De dag waarop Rotterdam in 't hart werd geraakt
'Die moffen gingen over lijken'
Slag om de Grebbeberg van meet af aan een verloren zaak
PAGINA 40
EXTRA
ZATERDAG 5 MEI 1990
Op 14 mei I940 verwoestten Duitse Heinkel-vliegtuigen het stadshart van Rotterdam. De gevolgen van het bombardement zijn nog
dagelijks zichtbaar, voor sommigen voelbaar. De verschrikking duurde niet veel langer dan tien minuten. Duizenden beleefden het
bombardement onder trappen, gedrukt tegen gevels van theaters en kerken of rennend over de straten. Velen kwamen in de middag
en volgende nacht samen in het Kralingse Bos of op het Land van Hoboken, aan de rand van het centrum. Volgens officiële Duitse
stukken viel 97 ton brisantbommen op het centrum van Rotterdam, Kralingen, Bergpolder, de Provenierswijk, het Liskwartier en het
Noorden. Later zou duidelijk worden dat honderden brandbommen ten minste zulk verwoestend werk hadden gedaan. Ruim duizend
mensen vonden de dood. De stad had geen hart meer. En Nederland zag zich gedwongen tot overgave. Over die tien minuten is al
zoveel gezegd, dat elke nieuwe publikatie bij voorbaat een overbodige lijkt. Een misvatting, de rol van de slachtoffers is altijd
onderbelicht gebleven. Journalist Frits Baarda sprak met enige gedupeerden. Hun relaas valt binnenkort te lezen in het boek 'Uit het
Hart'. Op deze pagina alvast een voorpublikatie. "Ik zag mijn eigen leven. Ik berustte en keek in de vlammen".
door Frits Baarda
Op 14 mei 1940 verwoestten Duitse Heinkel-vliegtuigen het stadshart van Rotterdam. Niet veel langer dan tien minuten duurde de,verschrikking, waar
van de gevolgen in de Maasstad nog dagelijks zichtbaar zijn. (titoGPDi
Ooggetuige C. van Staveren, destijds
«•- 36 jaar, van beroep chirurg:
V "Ik wilde de schoft vernietigen.
K Wraak? Natuurlijk was het wraak. De
v vent had zojuist Rotterdam naar de ver-
►- dommenis geholpen. Het was half vier 's
middags, twee uur na het bombarde-
ment, en ik stond als een razende te ope-
reren. Tientallen vreselijk gewonde bur-
gers werden het Bergwegziekenhuis bin-
g nengereden, toen een assistent me op de
a. schouder tikte: "Dit is General der Fall-
to schirmjager, herr Student". In vol, be-
bloed generaalsuniform lag hij daar. Zijn
schedeldak ingedrukt, de hersenmassa
v liep langs zijn hoofd en toch was hij bij
kennis. Het was een impressiefractuur,
een allergemeenste verwonding aan zijn
hoofd. Behandeling was zeer urgent, dat
was mij na het zien van de röntgenfoto
snel duidelijk".
"De generaal had een balk op zijn
hoofd gekregen. Hij had met burgemees-
ter Oud in de militaire commandopost
aan de Statenweg over de overgave van
i Rotterdam gesproken, toen er nog een
iprojectiel werd afgevuurd, vermoedelijk
door een verdwaasde mof. En die kwam
daar op dat huis terecht, waardoor d'r
i een balk in de kamer zakte waar ze zaten.
Bovenop zijn hoofd".
i Geen spijt
r "De medicus heeft het van de mens ge-
wonnen. Spijt heb ik er nooit van gekre
gen. Ik kon een mensenleven redden,
dan vervaagt alles. Zodra ik een andere
patiënt, ook een urgent geval, behandeld
had, liet ik Student binnenkomen. De
Sanitater, Duitse hospitaalsoldaten, we
ken niet van z'n zijde, doodsbenauwd als
ze waren dat ik deze man in mijn woede
het verdere leven niet zou gunnen. Met
getrokken revolver stonden ze, in de ope
ratiekamer. Ik had nog 'raus' gezegd,
maar ze bleven waar ze waren".
"Wonder boven wonder liep het goed
met hem af, eigenlijk akelig goed. Hij
bleef nog geruime tijd in het ziekenhuis,
voortdurend door de Sanitater bewaakt.
Ze stonden er ook, toen ik hem de eerste
dag kwam bezoeken. Hij had me maar
weinig te zeggen: Sie haben mir das Le-
ben gerettet, Sie haben mir das Leben ge-
rettet, Sie haben mir das Leben gerettet'.
