Het9wij-gevoel' van Philips
Die stechte ouwe tijd -
m
Onze taal
'Het woord teamwork staat bij mij nog steeds hoog in het vaandel'
v4<:
eu.
ui.
1J'
oe.
ZATERDAG 21 APRIL 1990
PAGINA 31
Hij was de laatste Philips die leiding
gaf aan wat eens werd aangeduid als
de bekende gloeilampenfabriek in
het zuiden des lands. Afgelopen
maandag, op tweede paasdag, werd
hij 85 jaar. Nog altijd oogt hij kernge
zond, Frits Philips. En hij is dat ook,
deze telg van het oorspronkelijke fa
miliebedrijf. Geen thuiswedstrijd van
PSV slaat hij over, en tegen een veer
tiendaagse reis iangs vrienden en
collega's in Japan en Taiwan ziet de
ze krasse bejaarde nog altijd niet op.
Portret van een man, die altijd beze
ten is geweest van het 'wij-gevoel',
en daarom ook in hoge mate het ont
slag betreurt van PSV-trainer Guus
Hiddink. "Het woord teamwork staat
bij mij hoog in het vaandel. Soms be
kruipt me de verleiding om te zeggen
dat ik het anders had gedaan. Maar
dat is de uitspraak van een stuurman
aan de wal".
door Marien van den Bos
Gepensioneerd of niet, nog altijd heeft
Dr. Ir. F.J. Philips een werkkamer op de
twaalfde verdieping van het hoofdkan
toor. Onveranderd voelt hij zich betrok
ken bij het vroegere familieconcern.
Niets ontsnapt aan zijn aandacht, vol
gens ingewijden staat zijn spiksplinter
nieuwe gehoorapparaat (met infrarode
afstandsbediening) altijd op scherp.
Eigenlijk vindt hij het onmogelijk om
in pakweg een uurtje de meest interes
sante gebeurtenissen in zijn leven de re
vue te laten passeren. Daarvoor heeft
Frits Philips in zijn leven te veel meege
maakt. Om maar wat te noemen: op het
stadsbeeld van Eindhoven dat zich
vanuit zijn werkkamer zo mpoi laat aan-,
schouwen, heeft hij zo z'n invloed gehad.
"Alle gebouwen waar je hier op uitkijkt,
ik heb ze allemaal mee-gepland en uit de
grond zien komen in de laatste vijftig
jaar. Aan alles heb je haast een herinne
ring. Dat geeft toch wel een beetje rijk
gevoel, dat je dat allemaal mee hebt mo
gen maken".
Maar ook internationaal heeft ons Frits
heeft wat beleefd. Aan de souvenirs die
uitermate ordelijk staan opgesteld, kan
men de globetrotter herkennen.
Alleen het zeventiende eeuwse schil
derij met het vertrek van koning-stand
houder Willem III van de rede van Helle-
voetsluis naar Engeland, is van Neder
landse hand.
Vraag hem naar zijn belangrijkste wa
penfeit als groot-industrieel, en Philips
zal moeite hebben een hem passend ant
woord te bedenken. Uiteindelijk komt
hij tot deze ontboezeming: "Ik heb het al
tijd heel plezierig gevonden om met een
team te werken waarvan je vertrouwen
kreeg, waar je met elkaar goed kon func
tioneren. En een goede verstandhouding
met de vakbonden. Dat is bij elkaar wel
aardig gelukt, al moet ik daar bij zeggen
dat ik ook in een periode van bloei heb
geleefd en niet zozeer in een van achter
uitgang".
Frits Philips spreekt hier over de na
oorlogse periode, want "onder de oor
log" ging het om wezenlijk andere zaken.
Na het terugtreden van vader Anton nog
maar nauwelijks doorgedrongen tot het
hoogste directie-niveau, brak de oorlog
uit. De 35-jarige Frits kwam er plotseling
alleen voor te staan. De mede-directeu
ren, onder wie voorzitter Otten, waren in
het buitenland om de belangen overzee
te behartigen. Frits zou ook graag naar
Engeland zijn gegaan, om daar mee te
doen aan de wapenproduktie. Na zijn
studie werktuigbouwkunde in Delft was
hij namelijk in zijn diensttijd ingenieur
bij de artillerie-inrichtingen, alvorens be-
drijfs-ingenieur bij de Philips-fabrieken
te wórden. Frits werd evenwel gezien als
de aangewezen man om het familiebe
drijf te leiden.
