'Het badseizoen zal, vreezen wij, niet 't verwachte verloop hebben' PAGINA 44 ZATERDAG 5 MEI 1990 Hoewel er vooraf wel degelijk rekening was gehouden met een inval van Duitse troepen, voelde menige bestuurder zich er op 10 mei 1940 door overvallen. Wat in beginsel was verwacht, kwam niettemin onverwacht. De nare gedachte eraan was ergens diep in het achterhoofd opgeborgen als een imaginaire dreiging. Pappen en nathouden in de nabijheid van stadspoort of dorpspomp, was in de eerste oorlogsjaren de boodschap voor de vroede vaderen. Bij tijd en wijle kon men er niet onderuit om voor de goede zaak van de gemeente gemene zaak te maken met de bezettende macht. Nu vijftig jaar later is een woord als collaboratie snel uitgesproken, maar dat zou niet reëel zijn. Het hele verschijnsel van gezagsgetrouwheid moet worden geplaatst in de tijd van toen. De realiteit van 1940 was een andere: "Naar wij vreezen zal het badseizoen niet het verloop hebben dat ervan wordt verwacht". door Gerard van Putten Geen gelegenheid liet de Nederlandse regering halverwege de jaren dertig voorbijgaan om te beklemtonen dat hier voor alles de neutraliteitspolitiek werd gevoerd. Daaruit volgde niet alleen dat belediging van de Führer officieel gelijk stond aan het beledigen van een dan wel niet bev riend maar in de zin van de wet in elk geval niet vijandig staatshoofd, te gelijkertijd sprak daaruit ook de zorg om de ontwikkelingen voorbij de oostgrens. Iedereen werd dan wel geadviseerd rus tig te gaan slapen, maar uit voorzorg be sloot de ministerraad in het voorjaar 1937 toch maar een missive uit te vaardigen, bestemd voor alle secretarissen-generaal der koningin, de burgemeesters, en voor de hoofden van dienst van waterschap pen. Wijdlopig Amper een jaar later las menige gezags drager de wijdlopige titel van het docu ment: Aanwijzingen betreffende de hou ding. aan te nemen door de bestuursorga nen van het rijk. de provinciën, gemeen ten, waterschappenveenschappen en veenpolders, alsmede door het daarbij in dienst zijnde personeel en door het perso neel in dienst bij spoor- en tramwegen in geval van een vijandelijke inval. Het geheime stuk verdween op heel wat kantoren ongelezen in een of andere 'geduldige' la of kast. Nederland in oor log. dat was toch ondenkbaar? Was de Eerste Wereldoorlog^ behoudens de mo bilisatie. niet volledig aan ons voorbij ge gaan? Met die gedachte stelden de mees te bestuursambtenaren en ingezetenen in die dagen zichzelf gerust. Slechts een enkeling wilde het opkomende gevaar van nazi-Duitsland inzien. Niet eerder dan op 10 mei, nadat Duit se legereenheden in alle vroegte het land toch waren binnengevallen, werd de tekst van het geheime regeringsstuk voor menigeen actueel. Als de toenmali ge bestuurders zich al vaag de zwaar ver zegelde enveloppe herinnerden, dan bleek op talloze burelen het zoeken er naar een probleem op zich. Sommige ge zagsdragers hadden het regeringsstuk twee jaren eerder zo zorgvuldig opgebor gen dat het met de beste wil van de we reld niet meer kon worden opgespoord. Anderen slaagden daar pas in, nadat ze zowat alle kasten en laden overhoop had den gehaald. De instructies die de regering-Colijn in 1937 had opgesteld, verplichtten de in die tijd toch al gezagsgetrouwe over heidsdienaren tot een loyale opstelling ten opzichte van gezaghebbers. Be stuursambtenaren en hun ondergeschik ten dienden in het belang van het Neder landse volk op hun post te blijven. Van vijandigheden ten opzichte van de bezet ter dienden alle Nederlanders in over heidsdienst zich te onthouden. Letterlijk bevatte het document de volgende, ver- goeilijkende tekst: 'Het nadeel dat zij daardoor mede het belang van de bezet ter