwe
ambtswoning voor de burgemeester. De
toestemming voor de lening werd met al
gemene stemmen verkregen.
De veertiende mei was de datum waarop
ook Hazerswoude door een Duits bom
bardement was getroffen. Ook hier sneu
velden ingezetenen, die op 4 juli werden
herdacht in de gemeenteraad. Burge
meester A. Warnaar liet met gepaste trots
zijn gemeentesecretaris in gloedvolle be
woordingen beschrijven waarin een klei
ne gemeenschap in oorlogstijd groot kan
zijn. "Maandagavond, Tweede Pinkster
dag, des avonds om 11 uur, gewerd mij de
mededeling dat den volgenden dag, zoo
vroeg mogelijk 2500 vluchtelingen naar
Hazerswoude zouden komen. Hiervoor
was niets voorbereid. Maar het is een
heerlijke ervaring geweest hoe allen,
ambtenaren en politie zoowel als de bur
gerij in haar geheel, haar plicht verston
den. Het is mij een behoefte daarvoor
vanaf deze plaats mijn hartelijken dank
uit te spreken".
De gemeenteraad van Woubrugge,
woensdag 12 juni om half tien 's morgens
voor het eerst in oorlogstijd bijeen, vatte
na het gebruikelijke gebed de koe
meteen bij de horens. De notulen van de
vergaderingen van 3 april en van 9 april
werden goedgekeurd, en vervolgens
werd de agenda punt voor punt afge
werkt. Over de oorlog, en hoe het nu ver
der moest onder het bewind van
Reichskommissar Seyss-Inquart werd
met geen woord gerept. Bij geen van de
gemeenteraadsleden, van wie C.P. Borst
een bericht van verhindering had ge
stuurd, bestond kennelijk de behoefte
om de rondvraag te gebruiken voor het
stellen van een vraag over de oorlogstoe
stand en al wat daar mee samenhing.
Niemand ook die het nodig achtte z'n be
zorgdheid uit te spreken.
Model
Wat dat betreft stonden de Woubrugse
gemeenteraadsleden model voor hun
collega's in de andere gemeenten. Er
werd stil gestaan bij de gevolgen van de
gevechten tussen de Duitse strijdkrach
ten en de Nederlandse soldaten die wa
ren belast met de landsverdediging.
Daarna volgde meestal twee minuten
stilte, waarna de aandacht werd gericht
op de lokale kwesties. Zo vroeg in Kou
dekerk aan den Rijn gemeenteraadslid
Van Egmond zich tijdens de rondvraag
af of er niet iets kon worden ondernomen
tegen "het roekelooze rijden met racefiet
sen tijdens het aangaan van de kerkdien
sten op Zgndag". Verder nergens vragen
tijdens de rondvraag.
In de wetenschap dat ze een vruchtba
re vergadering achter de rug hadden,
gingen de Woubrugse heren van de ge
meenteraad huns weegs. Onder meer
was de begroting voor het jaar 1940 vast
gesteld. Staande de vergadering was met
vijf stemmen voor en de tegenstem van
het lid J. Anker besloten tot uitbreiding
van het personeel van de distributie-
dienst over te gaan. Voor dit doel werd
op de begroting een bedrag van 600 gul
den uitgetrokken.
De leden van de Boskoopse gemeente
raad werd er op 24 juni door burgemees
ter Verkerk nog maar eens aan herinnerd
wat precies van hen werd verwacht: De
taak van den Raad is geworden zakelijk
administratief. Ik verwacht van u, dat
gij u stipt zult houden aan hetgeen het
agenda-punt vermeldt en in uw woorden
en in de wijze van zeggen zult nederleg-
gen de houding, welke u in de gegeven
omstandigheden past. Ik vraag ten slotte
van ieder, hoog of laag, dat hij zich strikt
en onvoorwaardelijk houdt aan de van
overheidswege gegeven bevelen en wars
van ijdel gepraat met terzijdestelling
van alle kleine beuzelingen zich bezig
houdt met zijn eigen werk. Ik heb ge
zegd".
In Alkemade gaf de toenmalige burge
meester er blijk van zich onvoorwaarde
lijk aan het Duitse gezag te onderwer
pen. De gemeentesecretaris tekende
woensdagavond 26 juni, even na 8 uur,
onder meer deze woorden op: "En thans
heeft dan het leven voor zoover mogelijk
zijn normalen gang hernomen en heb ik
gem'eend Uwen Raad wederom voor een
gewone vergadering te moeten bijeenroe
pen. Laten wij er ons echter rekenschap
van geven dat wij onze taak hervatten
onder geheele andere omstandigheden en
andere verhoudingen dan die tot voor
kort golden. Wij staan aan het begin van
een nieuwen tijd. Eendracht en samen
werking zullen onontbeerlijk zijn om een
nieuwe wereldorde te kunnen opbouwen.