Ik hoorde het hem wel twintig keer zeg
gen. 'Sie haben mir das Leben gerettet'.
Het was een spraakstoornis, die hem par
ten speelde. Het overkomt dat soort pa
tiënten de eerste dagen na de operatie.
Van hem kon ik het niet verdragen".
"Eigenlijk hoorde ik in het Bergweg
ziekenhuis helemaal niet thuis. Ik was
officieel Stadsheelmeester A van het Co-
olsingelziekenhuis, nu te vergelijken
met hoofd van de chirurgische dienst.
Het was een van de meest begeerde ba
nen in die tijd. Het Coolsingelziekenhuis
was het grootste niet-universitaire zie
kenhuis in het land, met een chirurgi
sche afdeling van wel driehonderd bed
den".
Gedonder
"De dag van de veertiende mei begon
zoals de voorgaande dagen. Ik bezocht
de weinige patiënten die er lagen, 's Mid
dags lunchte ik met de geneesheer-direc-
teur in het voorgebouw aan de Coolsin-
gel. Ik liep terug via een lange gang naar
mijn afdeling, die langs de Van Olden-
barneveltstraat lag. Toen begon het ge
donder".
"Met een aantal assistenten en twee of
- drie lopende patiënten stond ik in een
trappenhuis te schuilen. Wij hoorden aan
alle kanten de bommen vallen. Al'vrij
gauw viel een brisantbom, niet meer dan
veertig meter van ons vandaan. Die mei
dagen waren prachtig. Helder, stralend
lenteweer. Maar van de ene op de andere
seconde was het zwart, roetzwart. Je had
het gevoel: daar ga je, het is afgelopen.
Het zou de enige keer in mijn leven zijn
dat ik doodsangst doormaakte".
"Het duurde, denk ik, twee minuten,
voordat de contouren van de ramen
zichtbaar werden. Daarna was ik bij mijn
positieven en kon ik leiding geven. Even
was er sprake van paniek onder een paar
vrouwelijke patiënten. Ze gilden hyste
risch. Ik heb heel bars gezegd: 'Zwijg,
weest stil, we kunnen alleen maar af
wachten. Valt er een bom. dan zijn we al
lemaal dood, valt er geen dan overleven
we'. Daarop volgde een volkomen stilte".
"Maar zo konden we niet eeuwig blij-
ven staan. Als een haas brachten we met
verpleegsters de patiënten die op de eer
ste verdieping verbleven, naar de fiet
senstalling onder in het ziekenhuis. De
bovenste verdiepingen waren reeds ont
ruimd. De patiënten gingen grotendeels
op eigen kracht naar beneden, strompe
lend, soms door ons ondersteund. Een
enkeling droegen we per brancard. De
kelder waar ze hals over kop binnenvie
len, was een kale ruimte. Er stonden
geen bedden, slechts een paar fietsen
rekken".
"Overal op het terrein van het zieken
huis waren de brandslangen uitgerold.
Maar er was geen water. De waterleiding
op de Coolsingel was door de inslagen
van de bommen kapot geslagen. Was er
water geweest, dan zou het grootste ge
deelte van het ziekenhuis zijn gered".
"Eén van mijn oudere assistenten gaf
ik opdracht de mensen in de kelder over
te brengen naar de rooms-katholieke
kerk in de Van Oldenbarneveltstraat.
Vanaf de kansel sprak hij ze naderhand
geruststellend toe. Je hebt altijd bizarre
momenten in de grootste narigheid".
Een hel
"Toen ik zag dat het Coolsingelzieken
huis verloren was, besefte ik dat ik mij
het nuttigst kon maken door naar het
Bergwegziekenhuis te gaan. Dat bezat
nog vrij veel tuin, met enkele paviljoe
nen erin. Ik reed er met mijn auto binnen
en zag de doden die ze tijdelijk op het
grasveld hadden neergelegd. De gewon
den lagen in rijen op de gangen, op de za
len was geen plaats meer voor hen. In
een van de zalen ontdekte ik mijn colle
ga-chirurg. Hij liep met een dotje watten
en een flesje mercurochroom in zijn
hand, zo'n ouderwets ontsmettingsmid
del. Hij bekeek er langs mensen met de
meest verschrikkelijke wonden: verplet
tering, ingedrukte borstkassen, gebar
sten buiken, afgeknelde benen, afijn het
was een hel. Hij depte af en toe een wond.
Een sullige, ouwe sinterklaas was hij, ik
kon mijn ogen niet geloven".
Ik kom mijn hulp aanbieden, zei ik
hem.
Wat wil je hier dan doen? antwoordde
hij.