dienen, is in het algemeen geringer dan het grotere nadeel dat voor de bevol king zou voortvloeien uit het niet meer functioneren van het eigen bestuursap paraat. Indien echter de ambtenaar, door in functie te blijven, zoodanige diensten aan den vijand zou bewijzen dat deze grooter kunnen worden geacht dan het nut dat voor den bevolking aan zijn aanblijven is verbonden, dan zal hij zijn post moeten verlaten'. Voorkomend Maar een beperkt aantal overheidsbe- stuurders en ambtenaren deden dat, de meesten bleven aan. Probeerden gewoon te doen, te redden wat er te redden viel. En in zeker opzicht gaf de Duitse Kom- mandantur in bezet gebied daartoe alle gelegenheid. Nadat Nederland was geca pituleerd. gedroegen de Duitse militai ren zich in de eerste oorlogsjaren op hün manier voorkomend en fatsoenlijk tegen de meerderheid van de burgerij. De na zi's beschouwden de Nederlanders im mers als een Brudervolk, als mede-Ger- Nederland tijdens de eerste oorlogsda gen gedroeg zich zo Nederlands moge lijk, hetgeen werd weerspiegeld in de ge meenteraden. De Duitse inval werd dan wel besproken, vervolgens gingen de no tabelen zo snel mogelijk over tot de orde van de dag. Pappen en nathouden in de buurt van stadspoort of dorpspomp was de boodschap die paste in de tijdgeest van toen. Oegstgeest zal een van de eerste ge meenten in Nederland zijn geweest, waar voor het eerst onder Duits bevel de gemeenteraad in vergadering bijeen kwam. Op 10 mei, 's avonds om 7 uur. Aangezien nog geen vijftig procent van de gemeenteraadsleden was komen op dagen, werd de zitting verdaagd naar 14 mei, om tien uur 's morgens. Meteen na de opening van de bijeenkomst legde burgemeester A.J. van Gerrevink zijn ge hoor het voorstel voor om in verband met de oorlogstoestand alleen de onder werpen te behandelen die niet konden worden uitgesteld. Zonder hoofdelijke stemming gingen de aanwezigen hier mee akkoord. Ingeslagen Dat de inval van de Duitsers figuurlijk was ingeslagen als een bom. blijkt uit de verklaringen die diverse burgemeesters afstaken tijdens de eerste gemeente raadsvergadering onder Duits gezag. Mr. A. van de Sande Bakhuyzen. destijds burgemeester' van Leiden, wijdde op 20 mei op zijn eigen plechtstatige wijze de volgende woorden aan de inval: "De ge beurtenissen van de afgeloopen tien da gen hebben ons volk naar lichaam en geest zulke overweldigende schokken toe gebracht. dat het nauwelijks een onzer gelukt kan zijn zich een beeld te vormen van het leven, waarin wij plotseling ge worpen zijn uit het ons zoo vertrouwde, rustige en welvarende bestaan, waarin wij ons verzekerd en veilig waanden, en wel niemand zal zich een beeld kunnen vormen van wat de toekomst ons brengen zal". Uiteraard verkeerde daarover ook de burgemeester van Hillegom, jhr. mr. dr. O.F.A.H. van Nispen tot Pannerden in het ongewisse.-Onnavolgbaar vroeg hij daarom de steun en het vertrouwen van de gemeenteraadsleden, waar het hem tot dusver nooit aan had ontbroken. Dat de edele edelachtbare heer los daarvan het nodige vertrouwen in zichzelf stelde, laat. zich gemakkelijk vaststellen. Van Nispen kon wel een stootje velen, vond hij van zichzelf: "Ik heb het voorrecht dat dit.alles ons treft nu de kracht mijner ja ren mij in staat stelt veel te verwerken en aan te passen in aller belang. Moge het mij gegeven zijn, gesteund door Uw vriendschap en ervaring, door Uw mede werking en trouw ook in de komende ja ren een goed gezagvoerder te zijn op het scheepje van staat der gemeente Hille gom". Doordat Nederland bezet gebied was geworden waren niet alleen veel zeker heden overboord geraakt, in het verleng de werd het ene na het andere gerucht de wereld in gebracht. Burgemeester Van de Mortel