Wat in die nieuwe orde onze taak zal zijn,
is nog niet te overzien. Laten wij ons ech
ter met alle kracht en energie, die in ons
is, geven om mede te bouwen aan 'een
nieuwe toekomst, die goed zal zijn omdat
zij ligt in Gods hand"(..)
Een toezegging van deze burgemees
ter, naar aanleiding van een opmerking
van raadslid Van Zandvliet die het meer
dan treurig zei te vinden hoe de sportlui
zich op het water vertoonden: "Op zede
lijk gebied laat een en ander veel te wen-
schen over". Er zal, daarvan kon Van
Zandvliet op aan, door het nu weer ge
heel voltallige politiekorps voortaan
scherp op de watersport worden toege
zien. Voorwaar, een hele geruststelling.
Raadslid Van der Meer wilde nog we
ten waarom het gelui van kerkklokken
niet meer is te horen in het dorp. Die
maatregel was op last van de inspecteur
van de Luchtbeschermingsdienst geno
men, kreeg hij als antwoord.
Meegaand
De eerste burger van Sassenheim getuig
de op donderdag 27 juni, overigens in af
wezigheid van de 'ongestelde' wethou
der Bader, van een meegaande houding,
die hem naar alle waarschijnlijkheid was
ingegeven door een natuurlijke gezags
getrouwheid die indertijd als pre gold
voor een geslaagde ambtelijke loopbaan.
Met instemming van de aanwezige ge
meenteraadsleden er werden althans
geen bezwaren ingebracht liet hij zijn
gemeentesecretaris op papier vastleggen
dat de bereidheid tot het opvolgen van
voorschriften en het vervullen van taken
aanwezig was: "Mijne heeren, wij zien el
kaar in deze zaal voor het eerst weder na
de voor ons vaderland zoo geweldige da
gen van 10-15 Mei. Ook voor onze gemeen
te waren zij geweldig en ten hoogste
spannend. Danken we God voor hetgeen
bleef gespaard en onderwerpen we ons,
ook als gemeenteraad, waardig aan den
nieuwen toestand. Duitsche autoriteiten
hebben we te aanvaarden en te eerbiedi
gen; ik hoop dat aller houding daarin
correct en waardig zal zijn, zooals dat
trouwens sinds de genoemde groot-histo-
rischen dagen is gebleken".
En wat zei burgemeester P.A. Colijn
van Alphen aan den Rijn op maandag
avond 24 juni 1940, na het avondgebed
om zeven uur? Hij sprak deze legendari
sche woorden: "Mevrouw, mijne heeren.
Over de gebeurtenissen, welke zich na
den tienden Mei hebben voltrokken, wil
len wij in deze samenkomst zwijgen".
Gehoorzaamheid was een deugd, die
in die dagen de burgerij paste. Mr. Van
den Sande Bakhuyzen hield dat de Leid-
se ingezetenen op 20 mei nog maar eens
voor: "Den vreemdeling boezeme men
respect in door een waardige houding in
het dragen van ons lot. En nu nog iets. Er
bestaat naar mijn meening een ongezon
de nieuwsgierigheid, die leidt tot praat
jes en samenscholingen op straat. Ik acht
dit onjuist en doe een beroep op de burge
rij om dit te vermijden, omdat anders
daartegen ook mijnerzijds zal moeten
worden opgetreden. Ernstig verzoek ik
den ouders en ordelievenden burgers om
streng op te treden tegen de jeugdbalda-
digheden van plakkaten en dergelijke".
Over jeugd gesproken. In Noordwij-
kerhout werd een commissie tot wering
van gespijbel benoemd voor de duur van
drie jaar. Naar alle waarschijnlijkheid
hebben de commissieleden niet de volle
dige ambtstermijn uitgezeten. Naarmate
de oorlog vorderde vormde het Duitse
gezag immers het landelijke bestuur en
plaatselijke bestuur om naar het nazi
model. Zoals feitelijk alles in de Neder
landse samenleving geleidelijkaan ge
lijkgeschakeld werd. Vele gezagsdragers
kwamen daardoor in conflict met hun
geweten en haakten alsnog af. Een enke
le wankelmoedige bleef zitten, terwijl de
vacatures werden opgevuld met NSB'ers
die aan een baantje geholpen moesten
worden. Vakbekwaamheid strekte in dit
verband tot aanbeveling, maar was niet
vereist. Wel trouw aan het Duitse gezag.
"Het badseizoen zal, naar wij vreezen,
niet het verloop hebben dat ervan werd
verwacht", had de burgemeester van
Katwijk op 26 juni 1940 verklaard.
Zelden in de historie zullen profeti
sche woorden zo zijn uitgekomen.