Geen spijt
De opstelling van het Philips-concern in
de oorlog is niet helemaal onomstreden,
maar Frits zegt achteraf geen spijt te heb
ben van zijn optreden. "Waar ik nog het
meest dankbaar voor ben, is dat ik Phi
lips door de oorlog heen heb gesleurd
zonder de Duitsers echt te helpen. Maar
wel door zoveel mogelijk te zorgen dat
het personeel niet naar Duitsland werd
gestuurd, waardoor we ook nog wat kon
den blijven 'maken'. En ook dat de orga
nisatie niet teveel kapot werd gemaakt".
Hijzelf belandde uiteindelijk toch in
de gevangenis, "omdat ik niet meewerk
te en daarna werd ik bevorderd tot gijze
laar. Maar ze hebben me gelukkig niet
doodgeschoten".
Toen hij later aan een nieuwe arresta
tie wist te ontkomen, werd zijn vrouw ge
vangen genomen en in het kamp Vught
geplaatst. Ook zij overleefde als een van
de weinige vrouwen van haar barak de
oorlog. "Een tijd van ontzettend bewust
leven, met al die moeilijke beslissingen,
Ik heb later bij Philips ook nog wel voor
moeilijke beslissingen gestaan, maar
daar waren tenminste geen levens mee
gemoeid".
"Maar de leukste tijd was natuurlijk
met de opbouwperiode na de oorlog. Ik
heb toen ook wel een rol gespeeld bij de
industriële organisatie van Nederland in
het Werkgeversverbond, de oprichting
van de Stichting van de Arbeid. De spirit
van gezamenlijk de boel weer opbouwen
was toen heel, heel sterk aanwezig. En
het was natuurlijk erg leuk om daaraan
mee te kunnen helpen. Daarna kwam de
ontwikkeling van onze bedrijven in Eu
ropa en vlak voordat rk president van the
company v/erd (Philips gebruikt dat
woord liever dan dat hij praat over Phi
lips) in 1961, heb ik veel gereisd in ont
Dr. Ir. Frits Philips: "Alle gebouwen in Eindhoven, ik heb ze allemaal mee-gepland en uit de grond zien komen in de laatste vijftig jaar. Aan alles heb je een
herinnering. Dat geeft toch wel een beetje rijk gevoel, dat je dat allemaal mee hebt mogen maken". (foto gpd>
wikkelingslanden. In Afrika meege
maakt hoe die landen zelfstandig zijn ge
worden, in de Kongo, in Tanzania, Egyp
te en in Zuid-Amerika".
Vijandig produkt
'Onder' de oorlóg was er natuurlijk niet
zoveel opbouwend werk te doen, maar
hij heeft toen wel na zitten denken over
nieuwe mogelijkheden. Zoals de eerste
fabricage van grammofoonplaten die
spoedig tot stand kwam. Hij wil opnieuw
een heel verhaal gaan vertellen, maar on
derbreekt zichzelf: "nou ja, dat is ook al
lemaal niet zo erg belangrijk.
Volgt het verhaal over de telecommu
nicatie en de telefooncentrales. "Die
hebben we overgenomen van Siemens,
die na de oorlog natuurlijk een vijandig
produkt maakte. Zo konden we de Ne
derlandse PTT weer voorzien van de ap
paratuur die ze nodig hadden om het te
lefoonnet hier voor elkaar te krijgen".
Ook de fabriek voor Signaalapparaten
in Hengelo werd van de Duitsers overge
nomen. "Daar werkten voor de Duitsers
geloof ik 120 mensen. In mijn tijd is dat
uitgegroeid tot 3.000 en later zelfs tot
5.000 die speciaal voor de marine werk
ten". (Frits Philips nam in 1971 afscheid
als president van de firma).