'Je ziet toch verdorie dat het hier vol
ligt? Er zijn mensen bij die niet meer te
helpen zijn, die moeten morfinespuiten
hebben. Maar ik zie wel 120, 150 mensen
die we met een operatie het leven kun
nen redden'.
Toen zei hij: 'Zeg Van Staveren, ben je
nog door de stad gekomen? Staat mijn
huis op de 's-Gravendijkwal nog over
eind?' Ik verzekerde hem dat hij zich om
zijn huis geen zorgen hoefde te maken.
En ik hoorde hem verbijsterd aan: 'Ik ge
loof dat het beter is toch even naar huis te
gaan'.
"Ik eiste ter plekke dat hij de leiding
aan mij zou overdragen en daar stemde
hij mee in. Het was een stakker van een
chirurg, een echte deserteur. Goddank,
ging hij weg",
"Een hoofdzuster wees me de weg
door de gangen, want ik kende heg noch
steg. Ik liep met een opschrijfboekje in
de hand en de zuster met veiligheidsspel
den. Ik onderzocht, schreef en speldde
het briefje op de patiënten: 'buikletsel,
urgent', 'thorax-letsel, urgent', 'gebro
ken been, minder urgent'. Zo bekeek ik
150, misschien wel 200 patiënten. In de
tussentijd liet ik een tweede operatieka
mer inrichten".
"We begonnen om drie uur 's middags
en sjouwden de hele nacht door, af en toe
een kopje koffie of een kommetje soep
gebruikend, om op de been te blijven. Al
leen aan het einde van de nacht lagen we
een half uurtje languit, uitgeteld op een
ziekenzaaltje. Daarna gingen we er
meteen weer tegenaan, bijna 48 uur ach
tereen. En de dagen ëfna hield dat niet
op, natuurlijk".
Geslagen hond
"In het Bergwegziekenhuis ontbrak die
dagen van alles. Geen rekverbanden,
geen gips, niets, niets, niets. Maar de vol
gende middag bezat ik alles dat ik nodig
had. Vertegenwoordigers van instru
menten, gips en draadextensies stonden
's morgens al bij directeur Hekman in de
rij".
"De gedeserteerde chirurg meldde
zich eveneens die morgen. Hekman
vroeg me of die nog mee kon helpen,
maar ik zei: 'Uit mijn ogen'. Als een ge
slagen hond droop hij af'.
"Vier of vijf weken daarna, toen de pa
tiënten weer waren opgeknapt, werkte ik
op zes hospitaalschepen. Het ziekenhuis
op de Coolsingel was nog lang niet te ge
bruiken. Op een dag werd de komst van
een hoge Duitser aangekondigd. Voor
mij verscheen generaal Student. Hij was
er weer bovenop. We stonden tegenover
elkaar, ongemakkelijk. Hij wilde me be
danken, zei hij. Want, en ik hoorde het
hem nog één keer zeggen: 'Sie haben mir
das Leben gerettet'.'
Ooggetuige Bep Hufkens, destijds 22
jaar,'van beroep apothekersassistente:
"Ik aarzelde, maar vader vond dat ik
moest gaan. Anders zou het misschien
mijn baantje nog kosten. Ik werkte als
assistente in een apotheek aan de Lage
Oostzeedijk. Ik vertrok van de Oppert,
waar mijn ouders tijdelijk bij een oom en
tante waren ingetrokken, en tegen de
middag-kwam ik op de Oostzeedijk aan".
"In de apotheek waren twee, drie assis
tenten aan het werk. Mijn baas verdui
sterde met blauw papier en dik plakband
alle ruiten. Nog geen kwartier later lagen
ze er al uit. De eerste bom was gevallen".
"Ik was er niet gerust op en wilde naar
mijn ouders in de Oppert, in het midden
van de stad. Een stroom vluchtelingen
kwam me tegemoet, ik liep er tegenin.
Tot ik bij de Meent kwam, in de buurt
van de Goudsesingel. Daar grendelden
Nederlandse soldaten de binnenstad af.
Steeds als een soldaat opzij keek, pro
beerde ik er langs te glippen. Vader en
moeder waren immers vlakbij. Ik moest
naar hen toe, klaar uit, al was het door de
branden".
Onvermurwbaar
"De soldaten waren onverwurwbaar. Bo
vendien begonnen de branden te zuigen.
Over de Goudsesingel, toch een brede
straat, rolden wolken vonken. Als ik er
langer had gestaan, was ik zelf gaan bran
den. Ik schoot op de singel een cafeetje
in, op de hoek van een steegje. Als de
vuurstroom op straat zou "gaan liggen,
zou ik verder gaan".