van Noord wijk stoorde zich daar mateloos aan. Hij uitte zijn ergernis in dichtvorm: 'Kwaad gerucht neemt altijd toe; Goed gerucht wordt spoedig moe" "De laatste dagen ben ik herhaaldelijk opgebeld door personen die vroegen of liet waar was dat Noordwijk geëvacu eerd moest worden. Men wist zelfs meer dan ik en kon mij de toevluchtsoorden, waarheen wij Noordwijkers moesten gaan. zelfs noemen. Mij is officieel noch officieus iets bekend van een eventueele evacuatie en ik kan dan ook deze geruch ten ten stelligste tegenspreken. Zij zijn van alle grond ontbloot. Niemand van ons, u niet en ik niet, kan natuurlijk zeg gen wat er ons nog boven het hoofd hangt. Tot nu toe, en daar mogen wij God dank baar voor zijn, is Noordwijk gespaard gebleven van verwoestingen van den oor log. Laten wij hopen dat dit zoo moge blijven, en laten wij vertrouwen hebben in de toekomst van ons volk, ook al zijn de tijden donker, en laten wij eendrachtig samenwerken, met terzijdestelling van politieke inzichten, om Noordwijk te be houden als belangrijk bloembollencen trum en als parel van onze Noordzee kust". Wonder Burgemeester A.C. de Wilde van Valken burg, dat tijdens de invasie zwaar onder vijandelijk vuur had gelegen, liet op vrij dagavond 19 juli in een ontroerende toe spraak zijn emoties de vrije loop: "Het is als een wonder Gods te beschouwen, dat wij allen hier in deze vergadering aan wezig mogen zijn. Gedurende de 5 dagen in welken de oorlog in al zijn verschrik kingen in onze gemeente woedde, ver keerden wij allen van oogenblik tot oogenblïk als in het aangezicht van den dood. Wij weten het wel, dat naar het Woord Gods er maar eene schrede is tus- schen ons en den dood, maar wellicht werd dit nimmer meer realiteit voor ons dan in de bange dagen die wij hier heb ben doorleefd. Hoe hadden wij allen ge hoopt en gebeden, dat het onpeilbaar leed van den oorlog ons land en volk zou wor den bespaard. Dit heeft niet alzoo mogen zijn". De Wilde nam vervolgens de schade op van de eerste oorlogsdagen. In totaal wa ren er 23 Valkenburgers omgekomen. En de ravage was zo groot, dat een bedrag van 266.335 gulden moest worden uitge trokken om de huizen óf op te bouwen óf te herstellen. Er kwamen tijdens die vergadering ook andere zaken aan de orde, die door de Valkenburgse notabelen van onge meen belang werden geacht. Om te voor zien in de opvolging van de ons ontvallen mejuffrouw Gravekamp moest de ge meenteraad van Valkenburg een keuze maken tussen twee sollicitanten. Na stemming (4 tegen 1) wórdt mejuffrouw Jansen benoemd tot schoonmaakster van het raadhuis. In deze barre tijd zowaar een blijde tij ding vanuit Wassenaar, en wel speciaal voor de Wassenaarsche IJsvereeniging. Het heeft de gemeenteraad op 1 juni 1940 behaagd zonder discussie of hoofdelijke stemming een subsidie te verlenen aan de plaatselijke schaatsers. Gekift In Rijnsburg hadden ze in de gemeente raad weer andere zaken aan het hoofd tij dens de eerste vergadering in oorlogstijd op 28 juni. De gemoederen werden daar vooral bezig gehouden door eeii of ande re actie bij de onbewoonbaarverklaring van' woningen, waarover al sinds de voorgaande vergadering op 22 april werd nagezeurd. Een raadslid verweet een an der terzake valse beschuldigingen te hebben geuit en wenste een en ander als nog opgenomen te zien in de notulen. En als dat niet kon, dan moest de geachte af gevaardigde zijn woorden maar intrek ken. Raadslid Leenheer hoorde het ge kift aan, achtte de plaatselijke kwestie een bagatel in relatie tot wat er landelijk speelde en verzocht de kijvende heren vervolgens fijntjes geen strijd om beu zelingen" te voeren na al wat er was ge passeerd. Mr. W.J. Woldringh van der Hoop