Maar ook verder weg groeide het con
cern: "In de tijd dat ik president was zijn
we in Taiwan begonnen. Nu werken daar
zo'n 10.000 mensen. In Singapore heb
ben we een soort 'jongens nijverheids
school' opgezet. Daar zeiden ze namelijk
dat ze er niets voor voelden om alleen
maar goedkope arbeidskrachten te leve
ren: 'We willen graag dat ze ook worden
opgeleid tot vaklieden'. Toen zijn ze hier
geweest op' de Jongens Nijverheids
school in Eindhoven en zeiden: maak bij
ons ook maar zoiets. Dat is toen ge
beurd".
De voorlopig laatste Philips aan de top
van het Philips-concern geeft nog altijd
de indruk dat het om een wat uit de hand
gelopen familiebedrijf gaat met een sterk
'wij-gevoel'. Maar is daar na de recente
herstructureringen nog wel wat van
over? Philips: "Ik geloof het wel. Maar
onder de leuze van de zakelijkheid heeft
men dat, denk ik, wel een beetje over het
hoofd gezien. Maar ik geloof dat er nog
voldoende over is om in de toekomst op
terug te kunnen vallen".
Weinig respons
In een ander verband komt hij daar later
op terug: "Ik heb meneer Kuperus van
de vakbond (Industriebond FNV - red.)
ook wel horen zeggen: we hebben bij
Philips eigenlijk zo weinig respons. Wan
neer we willen gaan staken krijg je die lui
de straat niet op. Dat komt omdat men
vroeger altijd het idee heeft gehad van
'we lossen die problemen met elkaar wel
op'. We hebben goede pensioenfondsen,
goede sociale voorzieningen. Voordat we
daarin gaan roeren, dan moet het wel
vreemd lopen".
Voor de jongere aanwas onder het per
soneel geldt dat misschien niet meer,
geeft hij toe. "Maar dat hebben we na de
vorige crisis ook gehad en ik herinner me
vreselijk goed dat toen we in de oorlog in
het gijzelaarskamp zaten we tegen elkaar
hebben gezegd: één ding gaat voor alles,
we moeten zorgen dat we niet weer zo'n
werkloosheid krijgen als in de crisisja
ren. We hebben elkaar bezworen dat we
daar alles aan zouden doen. Tot aan de ja
ren zeventig toe is dat eigenlijk ook wel
gelukt. Toen is het wat moeilijker ge
gaan. Maar aan de andere kant is de
werkloosheid van vandaag zoveel anders
dan toen. De mensen kregen niets".
Behalve zijn landgoed 'De Wielewaal'
(met een wandelroute van ruim een uur
voor liefhebbers) heeft de oud-indus
trieel nog vele hobby's. De ontwikkelin
gen rond de 'Sterling-motor' bij voor
beeld, de "schone opvolger van de die
selmotor", zullen volgens Philips bin
nenkort resultaten opleveren. Ook de
komst van een tweede nationale luchtha
ven bij het Brabantse Dinteloord heeft
zijn volle aandacht.
En bovendien probeert hij via een
vriendenclub "een betere verstandhou
ding te krijgen tussen de industriëlen
van Amerika, Europa en Japan. Zodat
we niet alleen tegen elkaar lopen te
schelden en elkaar proberen af te troe
ven, maar dat we ook wat begrip krijgen
voor eikaars ambities en ook voor de
moeilijkheden die dat voor de anderen
weer kan opleveren".
En dan blijkt opeens de beschikbare
tijd te kort om te praten over zijn uitge
breide familie met 6 kinderen en 19
kleinkinderen, over PSV, over het be
schermheer zijn van gezelschappen op
het gebied van muziek, carnaval, sport
verenigingen, studentenorganisaties en
wat al niet. Over PSV wil hij niet meer
kwijt dan "niet erg gelukkig te zijn met
de ontwikkelingen rond het ontslag van
trainer Hiddink. Vooral niet wanneer
teamwork zo hoog in je vaandel staat.
Soms bekruipt me de verleiding om te
zeggen dat ik het anders had gedaan.
Maar dat is de uitspraak van een stuur
man aan de wal".
binnen een jaar of tien tot vijftien op de ^CA/K WIJZE R
De jeugd van tegenwoordig is ordeloos,
nopgevoed tuig. Ze vertikken het een
voudig om naar de raad van hun ouders
of opvoeders te luisteren. Doen op allerlei
terreinen, vooral in sexueel opzicht,
maar raak en hebben geen enkel ontzag
meer voor autoriteit of andermans eigen
dom. Maar eigenlijk kun je het ze niet
eens kwalijk nemen want het gezinsleven
is niet meer wat het vroeger was. Veel ge
broken gezinnen, echtgenoten die er geen
been inzien om andere relaties te begin
nen, moeders die hun heil steeds meer in
buitenshuisactviteiten gaan zoeken, en
misbruik van kinderen, ook in sexueel
opzicht".