"Ik sloot me voor hen af en keek vanuit
een hoekje van het café het smalle straat
je uit. Daar trokken de branden verder en
omsingelden ons heel langzaam. Het
werd almaar warmer. Met mijn rozen
hoedje in de hand bad ik minutenlang".
"De anderen hadden weinig oog voor
het vuur, zo leek he.t. Ze schonken glas
na glas, alles door elkaar, hangend over
de bar. Ik wist niet wat ik met hen aan
moest. Thuis werd zelden gedronken. Op
den duur waren het geen mensen meer,
het waren dronken beesten. Ze omarm
den dan weer de een, dan de ander. Ik
was al 22 jaar, maar groen, en ik wilde dat
ze stopten met drinken en lollig doen".
"De hitte was bijna niet meer te verdra
gen. Iedere keer liep ik naar de deur om
te zien of het dit keer kon. Maar dan zag
ik weer die vonkenregen. Ik dacht, zit
tend in het hoekje: 'Nu is het afgelopen,
ik kom er niet meer uit. Wordt het stik
ken of verbranden?' Voor alletwee was
ik even bang. Ik zag mijn eigen leven. Ik
berustte en keek in de vlammen".
"Nog een keer stak ik mijn hoofd bui
ten de deur, maar de hete wind joeg nog
over de singel. Aan de overkant stond
een vrachtwagen bij een groot gebouw.
De chauffeur pikte er snel een paar non
nen op. Ik gilde en zwaaide, maar de
vrachtwagen reed vliegensvlug de singel
af'.
"Ik gaf het op. Het leven had kort ge
duurd, het moest zo zijn. Maar daar ont
dekte ik in de verte toch een kleine auto,
pal voor de deur hield hij stil. Ik rende
door de vonken naar de wagen en wrong
me tussen de andere passagiers. In gol
ven van dwarrelend vuur, bereikten we
de hoek van het Hofplein en de Coolsin
gel. Verdwaasd stond ik daar, maar ik
hoorde de chauffeur nog tegen een ander
zeggen: 'Vlug, kom mee, ik heb een huis
gezien waar er zeker nog honderd zitten'.
Het autootje draaide zich om en ver
dween tussen de vlammen".
Onbekende heer
"Ik bleef alleen op de stoep achter. Bij de
Oppert kon ik al lang niet meer komen.
Daarom liep ik mee met een onbekende
heer, die me bij hem thuis een stoel en
een glaasje limonade gaf. Ik bedankte
hem en zocht snel een oom in de Graaf
Florisstraat op. De volgende dag zochten
we vader en moeder bij de restanten van
het huis, maar we konden niemand vin
den".
"Iedere dag informeerde ik bij het bu
reau van de gemeente waar ze alle ver
misten registreerden. Maar iedere keer
had ik weer minder hoop. Veertien da
gen later plaatste ik een overlijdensad
vertentie, waarin ik schreef dat ze waar
schijnlijk'niet meer in leven waren".
"Pas een maand later kreeg ik zeker
heid. Ze hadden vader en moeder in de
Oppert gevonden, althans delen van hen.
Maar ook van mijn broertje, tante en
oom, een neefje en een nichtje, en een
buurvrouw van de overkant, die gedacht
moet hebben dat het bij hen veiliger
"Acht paar voeten kwamen uit de ste-
nen. Met z'n achten werden ze begraven.
Acht paar voeten in één kist".
"Die stiltes, die waren het ergste
van alles. Dan hoorde je de
gewonden kermen tussen de
begroeiingen van de Grebbeberg.
Totdat de geheimzinnig fluitende
patronen weer over de stellingen
vlogen, de aarde opspatte en de
houten stellingen door granaten
aan splinters werden geschoten. In
het voorterrein rukten ze op, de
fanatieke nazi-soldaten met
handgranaten op een steel in hun
koppels, het blanke mes in de
vuist".
door Arnoud Cornelissen
"Ze gingen letterlijk en figuurlijk over
lijken". De nu 73-jarige Arnhemmer
H.G. Kappen, toen ingedeeld bij de 4e
Mitrailleur Compagnie 8 R.I., ziet het
nog zo voor zich. "Ze gebruikten zwaar
gewonde en gevallen kameraden om
over onze prikkeldraadversperringen
heen te komen. Ze deinsden nergens
voor terug. Je werd al bang als je die
smoelwerken van die moffen zag".