bracht als eerste burger van Katwijk op 26 juni een woord van speciale dank uit aan het politie- en ambtenarenkorps van "hoog tot laag', voor wie niets te veel was. Waarna een sombere rapportage volgde over de eerste oorlogsdagen en de daaraan verbonden consequenties: "In onze gemeente is Katwijk aan den Rijn het zwaarst beproefd, vooral het gedeelte langs den Valkenburgerweg, en het moet ons een dure plicht zijn hier te helpen her stellen en op te bouwen en de helpende hand uit te steken. Onze geheele gemeente is economisch zeer zwaar getroffen, de hoofdbron van haar bestaan, de vissche- rij is n.l. lam geslagen en daarmede alle nevenbedrijven". Elders in de regio waren de meeste burgervaders meestal korter van stof, al was het leed ter plaatse er niet minder om. Op gedragen toon herdacht de bur gemeester van Lisse, jhr. mr. F.J.C.M. van Rijckevorsel de gevallen dorpelin gen: "Op wel zeer indrukwekkende wijze heeft de Almachtige ons gewaarschuwd 'Memento Mori'. De oorlog is als een ty phoon en een uitlooper daarvan is over onze gemeente gekomen. De toekomst ligt in Gods hand, doch gaan allen deze met waardigheid en zelfvertrouwen tege moet, dan zullen wij kunnen herbouwen. Daarom: met Gods hulp aan den arbeid". Vroeg dag Voor de edelachtbare heer J.A. Bakhui zen, de burgemeester van Leimuiden, was het op donderdag 27 juni al vroeg dag. Om acht uur precies gaf hij met een doffe hamerslag zijh raadsleden te ken nen dat wat hem betreft de gemeente raadsvergadering was begonnen. Hij vol stond na het gebed en de goedkeuring van de notulen met het doen van de me dedeling dat er ter plaatse een militair was gesneuveld. Hij had gemeend de na bestaanden namens de gemeente een grafruimte te moeten aanbieden en vroeg de Raad of deze zich hiermee kon verenigen. Ter geruststelling: de Raad kon dat. Dezelfde Bakhuizen liet zich die avond als hoogste amtbsdrager van de gemeen te Rijnsaterwoude eens te meer als een man van weinig woorden kennen. Na het gebruikelijke ritueel (gebed, notulen) kwam hij meteen tot de kern van de zaak. Geen oorlog, maar gewoon punt 1 van de agenda: het ingekomen stuk van de se cretaris-generaal d.d. 23 mei 1940, nr. 11301 afd. B.B. nopens de afrekening van de bijzondere steun uit het werkloos- heidssubsidiefonds over 1938. De burgemeester van de gemeente Koudekerk aan den Rijn memoreerde op 10 juni dat in zijn gemeente een aantal dorpelingen de Duitse luchtaanval op 14 mei helaas niet had overleefd. Vervol gens werden de notulen voorgelezen en als belangrijkste agendapunt een voorstel van B en W aan de gemeente raad voorgelegd. Dat behelsde een le ning van 10.000 gulden te mogen aan gaan bij de N.V. Bank voor Nederland- sche Gemeenten te 's-Gravenhage tegen een jaarlijkse rente van 4,5 procent met een jaarlijkse aflossing van 250 gulden over een periode van 40 jaar. In een toe lichting op het voorstel werd meege deeld dat de gemeente voornemens was deze financiële verplichting op zich te nemen voor de bouw van een nieuwe ambtswoning voor de burgemeester. De toestemming voor de lening werd met al gemene stemmen verkregen. De veertiende mei was de datum waarop ook Hazerswoude door een Duits bom bardement was getroffen. Ook hier sneu velden ingezetenen, die op 4 juli werden herdacht in de gemeenteraad. Burge meester A. Warnaar liet met gepaste trots zijn gemeentesecretaris in gloedvolle be woordingen beschrijven waarin een klei ne gemeenschap in oorlogstijd groot kan zijn. "Maandagavond, Tweede Pinkster dag, des avonds om 11 uur, gewerd mij de mededeling dat den volgenden dag, zoo vroeg mogelijk 2500 vluchtelingen naar Hazerswoude zouden komen. Hiervoor was niets voorbereid. Maar het is een heerlijke ervaring