Deze verzuchting, die een moderne cul
tuurpessimist of ambtenaar van het mi
nisterie van wvc niet zou misstaan, werd
in 1830 aan het papier toevertrouwd
door de Franse psychiater Jean Pierre
Falret. Blijkbaar dweepten ze toen ook al
met een goeie ouwe tijd, net zoals veel
mensen wetenschappers en politici
niet uitgezonderd tegenwoordig nog
altijd doen. Onlangs verscheen er een
zeer lezenswaardig boek onder de titel La
Familie (Het Gezin) van de hand van de
jonge Brusselse sociologe Pascale Martin.
Daarin maakt ze korte metten met het
idee dat vroeger, dat wil zeggen in de
loop van de negentiende en het begin van
de twintigste eeuw, het gezin een be
trouwbaar, stabiel instituut was dat aan
kinderen orde, regelmaat en hoogstaan
de morele opvattingen bood.
Gejammerd wordt er tegenwoordig
bijvoorbeeld veel over het toenemende
aantal gebroken gezinnen. Een paar dat
vandaag de dag naar de ambtenaar van
de burgerlijke stand gaat, moet er serieus
rekening mee houden dat hun huwelijk
binnen een jaar of tien tot vijftien op de
klippen loopt. Daardoor worden vele
tienduizenden kinderen getroffen, wat
betekent dat ze vaak met een ouder, in
plaats van met twee ouders moeten op
groeien.
Maar hoe zat dat vroegerUit onder
zoek in bijvoorbeeld Engeland blijkt, dat
rond 1850 zo'n 18 procent van de huishou
dens met kinderen een-ouder gezinnen
was. Ter vergelijking: in 1985 was in dat
land 9 procent van de huishoudens met
kinderen een-ouder gezinnen, terwijl in
ons land dat percentage op 10 ligt.
Hoofdoorzaak van het gebroken gezin
was honderd jaar geleden de dood van
een ouder. Een op de drie echtparen werd
binnen twintig jaar na de huwelijksslui
ting door de dood gescheiden. We weten
niet precies hoeveel huwelijken werden
ontwricht doordat de ene huwelijkspart
ner de andere verliet (als het gebeurde
was het meestal met stille trom), maar ze
ker is wel dat het geen zeldzaamheid was.
Alles bijeen genomen is dus de kans dat
een kind het met een ouder moet stellen
nu zeker niet groter dan toen, alleen de
reden verschilt. Ook het idee dat een kind
van wie een ouder overleed of wegliep
vroeger meestal wel in een opa of oma een
vervangende (en vaak mildere) ouder
vond, omdat die toch inwoonde, berust op
een fabeltje. In de eerste plaats hadden
veel kinderen geen grootouders, eenvou
dig omdat ze overleden waren, wat ge
zien de veel kortere levensverwachting
ook voor de hand lag. Verder kwam het
zogenaamde drie generatie-gezin maar
betrekkelijk zelden voor. Rond 1850
woonde in landen als Nederland, België
en Engeland hooguit 15 procent van de
door René Diekstra
hoogleraar psychologie te Leiden
bejaarde ouders bij hun getrouwde kin
deren in. Het percentage mensen boven
de 65 jaar, dat rond 1875 alleen woonde
was even groot als rond 1975!
De gedachte dat in elk geval de onder
linge band tussen gezinsleden honderd
jaar geleden veel beter was, en de kloof
tussen de generaties niet zo groot was als
nu, is een illusie. In de eerste plaats ver
lieten kinderen het ouderlijk huis op veel
jongere leeftijd dan tegenwoordig. Vaak
moesten ze ruim voor de leeftijd van 16
jaar een baan zoeken. Uit verschillende
studies blijkt dat conflicten tussen jonge
ren en hun ouders, bijvoorbeeld wanneer
het ging om het zelfverdiende geld of om
uitgaan en (te laat) thuiskomen, niet van
de lucht waren.