Ruim eenderde van het Nederlandse
leger dat in 1939 gemobiliseerd was,
had de taak om de Grebbelinie te ver
dedigen. De gordel lag voor de zo be
kende Nieuwe Hollandse Waterlinie.
De militairen waren trots op hun mi
trailleursnesten, hun schuttersputten
en artilleriestellingen. Hoewel toen al
velen twijfelden bij het zien van het
verouderde, en vooral weinige oorlogs
tuig.
Het gemaal dat het gebied onderaan
de Grebbeberg ook bij een lage water
stand van de Rijn moest blank pompen,
stond op 10 mei evenwel nog in de stei
gers. Veel stellingen waren slechts ge
deeltelijk gereed. En het gonsde van ge
ruchten over verraad. Want hadden de
op de berg ingegraven soldaten niet al
weken lang geheimzinnige lichtkogels
waargenomen?
Streek
Kappen en zijn kameraden waren laat
in de avond van de negende mei naar
hun strozakken gestrompeld. De streek
die zij die dag het kader hadden gele
verd, was afgestraft met twee zware
strafexercities. Even na middernacht
werden zij door hun luitenant uit hun
eerste slaap gerukt. "Wat er is gebeurt,
is vergeven en vergeten", zo sprak de
militair. "Het is nu bittere ernst".
"In korte tijd stonden wij, in volle be
pakking, met de mitrailleurs en patro-
nenkarren op de schoolplaats aangetre
den", herinnert Kappen zich. "Op
mars! Hoe dichter wij Rhenen nader
den, des te voller werden de wegen. De
bevolking trok met hebben en houwen
op boerenwagens en het vee voor zich
uitdrijvend, richting Rijn, voor de eva
cuatie per schip naar het achterland.
Over de spoorbaan gingen wij linksaf
naar Achterberg, waar wij drie stellin
gen hadden. Grote vliegtuigen kwa
men laag over. We hoorden een kolonel
te paard bulderen: Zet verdomme die
helmen op je boeren hersens! Ik dacht:
als zo'n Hoge Ome zich zo laat gaan,
dan is het toch wel menens".
In de nacht van de tiende op de elfde
mei kregen de Grebbebergsoldaten de
vuurdoop. Een trommelvuur van gra
naten sloeg in op de kazematten en stel
lingen in het voorterrein. "De spanning
begon op ons lichaam te werken. Nu
was ons bevolen de latrine in de stelling
zolang mogelijk niet te gebruiken. Met
z'n vieren kropen we weer naar een
sloot. We waren net goed en wel aan de
arbeid, of daar knalden twee treffers in
de sloot. Drijfnat met de ene hand de
losse broek hooghoudend en in de an
dere de uitrusting, kwamen wij met
knikkende knieën de stellingen weer
binnen. Krom lagen ze daar van het la
chen. Ze hadden ons gevolgd door de
afstandsmeter en hun was niets ont
gaan!".
Het derde bataljon van het achtste
Regiment Infanterie kreeg het zwaar te
verduren. Ze hadden geen schijn van
kans tegen de goed getrainde Duitse
militairen. Het verzet werd dan ook
snel gebroken. Bijna de helft van de
Nederlandse soldaten daar wist zich te
rug te trekken op de Grebbeberg zelf,
velen gaven zich over.
Chaos
In de hoofdkwartieren van het Veldle
ger heerste complete chaos. Opperoffi-
cieren weigerden aan te nemen dat de
Duitse overmacht dermate sterk was,
dat ook de allermoedigsten slechts kor
te tijd stand konden houden.
Op die Pinkstermaandag viel de
Grebbeberg. Driehonderdtachtig Ne
derlandse soldaten hadden daar het le
ven gelaten. De uiteengeslagen overle
venden trokken in kleine eenheden te
rug.
"In het donker zijn we van Achter
berg over de Bergweg, soms weer on-,
der vuur, naar Eist gesukkeld. Een paar
dagen niet slapen en eten was goed aan
het doorwerken. Na een korte rust in
Eist moesten we weer in de benen en lo
pen tot in Amerongen. Daar kregen we
na korte tijd bevel over de Rijndijk naar
Wijk bij Duurstede te gaan om de jon
gens af te lossen die daar in de boerderij
lagen en terug gingen naar het Depot".
"Op de daar staande keukenwagen
lagen de, nog te bakken, karbonades.
Als wilde dieren hebben wij ze rauw
opgegeten. Na ongeveer anderhalf uur
kwamen de Duitse stoottroepen op mo
toren en wagens met geschut. Na een
kort maar hevig gevecht moest de witte
vlag uit. Vreselijk was dat. Wij werden
krijgsgevangen gemaakt".