geweest hoe allen, ambtenaren en politie zoowel als de bur gerij in haar geheel, haar plicht verston den. Het is mij een behoefte daarvoor vanaf deze plaats mijn hartelijken dank uit te spreken". De gemeenteraad van Woubrugge, woensdag 12 juni om half tien 's morgens voor het eerst in oorlogstijd bijeen, vatte na het gebruikelijke gebed de koe meteen bij de horens. De notulen van de vergaderingen van 3 april en van 9 april werden goedgekeurd, en vervolgens werd de agenda punt voor punt afge werkt. Over de oorlog, en hoe het nu ver der moest onder het bewind van Reichskommissar Seyss-Inquart werd met geen woord gerept. Bij geen van de gemeenteraadsleden, van wie C.P. Borst een bericht van verhindering had ge stuurd, bestond kennelijk de behoefte om de rondvraag te gebruiken voor het stellen van een vraag over de oorlogstoe stand en al wat daar mee samenhing. Niemand ook die het nodig achtte z'n be zorgdheid uit te spreken. Model Wat dat betreft stonden de Woubrugse gemeenteraadsleden model voor hun collega's in de andere gemeenten. Er werd stil gestaan bij de gevolgen van de gevechten tussen de Duitse strijdkrach ten en de Nederlandse soldaten die wa ren belast met de landsverdediging. Daarna volgde meestal twee minuten stilte, waarna de aandacht werd gericht op de lokale kwesties. Zo vroeg in Kou dekerk aan den Rijn gemeenteraadslid Van Egmond zich tijdens de rondvraag af of er niet iets kon worden ondernomen tegen "het roekelooze rijden met racefiet sen tijdens het aangaan van de kerkdien sten op Zgndag". Verder nergens vragen tijdens de rondvraag. In de wetenschap dat ze een vruchtba re vergadering achter de rug hadden, gingen de Woubrugse heren van de ge meenteraad huns weegs. Onder meer was de begroting voor het jaar 1940 vast gesteld. Staande de vergadering was met vijf stemmen voor en de tegenstem van het lid J. Anker besloten tot uitbreiding van het personeel van de distributie- dienst over te gaan. Voor dit doel werd op de begroting een bedrag van 600 gul den uitgetrokken. De leden van de Boskoopse gemeente raad werd er op 24 juni door burgemees ter Verkerk nog maar eens aan herinnerd wat precies van hen werd verwacht: De taak van den Raad is geworden zakelijk administratief. Ik verwacht van u, dat gij u stipt zult houden aan hetgeen het agenda-punt vermeldt en in uw woorden en in de wijze van zeggen zult nederleg- gen de houding, welke u in de gegeven omstandigheden past. Ik vraag ten slotte van ieder, hoog of laag, dat hij zich strikt en onvoorwaardelijk houdt aan de van overheidswege gegeven bevelen en wars van ijdel gepraat met terzijdestelling van alle kleine beuzelingen zich bezig houdt met zijn eigen werk. Ik heb ge zegd". In Alkemade gaf de toenmalige burge meester er blijk van zich onvoorwaarde lijk aan het Duitse gezag te onderwer pen. De gemeentesecretaris tekende woensdagavond 26 juni, even na 8 uur, onder meer deze woorden op: "En thans heeft dan het leven voor zoover mogelijk zijn normalen gang hernomen en heb ik gem'eend Uwen Raad wederom voor een gewone vergadering te moeten bijeenroe pen. Laten wij er ons echter rekenschap van geven dat wij onze taak hervatten onder geheele andere omstandigheden en andere verhoudingen dan die tot voor kort golden. Wij staan aan het begin van een nieuwen tijd. Eendracht en samen werking zullen onontbeerlijk zijn om een nieuwe wereldorde te kunnen opbouwen. Wat in die nieuwe orde onze taak zal zijn, is nog niet te overzien. Laten wij ons ech ter met alle kracht en energie, die in ons is, geven om mede te bouwen aan 'een nieuwe toekomst, die goed zal zijn omdat zij ligt in Gods hand"(..) Een toezegging van deze burgemees ter, naar aanleiding van een opmerking