Ook huwelijks- of relatieproblemen
waren vermoedelijk niet zeldzamer dan
nu het geval is. Uit allerlei documenten
kunnen we opmaken dat gewelddadig
heid van gehuwde mannen ten opzichte
i toen een veelgehoorde
klachi was. Er zijn sterke aanwijzingen
dat geweld tegen kinderen, inclusief
seksueel misbruik, zelfs vaker voorkwam
dan nu. Hetzelfde geldt voor sterke ver
waarlozing van de gezins-fverzor-
gings)plichten. Een van de belangrijkste
reden daarvoor was, vooral in de kans
arme groepen, de zeer hoge alcoholcon-
sumptie.
Maar voor alle lagen van de bevolking
gold dat kinderen niet of nauwelijks con
tact hadden met hun vader en dat het
vaak vooral angst en niet liefde was die
de verhouding tussen kind en vader ken
merkte.
Ook met de moraal, het onderscheid
tussen goed en kwaad en vooral het han
delen en wandelen op grond van dat on
derscheid, was het indertijd minder roos
kleurig gesteld dan veel mensen nu graag
zouden willen geloven. In elk geval op het
punt van de echtelijke trouw. Weliswaar
werden meisjes uiterst preuts opgevoed
en seksueel nauwelijks voorgelicht (jon
gens ook trouwens) en waren de gevolgen
daarvan een uiterst beperkt seksueel le
ven in de burgerlijke slaapkamer, maar
dat was slechts een kant van de moraal.
Prostitutie was wijdverbreid en voor
een deel goed georganiseerd. Ook kinder
prostitutie was geen zeldzaamheid.
Slecht betaalde arbeidsters of werkloze
vrouwen, ongehuwde maar ook gehuw
de, zagen vaak in de prostitutie een mid
del om hun levensstandaard naar een
DOOR JOOP VAN DER HORST
De vader van alle stukjesschrijvers over
taal was Charivarius. Hij is nu bijna vijftig
jaar dood maar als hij ter sprake komt,
blijkt dat men nog steeds heel verschil
lend over hem denkt. Charivarius is in elk
geval niet ongemerkt voorbij gegaan.
Nog bij zijn leven, in 1941, schreef Ger-
lach Royen over hem: 'Charivarius is
meer dan een persoon, het is een ver
schijnsel, een besmettelijke ziekte'.
Hij werd geboren in 1870 te Utrecht,
als zoon van Jean Gédeon Lambertus
Nolst Trenité en Gerardina Essinius
Greeff. Zijn vader was predikant van de
Waalse Kerk. Charivarius deed gymnasi
um in Utrecht en ging daarna klassieke
talen studeren. Dat beviel hem niet en hij
stapte over naar de rechtenstudie. An
dermaal stapte hij over en nu naar de stu
die staatswetenschappen. In 1894 brak
hij ook die af en ging naar familie in San
Francisco. Vervolgens was hij een poos
je leraar Engels en Frans aan het gymna
sium Willem III te Batavia.
In 1898 weer terug in Nederland, be
haalde hij de akte MO-A Engels en vol
tooide hij ook de studie staatsweten
schappen. In 1901 promoveerde hij, ver
moedelijk op alleen maar stellingen want
er is nergens een dissertatie van hem te
vinden. Hij werd leraar Engels en staats
wetenschap aan de HBS van Haarlem,
waar hij van 1901 tot 1918 werkzaam
was. Tal van schoolboeken heeft hij ge
schreven, maar veel bekender is hij ge
worden doordat hij van 1903 af ook ging
schrijven voor De Groene Amsterdam
mer. Over taal. Dat heeft hij voortgezet
tot aan zijn dood in 1946. Ik vind eigenlijk
ook dat een column van formaat het min
stens 40 jaar vol moet houden.
Het zijn niet de schoolboeken ge
weest, en ook niet de talloze toneelstuk
ken die Charivarius voor het amateurto
neel schreef, die hem beroemd gemaakt
hebben, maar zijn doorgaans geestige
en scherpe wekelijkse stuk over taal. He
keldichten, persiflages, parodieën, maar
ook regelrechte kritiek op taalgebruik in
boeken en kranten. Charivarius was de
bedenker van de term Tante Betje' voor
een bepaald soort foutieve samentrek
king.
Al spoedig werd hij bekend tot ver bui
ten de kring van lezers van 'De Groene',
doordat veel van zijn stukken, al of niet
omgewerkt, in boekvorm werden uitge
geven. Vanaf 1914 bijvoorbeeld de bun
dels Ruizerijmen. In 1940 verscheen zijn
boek Is dat goed Nederlands?, dat vele
malen herdrukt is. Tot in onze tijd klinkt
de gewetensvraag van deze titel nog
door: is dat goed Nederlands? En het
was deze vraag, het stellen van deze
vraag, wat Gerlach Royen in 1941, niet
helemaal ten onrechte, een besmettelij
ke ziekte noemde.
Charivarius is nog steeds bekend ge
noeg, maar wie meer over hem wil we
ten, vangt overal bot. Wel is hij te vinden
in alle grote encyclodieên, doch overal
anders. Hoe heette hij eigenlijk? Is het
Gijsbert Johannes, zoals de Oosthoek
zegt, of Gerard, wat het volgens de Wink
ler Prins moet zijn? Of Gijsbertus Jan,
wat ook wel eens genoemd wordt maar
vermoedelijk een oom van hem was.
Werd hij geboren op 20 juli of op 16 sep
tember? Beide data worden her en der
genoemd. Volgens de Katholieke Ency
clopedie overleed hij in 1947, terwijl an
dere bronnen van 1946 spreken. Bijna ie
dereen meent te weten dat hij gepromo
veerd is maar in geen enkele Nederland
se bibliotheek is een dissertatie van hem
te vinden. Het archief van De Groene
Amsterdammer is in de Tweede Wereld
oorlog in veiligheid gebracht en zó goed
opgeborgen, dat het nadien nooit meer
boven water gekomen is. Wie kan mij
helpen aan gegevens over de ware
Chrarivarius?
Iemand die beroemd geworden is on
der pseudoniem, die zou deze verwar
ring zelf waarschijnlijk heerlijk gevonden
hebben.
wat draaglijker niveau te tillen. Hun
klanten kwamen daarbij uit alle lagen,
maar toch vooral toch uit de gegoede
middenklasse. Hoe 'dubbel' de moraal
wel was toont een studie van archieven in
Edinburgh, Schotland aan. Daaruit
blijkt, dat de bordelen het meest te doen
hadden als de kerk van Schotland zijn
jaarlijkse vergadering hield.
Niet alleen tijdens het huwelijk, maar
ook ervoor was 'rotzooien' schering en in
slag. Halverwege de vorige eeuw kwa
men in veel Europese landen meer dan de
helft van de eerstgeborenen buitenechte
lijk ter wereld.
Ten slotte werden gezinnen veel vaker
getroffen door leed als dood en ziekte van
gezinsleden veel kinderen haalden hun
vijfde verjaardag niet en economische
onzekerheid en armoede dan nu het geval
is. En voor de meeste mensen was 'het ge
loof, waarvan wij nu maar denken dat
ze dat in elk geval wel hadden, maar een
schrale troost. De negentiende eeuwse
Franse schrijver Victor Hugo merkte
eens sceptisch op dat voor de meeste van
zijn tijdgenoten het geloof geen bevrij
ding bood in nood, maar wel een knellen
de band in het dagelijkse leven. Waarmee
hij doelde op het feit dat de kerken via
hun ge- en verboden de mensen allerlei
beperkingen oplegden, waardoor hun le
ven er in het algemeen niet gemakkelij
ker op werd.
Alles bijeen genomen lijkt het er dus op,
dat er nooit zoiets is geweest als een
'goeie, ouwe tijd'. Dat is een nostalgische
verzinsel van 'ouwe' idealisten, die zich
nog een tijd kunnen herinneren die nóóit
precies zo bestaan heeft. En die zich maar
moeilijk neer kunnen leggen bij het on
ontkoombare feit dat iedere nieuwe gene
ratie in haar verlangen naar een betere
wereld niet in het verleden maar in de
toekomst moet zoeken.
Voor hen heb ik een schrale troost: dat
zoeken houdt nooit op.