van raadslid Van Zandvliet die het meer dan treurig zei te vinden hoe de sportlui zich op het water vertoonden: "Op zede lijk gebied laat een en ander veel te wen- schen over". Er zal, daarvan kon Van Zandvliet op aan, door het nu weer ge heel voltallige politiekorps voortaan scherp op de watersport worden toege zien. Voorwaar, een hele geruststelling. Raadslid Van der Meer wilde nog we ten waarom het gelui van kerkklokken niet meer is te horen in het dorp. Die maatregel was op last van de inspecteur van de Luchtbeschermingsdienst geno men, kreeg hij als antwoord. Meegaand De eerste burger van Sassenheim getuig de op donderdag 27 juni, overigens in af wezigheid van de 'ongestelde' wethou der Bader, van een meegaande houding, die hem naar alle waarschijnlijkheid was ingegeven door een natuurlijke gezags getrouwheid die indertijd als pre gold voor een geslaagde ambtelijke loopbaan. Met instemming van de aanwezige ge meenteraadsleden er werden althans geen bezwaren ingebracht liet hij zijn gemeentesecretaris op papier vastleggen dat de bereidheid tot het opvolgen van voorschriften en het vervullen van taken aanwezig was: "Mijne heeren, wij zien el kaar in deze zaal voor het eerst weder na de voor ons vaderland zoo geweldige da gen van 10-15 Mei. Ook voor onze gemeen te waren zij geweldig en ten hoogste spannend. Danken we God voor hetgeen bleef gespaard en onderwerpen we ons, ook als gemeenteraad, waardig aan den nieuwen toestand. Duitsche autoriteiten hebben we te aanvaarden en te eerbiedi gen; ik hoop dat aller houding daarin correct en waardig zal zijn, zooals dat trouwens sinds de genoemde groot-histo- rischen dagen is gebleken". En wat zei burgemeester P.A. Colijn van Alphen aan den Rijn op maandag avond 24 juni 1940, na het avondgebed om zeven uur? Hij sprak deze legendari sche woorden: "Mevrouw, mijne heeren. Over de gebeurtenissen, welke zich na den tienden Mei hebben voltrokken, wil len wij in deze samenkomst zwijgen". Gehoorzaamheid was een deugd, die in die dagen de burgerij paste. Mr. Van den Sande Bakhuyzen hield dat de Leid- se ingezetenen op 20 mei nog maar eens voor: "Den vreemdeling boezeme men respect in door een waardige houding in het dragen van ons lot. En nu nog iets. Er bestaat naar mijn meening een ongezon de nieuwsgierigheid, die leidt tot praat jes en samenscholingen op straat. Ik acht dit onjuist en doe een beroep op de burge rij om dit te vermijden, omdat anders daartegen ook mijnerzijds zal moeten worden opgetreden. Ernstig verzoek ik den ouders en ordelievenden burgers om streng op te treden tegen de jeugdbalda- digheden van plakkaten en dergelijke". Over jeugd gesproken. In Noordwij- kerhout werd een commissie tot wering van gespijbel benoemd voor de duur van drie jaar. Naar alle waarschijnlijkheid hebben de commissieleden niet de volle dige ambtstermijn uitgezeten. Naarmate de oorlog vorderde vormde het Duitse gezag immers het landelijke bestuur en plaatselijke bestuur om naar het nazi model. Zoals feitelijk alles in de Neder landse samenleving geleidelijkaan ge lijkgeschakeld werd. Vele gezagsdragers kwamen daardoor in conflict met hun geweten en haakten alsnog af. Een enke le wankelmoedige bleef zitten, terwijl de vacatures werden opgevuld met NSB'ers die aan een baantje geholpen moesten worden. Vakbekwaamheid strekte in dit verband tot aanbeveling, maar was niet vereist. Wel trouw aan het Duitse gezag. "Het badseizoen zal, naar wij vreezen, niet het verloop hebben dat ervan werd verwacht", had de burgemeester van Katwijk op 26 juni 1940 verklaard. Zelden in de historie zullen profeti sche woorden zo zijn uitgekomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1990 | | pagina 44